U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-05-2009.]Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-11-2002 en zichtdatum 30-11-2002. Geldend van 30-11-2002 t/m 30-05-2004
Regeling houdende vaststelling regels erkenning voor gekwalificeerde inbouw van LPG-installaties
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 100, 101 en 102 van de Wegenverkeerswet 1994;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-05-2009]
1 In deze regeling wordt verstaan onder:
erkenning als bedoeld in artikel 101, van de Wegenverkeerswet 1994;
houder van een erkenning als bedoeld in artikel 101 van de Wegenverkeerswet 1994;
een stelsel van vastgelegde bedrijfskundige procedures en regels, die ten doel hebben zekerheden te verkrijgen, dat het eindprodukt aan de gestelde voorwaarden voldoet;
de mate van voldoen aan de gestelde eisen;
het verrichten van handelingen die nodig zijn voor het bepalen van de waarden van de afwijkingen van een meetmiddel ten opzichte van een overeengekomen standaard alsmede het justeren (bijstellen) indien de afwijking groter is dan toegestaan;
de persoon die beschikt over het in artikel 10 van deze regeling bedoelde diploma en die bij de Dienst Wegverkeer is aangemeld;
de steekproefsgewijze keuring als bedoeld in artikel 102 van de Wegenverkeerswet 1994;
inrichting waarin een bedrijf LPG-installaties inbouwt;
de Minister van Verkeer en Waterstaat;
de Directeur van de Dienst Wegverkeer;
de Dienst Wegverkeer;
Wegenverkeerswet 1994.
de ingevolge artikel 101, eerste lid, van de wet door de Minister aangewezen instelling;
de onderneming of instelling die op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 door een keuringsinstelling is erkend tot het mogen afgeven van certificaten van herkeuring ten aanzien van nader bepaalde categorieën in gebruik zijnde meetmiddelen;
2 Voor de toepassing van deze regeling maken besloten ruimten die zijn gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, waarin dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon, LPG-installaties inbouwt, deel uit van één werkplaats.
1 Een erkenning voor het verrichten van gekwalificeerde inbouw van LPG-installaties in motorrijtuigen kan worden verleend aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die exploitant is van:
a. één of meer in Nederland gevestigde bedrijven die LPG-installaties in motorrijtuigen inbouwen;
b. één of meer in Nederland gevestigde onderhoudsdiensten voor het eigen wagenpark die LPG-installaties inbouwen in motorrijtuigen behorende tot het eigen wagenpark.
2 Indien de aanvraag van de erkenning betrekking heeft op motorrijtuigen die in het Vestigingsbesluit bedrijven als motorvoertuigen worden aangemerkt, geldt ten aanzien van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bedrijven dat de aanvraag betrekking moet hebben op inrichtingen waarin het ingevolge de Vestigingswet Bedrijven 1954 en eerdergenoemd vestigingsbesluit is toegestaan, het vervoermiddelenbedrijf als bedoeld in artikel 7 van bedoeld besluit uit te oefenen.
3 Een erkenning kan worden verleend voor één of meer werkplaatsen indien deze elk voldoen aan de in de artikelen 3 tot en met 10 gestelde eisen.
1 De organisatiestructuur van het bedrijf moet in een organogram worden vastgelegd, waarin ten minste die functies moeten zijn vermeld welke een relatie hebben met de kwaliteitsborging van de LPG-inbouw.
2 Er moet, door middel van een verklaring, een directievertegenwoordiger zijn aangewezen die bevoegd en verantwoordelijk is voor het invoeren en op peil houden van het kwaliteitssysteem zoals bedoeld in de hoofdstukken 2 en 4.
3 Met betrekking tot de hiernavolgende aspecten moet zijn vastgelegd welke personen verantwoordelijk zijn voor de juiste uitvoering van de aan die aspecten verbonden voorschriften alsmede welke personen bevoegd zijn tot het nemen van maatregelen om er voor te zorgen dat aan de voorschriften wordt voldaan:
a. beheersing van documenten;
b. ingangscontrole;
c. algemene voorwaarden voor (inbouw)procesbeheersing;
d. eindcontrole;
e. vrijgave voertuig;
f. controle- en meetmiddelen;
g. kwaliteitsregistratie, als bedoeld in artikel 30.
4 Tevens moet zijn vastgelegd wie de plaatsvervangers zijn van de in het derde lid bedoelde personen of moet zijn vastgelegd dat bij afwezigheid van één of meerdere van deze personen de desbetreffende werkzaamheden niet worden uitgevoerd.
1 Het inbouwproces moet geschieden in een overdekte en behoorlijk af te sluiten en goed verlichte ruimte welke voorzien is van verwarming.
2 De in het eerste lid bedoelde ruimte moet zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de motorrijtuigen waarin een LPG-installatie wordt ingebouwd in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.
3 In de in het eerste lid bedoelde ruimte moet een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig zijn die geschikt is voor de motorrijtuigen waarin een LPG-installatie wordt ingebouwd. De inspectieput of hefinrichting moet degene die de inbouw verricht, in staat stellen de onderkant van een voertuig nagenoeg over de gehele lengte rechtopstaand te bewerken, hetgeen betekent dat de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte moet hebben van ten minste 1,40 m.
4 De inspectieput of hefinrichting moet zijn voorzien van een doelmatige verlichting; dit geldt niet voor hefinrichtingen welke niet zijn voorzien van rijplaten.
5 In de in het eerste lid bedoelde ruimte moet:
a. een doelmatige voorziening aanwezig zijn waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden afgevoerd, en
b. ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van het koplamptestapparaat, een vlakke, horizontale of nagenoeg horizontale, vloer van voldoende afmetingen aanwezig zijn waarop gelijktijdig zowel het in te bouwen motorrijtuig als het koplamptestapparaat kunnen worden geplaatst.
6 Er moet een ruimte aanwezig zijn waarin de administratie ter zake van de keuringen behoorlijk kan worden uitgevoerd: in deze ruimte moet zich een afsluitbare kast dan wel een gelijkwaardige voorziening bevinden, waarin waardepapieren zoals kenteken-delen afgesloten kunnen worden bewaard.
7 De in het eerste of zesde lid bedoelde ruimte moet zijn aangesloten op het openbare telefoonnet.
8 In de in het eerste of in het zesde lid bedoelde ruimte moet een voorziening aanwezig zijn, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening moet bestaan uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk.
In de werkplaats moet de volgende apparatuur aanwezig zijn:
a. een uitlaatgastester met lambdabepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas mag uitsluitend worden gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, waarop de uitlaatgasmeting met lambdabepaling, bedoeld in artikel 5.2.11, negende lid, dan wel artikel 5.3.11, achtste lid, van het Voertuigreglement niet van toepassing is. De uitlaatgastester met lambdabepaling alsmede de koolmonoxidemeter moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde eisen. De fles kalibratiegas moet voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 1.3, eerste lid, en artikel 1.6, derde lid, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 en moet zich bevinden in een houder die geschikt is in relatie tot de constructie van de koolmonoxidemeter;
b. een koplamptestapparaat welke voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen;
c. een apparaat waarmee een gasconcentratie overeenkomende met 800 ppm LPG gedetecteerd kan worden (lekgaszoeker);
d. een toerenteller welke voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen.
1 Ten aanzien van de uitlaatgastester met lambdabepaling, de koolmonoxidemeter en de toerenteller dient de aanvrager te beschikken over een certificaat van eerste keuring dan wel een certificaat van herkeuring als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997.
2 Het certificaat van eerste keuring moet zijn afgegeven door een keuringsinstelling, het certificaat van herkeuring door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.
3 De in het eerste lid bedoelde certificaten mogen op het tijdstip van indiening van de aanvraag hun geldigheid niet hebben verloren.
[Vervallen per 01-01-1997]
De apparatuur, bedoeld in artikel 5, moet ook overigens deugdelijk zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.
1 In de werkplaats moet ten minste één persoon werkzaam zijn die in het bezit is van een geldig diploma LPG-technicus afgegeven door de Stichting VAM, overeenkomstig een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.
2 De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden voldaan moet worden alvorens deelgenomen kan worden aan het examen LPG-technicus. Deze voorwaarden zullen in de Staatscourant bekend worden gemaakt.
Voor de aanvraag van een erkenning wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld en in de Staatscourant bekendgemaakt model, bij de RDW ingediend.
1 De aanvrager van een erkenning moet, zoveel mogelijk tegelijk met het in artikel 11 bedoelde aanvraagformulier, de volgende bescheiden overleggen:
a. voor zover inschrijving in het handelsregister ingevolge de Handelsregisterwet 1996 verplicht is, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waarbij de aanvrager of een onderneming waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingeschreven, verstrekt uittreksel, afschrift, fotografische reproduktie of schriftelijke mededeling, waaruit blijkt dat de aanvrager of de onderneming op het tijdstip van afgifte van dat geschrift was ingeschreven in het handelsregister;
b. voor zover inschrijving in het handelsregister ingevolge boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is of inschrijving in het handelsregister ingevolge artikel 30, derde lid, van Boek 2 van genoemde wetboek is geschied, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken waarbij de aanvrager is ingeschreven, verstrekte afdruk of schriftelijke mededeling, waaruit blijkt dat de aanvrager op het tijdstip van afgifte van die afdruk of mededeling was ingeschreven in het handelsregister;
c. indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is;
d. voor zover van toepassing, een afschrift van de ingevolge artikel 2, tweede lid, vereiste vergunningen voor het autobedrijf dan wel ontheffingen van het verbod het autobedrijf zonder vergunning uit te oefenen, die hun geldigheid niet hebben verloren;
e. voor elke werkplaats waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, een plattegrond van de werkplaats en de ruimte waarin de administratie ter zake van de inbouw moet worden gevoerd. Op de plattegrond moet zijn aangegeven waar de inspectieput of de hefinrichting zich bevindt alsmede de plaats waar de controle op de afstelling van de koplampen met het koplamptestapparaat, zoals bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder b, zal plaatsvinden;
f. voor zover ingevolge artikel 6 voor vereiste meetmiddelen een certificaat wordt verlangd, een afschrift van dat certificaat;
g. een afschrift van het in artikel 10 genoemde diploma afgegeven aan de personen die in het aanvraagformulier als bevoegd tot inbouw zijn vermeld.
Indien aan de aanvrager van een erkenning al eerder een erkenning is verleend, doch op grond van artikel 103, van de wet, deze is ingetrokken, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 101, derde lid, van de wet, door de Dienst Wegverkeer worden bepaald dat van onderdelen van artikel 12 kan worden afgeweken.
Aan de erkenning worden de in de artikelen 15 tot en met 31 opgenomen voorschriften verbonden.
1 Indien de erkenning is verleend aan de exploitant van één of meer bedrijven die reparaties of onderhoud aan voertuigen verrichten, en de erkenning voor de betrokken inrichtingen voor auto's in de zin van het Vestigingsbesluit motorvoertuig- en fietsbedrijven 1967 geldt, is de exploitant verplicht er zorg voor te dragen dat hij blijft voldoen aan de ingevolge de Vestigingswet bedrijven 1954 en voornoemd vestigingsbesluit geldende voorwaarden om in die inrichtingen bedrijfsmatig de handelingen te mogen verrichten die zijn bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van meergenoemd vestigingsbesluit.
2 Indien de erkenning wordt verleend aan de exploitant van een onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, gelden voor de exploitant de volgende verplichtingen:
a. indien een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, dient daarvan, onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave te worden gedaan aan de RDW. Dit verband moet ten genoege van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond, d.m.v. een uittreksel uit het handelsregister of een accountantsverklaring;
b. indien zich wijzigingen in de samenstelling van de economische eenheid voordoen dient de erkenninghouder deze vooraf schriftelijk aan de RDW te melden.
[Vervallen per 24-12-1997]
1 De erkenninghouder moet in verband met de inbouw het bij en krachtens de wet bepaalde in acht nemen.
2 De erkenninghouder moet de inbouw van LPG-installaties verrichten met inachtneming van de ingevolge de artikelen 6.1 en 6.7, tweede lid, van het Voertuigreglement, gestelde eisen en gebruik makende van de in artikel 5 vermelde apparatuur.
3 De inbouw van LPG-installaties mag alleen plaatsvinden in de werkplaatsen waarvoor de erkenning is verleend.
4 Indien door de erkenninghouder ook G3-gassystemen worden ingebouwd, dient voor wat betreft deze systemen uit omschrijvingen en bewijsstukken duidelijk de relatie te blijken tussen de erkenninghouder en de fabrikant, importeur of leverancier van deze systemen. Het betreft hier onder meer informatieverstrekking en inbouwinstructies, alsmede de mogelijkheid voor terugkoppeling betreffende de juistheid en compleetheid daarvan.
1 Vanaf de buitenzijde van elke werkplaats waarvoor een erkenning geldt, moet duidelijk zichtbaar een schild aanwezig zijn volgens het in bijlage 1 vastgesteld model waaruit blijkt dat voor de werkplaats een erkenning is verleend. Deze eis geldt niet voor werkplaatsen waarin een onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark werkzaam is.
2 In elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt moet het door de Minister afgegeven bewijs, waaruit blijkt dat voor de werkplaats een erkenning is verleend, aanwezig zijn.
3 Op verzoek van de aanvrager van een inbouw van een LPG-installatie moet het in het tweede lid bedoelde bewijs ter inzage worden gegeven.
De werkplaats waarvoor de erkenning geldt moet voortdurend blijven voldoen aan de in de artikelen 2 tot en met 9 gestelde eisen.
1 Ten aanzien van de uitlaatgastester met lambdabepaling, de koolmonoxidemeter en de toerenteller moet steeds een geldig certificaat van eerste keuring dan wel herkeuring aanwezig zijn.
2 De koolmonoxydemeter moet, alvorens te worden gebruikt, worden gekalibreerd, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:
a. de kalibratie moet geschieden met gecertificeerd kalibratiegas overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant;
b. de kalibratie moet periodiek worden herhaald en het resultaat van elke kalibratie moet worden vastgelegd op een controlelijst waarvan een model is weergegeven in bijlage 2. De uiterste datum waarop de koolmonoxydemeter opnieuw moet worden gekalibreerd wordt na elke kalibratie volgens de in bijlage 2 beschreven systematiek bepaald en wordt op de controlelijst aangegeven;
c. indien tijdens de kalibratie blijkt dat de aanwijzing van de koolmonoxydemeter meer dan 0,2% vol afwijkt van de samenstelling van het kalibratiegas, moet de koolmonoxydemeter worden bijgesteld.
3 Tevens moet vóór elk gebruik van de uitlaatgastester met lambdabepaling of de koolmonoxidemeter worden gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert.
4 Het koplamptestapparaat moet ten minste één keer per maand gecontroleerd worden op de aanwezigheid van mechanische gebreken, compleetheid en goede werking. De resultaten van deze controles moeten worden vastgelegd op de controlelijst waarvan het model is opgenomen in bijlage 3.
1 In elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt moet steeds ten minste één persoon werkzaam zijn, die voldoet aan de in artikel 10 gestelde eis.
2 Wijzigingen ten aanzien van:
a. de ingevolge artikel 3 vastgelegde organisatiestructuur, en
b. de lijst van personen die bevoegd of verantwoordelijk zijn voor de inbouw van de LPG-installaties,
moeten vooraf bij de RDW worden aangemeld. De door de Dienst Wegverkeer hieromtrent gegeven aanwijzingen moeten in acht worden genomen.
1 Door middel van een ingangscontrole moet alvorens tot inbouw wordt overgegaan worden vastgesteld dat de onderdelen van de LPG-installatie aan de in hoofdstuk 5, afdeling 1, van de Regeling toelatingseisen gestelde eisen voldoen.
2 Van de ingangscontrole moet een ingangscontrolerapport worden opgemaakt, waarvan het model is opgenomen in bijlage 4, welke moet worden ondertekend door de persoon die verantwoordelijk is voor de ingangscontrole.
3 De ingangscontrole moet op de volgende wijze geschieden:
a. ten aanzien van onderdelen die volgens artikel 5.2 en 5.3 van de Regeling toelatingseisen typegoedgekeurd moeten zijn, moet worden vastgesteld dat zij zijn voorzien van het vereiste identificatiemerk, dan wel dat zij zijn opgenomen in een daartoe door de RDW verstrekt overzicht;
b. ten aanzien van onderdelen die worden gemonteerd in voertuigen die moeten blijven voldoen aan het gestelde in het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, moet worden vastgesteld dat, blijkens een door de RDW geautoriseerde verklaring, de informatie op de sticker overeenkomt met de relevante onderdelen van de LPG-installatie alsmede het desbetreffende voertuig. Bij G3-gassystemen moet deze controle plaatsvinden aan de hand van de bijgeleverde documentatie en moet met behulp van deze documentatie tevens worden vastgesteld of de LPG-installatie voor het specifieke merk en type voertuig als G3-gassysteem is toegelaten.
c. ten aanzien van onderdelen die ingevolge artikel 5.18 en 5.39 van de Regeling toelatingseisen een beperkte inbouwtermijn kennen moet worden vastgesteld dat deze termijn niet is verstreken;
d. ten aanzien van alle overige onderdelen moet worden vastgesteld dat ze aan de aan het specifieke onderdeel gestelde eisen, zoals vermeld in hoofdstuk 5, afdeling I, van de Regeling toelatingseisen voldoen;
e. alle onderdelen moeten worden gecontroleerd op eventuele beschadigingen.
4 Op het ingangscontrolerapport moet ten minste worden vermeld:
a. het merk, type en RDW-goedkeuringsnummer dan wel identificatiemerk van de in het derde lid, onderdeel a bedoelde onderdelen;
b. voor zover van toepassing, het merk en type van de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde relevante onderdelen van de LPG-installatie en het voertuigtype zoals vermeld op de sticker;
c. de uiterste datum van inbouw van de in het derde lid, onderdeel c, bedoelde onderdelen.
5 Indien men beschikt over een schriftelijke overeenkomst met de leverancier, behoeven de in het vierde lid bedoelde gegevens slechts te worden vermeld bij elke 20ste ingebouwde LPG-installatie doch ten minste één keer per half jaar. In de overige gevallen kan worden volstaan met het afvinken van de desbetreffende onderdelen op het ingangscontrolerapport.
6 In de in het vijfde lid bedoelde schriftelijke overeenkomst moet de leverancier garanderen dat de door hem geleverde onderdelen, en waar van toepassing ook reeds samengestelde delen/systemen, voldoen aan de eisen gesteld ingevolge artikel 6.1 en 6.7, tweede lid, van het Voertuigreglement, en de leverancier fabrikant of importeur is van LPG-onderdelen of LPG-installaties, dan wel als enige tussenleverancier zelf ook een dergelijke overeenkomst heeft met de fabrikant of importeur van LPG-onderdelen of LPG-installaties.
Een afschrift van deze overeenkomsten moet kunnen worden overgelegd.
7 Onderdelen waarvan nog niet is vastgesteld dat zij aan de daaraan gestelde eisen voldoen, moeten duidelijk als zodanig te herkennen zijn, doordat zij bij voorbeeld apart zijn opgeslagen.
1 Alvorens tot inbouw wordt overgegaan moet gecontroleerd worden of de volgende voertuiggegevens, voor zover het voertuig reeds geregistreerd is, met het kentekenbewijs overeenstemmen:
a. het kenteken vermeld op de kentekenplaten:
b. het identificatienummer, en
c. plaats van het identificatienummer.
2 Indien het kenteken vermeld op de kentekenplaten niet overeenstemt met het kenteken vermeld op het kentekenbewijs, moeten eerst kentekenplaten met het correcte kenteken worden aangebracht alvorens tot melding aan de RDW als bedoeld in artikel 28 mag worden overgegaan.
3 Indien het identificatienummer of de plaats van het identificatienummer niet overeenstemmen met de gegevens, vermeld op het kentekenbewijs, mag het voertuig, voorzien van de LPG-installatie, bij de RDW worden gemeld, doch moet de afwijking telefonisch aan de RDW worden medegedeeld.
4 Tevens moet gecontroleerd worden of het identificatienummer aanwezig is en goed leesbaar is; indien dat niet het geval is, moet het identificatienummer eerst onder toezicht van de Dienst Invoer en Accijnzen van het Ministerie van Financiën worden aangebracht alvorens het voertuig voorzien van de LPG-installatie bij de RDW wordt gemeld.
Alvorens inbouw plaatsvindt moet de daartoe verantwoordelijke persoon controleren of de registratie van de ingangscontrole juist is uitgevoerd en of de te monteren LPG-installatie bestemd is voor het desbetreffende voertuig.
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, moet het aanbrengen van de elektrische aansluitingen altijd geschieden overeenkomstig het daartoe door de fabrikant van de LPG-installatie overgelegde aansluitschema en moet het afstellen eveneens geschieden overeenkomstig door de fabrikant overgelegde documenten. Eventuele nadere aanwijzingen van de fabrikant neergelegd in deze documenten omtrent de wijze van monteren van onderdelen moeten zoveel mogelijk worden gevolgd.
2 Uit de in het eerste lid bedoelde documenten moet duidelijk blijken dat zij betrekking hebben op het desbetreffende voertuig. Dit betekent dat in ieder geval het model en type voertuig op het document moeten zijn vermeld. Tevens moet uit het document blijken dat het is afgegeven door de fabrikant of importeur van de installatie.
3 Ten einde het inademen van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk te beperken moet tijdens het draaien van de motor een afvoerslang aan de uitlaat zijn bevestigd.
4 Indien tijdens het inbouwen wordt geconstateerd dat onderdelen defect zijn of defect zijn geraakt, moeten deze als zodanig worden gemerkt en apart worden opgeslagen.
5 Het voertuig moet, nadat de LPG-tank is voorzien van LPG en nog niet is vastgesteld dat er geen sprake is van LPG-lekkage, onmiddellijk na binnenkomst in de werkplaats op lekkage worden gecontroleerd.
1 Gedurende het inbouwproces moet het voortgangscontrolerapport waarvan het model is opgenomen in bijlage 5, worden gehanteerd en moeten alle te controleren aspecten overeenkomstig de bevindingen worden afgevinkt.
2 Nadat de inbouw voltooid is, moet het voortgangscontrolerapport geheel zijn afgevinkt en worden ondertekend door de persoon die verantwoordelijk is voor de juiste uitvoering van het inbouwproces.
1 Door de LPG-technicus moet tijdens de eindcontrole worden vastgesteld dat de ingangscontrole heeft plaatsgevonden aan de hand van het desbetreffende ingangscontrolerapport en dat het voortgangscontrolerapport is afgewerkt. De beide rapporten moeten zijn ondertekend door de daarvoor verantwoordelijke personen.
2 Bij de eindcontrole moet worden vastgesteld dat het voertuig, inclusief de LPG-installatie, voldoet aan het bepaalde in artikel 17, tweede lid.
3 Van de eindcontrole moet een registratie worden bijgehouden op een daartoe bestemd eindcontrolerapport, waarvan het model is opgenomen in bijlage 6.
4 Het in het derde lid bedoelde rapport moet worden ondertekend door de LPG-technicus.
5 Indien de LPG-technicus welke verantwoordelijk is voor de eindcontrole dezelfde persoon is als die ook het gehele inbouwproces heeft uitgevoerd, dan is het door hem of haar afgewerkte en ondertekende voortgangscontrolerapport voldoende bewijs voor een juist uitgevoerde eindcontrole.
1 Nadat de eindcontrole zoals bedoeld in artikel 27 is uitgevoerd moet van elk voertuig de opnamekaart LPG-inbouw, waarvan het model is opgenomen in bijlage 7, zo volledig mogelijk worden ingevuld en moet het voertuig bij de RDW worden gemeld met inachtneming van de door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen.
2 Alleen de inbouw van een LPG-installatie in in Nederland geregistreerde dan wel te registreren motorrijtuigen kan bij de RDW worden gemeld.
3 De opnamekaart LPG-inbouw moet worden ondertekend door de LPG-technicus.
4 De opnamekaart LPG-inbouw moet samen met deel I van het kentekenbewijs binnen drie weken na de inbouw van de LPG-installatie of, indien van toepassing, uiterlijk drie weken na de afgifte van het kentekenbewijs, aan de RDW zijn opgestuurd.
5 Nadat alle door de RDW aangegeven procedures zijn uitgevoerd en het gebruiksvoorschrift bij het voertuig is gevoegd kan het voertuig worden vrijgegeven door de LPG-technicus.
1 Indien het voertuig blijkens mededeling van de RDW ten aanzien van de LPG-installatie aan een steekproef moet worden onderworpen, gelden voor de erkenninghouder de in de volgende leden genoemde verplichtingen.
2 De erkenninghouder mag in de staat van een voertuig dat aan een steekproef moet worden onderworpen, gedurende negentig minuten na de in artikel 28 bedoelde melding geen wijziging aanbrengen of laten aanbrengen.
3 Aan een steekproef moet alle medewerking worden verleend. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:
a. de LPG-technicus aanwezig is;
b. feitelijke assistentie wordt verleend bij het uitvoeren van de steekproef. Voorts moeten de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht worden genomen.
4 Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat de LPG-installatie niet overeenkomstig artikel 17, tweede lid, is ingebouwd wordt door de functionaris van de RDW een steekproefcontrolerapport opgemaakt welke door deze en door de LPG-technicus wordt ondertekend.
5 De eigenaar of houder van een voertuig, waarvoor een steekproef wordt vereist:
a. moet voorafgaande aan de steekproef deel I van het kentekenbewijs, behorende bij het desbetreffende voertuig, aan de daartoe aangewezen functionaris van de RDW, overleggen,
b. mag in de in het tweede lid bedoelde periode van 90 minuten in de staat van het voertuig geen wijzigingen brengen of laten brengen en is verplicht het voertuig voor de uitvoering van de steekproef beschikbaar te houden.
1 De erkenninghouder moet van klachten of tekortkomingen die zijn geconstateerd bij de ingangscontrole, het inbouwproces en de eindcontrole alsmede klachten van de eigenaar of houder van het voertuig een registratie bijhouden.
2 Indien dezelfde tekortkomingen of klachten meerdere keren voorkomen moet een onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken en moeten zo mogelijk maatregelen ter verbetering worden getroffen ten einde te voorkomen dat deze tekortkomingen of klachten zich herhalen.
3 De in het eerste lid bedoelde klachten of tekortkomingen alsmede de in het tweede lid bedoelde getroffen maatregelen ter verbetering moeten worden vastgelegd op het kwaliteitsregistratieformulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 8.
4 De getroffen maatregelen moeten regelmatig door de erkenninghouder en zijn personeel ten aanzien van de doeltreffendheid worden geëvalueerd.
1 De erkenninghouder moet van elk voertuig waarin een LPG-installatie is ingebouwd de volgende documenten archiveren:
a. een afschrift van de factuur dan wel een werkorder of een verwijzing ernaar;
b. het ingangscontrolerapport;
c. het voortgangscontrolerapport;
d. het eindcontrolerapport, voor zover van toepassing;
e. een afschrift van de opnamekaart LPG-inbouw;
f. het steekproefcontrolerapport, voor zover van toepassing;
g. een afschrift van het aansluitschema en van de afstelgegevens of een verwijzing ernaar, en
h. in geval van een G3-gassysteem de in artikel 22, derde lid, onderdeel b, bedoelde documentatie.
2 Naast de in het eerste lid bedoelde documenten moet de erkenninghouder de volgende documenten archiveren:
a. de controlelijsten van de kalibraties van de koolmonoxydemeter,
b. de controlelijsten van het koplamptestapparaat, en
c. het kwaliteitsregistratieformulier.
3 Alle in het eerste en tweede lid genoemde documenten moeten ten minste vijf jaar worden bewaard.
4 Documenten waarvan de geldigheid is komen te vervallen moeten direct worden verwijderd of als zodanig worden gemerkt.
5 Wijzigingen in documenten moeten worden gedateerd en worden voorzien van paraaf en naam van de documentenbeheerder.
6 Betrokken personen moeten op de hoogte zijn van de plaats waar de documenten bewaard worden en zij moeten van elke wijziging tijdig op de hoogte worden gebracht.
Het bepaalde in de paragrafen 2 en 3 laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de erkenning, zoals omschreven in artikel 103 van de wet, in andere gevallen dan de in paragrafen 2 en 3 beschreven gevallen, onverlet.
Onverminderd het bepaalde in artikel 17, derde lid, moet in het kader van het toezicht aan de daartoe aangewezen functionarissen van de RDW alle medewerking worden verleend. Hieronder wordt onder andere verstaan:
a. het verlenen van toegang tot de werkplaats,
b. het verstrekken van inlichtingen, en
c. het overleggen van bescheiden. De door de Directeur aangegeven aanwijzingen moeten in acht worden genomen.
Nadat een erkenning is verleend wordt ten minste één maal per jaar door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder alsmede de werkplaats nog voldoen aan de in hoofdstuk 2 opgenomen erkenningseisen en of de in hoofdstuk 4 opgenomen erkenningsvoorschriften worden nageleefd. Deze controle kan tevens plaatsvinden in het kader van een steekproef van het voertuig.
1 Indien aan één of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, is ingevolge artikel 103, tweede lid, van de wet intrekking of wijziging van de erkenning voor de betrokken werkplaats mogelijk.
2 De in het eerste lid bedoelde intrekking of wijziging van de erkenning zal, in het geval dat de erkenninghouder een erkenning heeft voor meerdere werkplaatsen, indien een van deze werkplaatsen niet voldoet aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften, beperkt blijven tot die desbetreffende werkplaats.
1 Indien er sprake is van een in het eerste lid van artikel 35 bedoelde situatie die echter op korte termijn hersteld kan worden, kan, in plaats van intrekking of wijziging van de erkenning, overgegaan worden tot schorsing van de erkenning voor een termijn van ten hoogste twaalf weken.
2 Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de erkenningseisen wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking of wijziging van de erkenning.
In geval van niet-naleving van:
a. de in artikel 28 neergelegde verplichtingen ten aanzien van het melden van een voertuig, of
b. de in artikel 29 opgenomen voorschriften,
wordt terstond intrekking van de erkenning overwogen.
1 De steekproef wordt uitgevoerd door een door de Directeur aangewezen functionaris van de RDW en vindt plaats in de werkplaats waar de LPG-installatie is ingebouwd.
2 Bij de steekproef wordt onderzocht of de LPG-installatie overeenkomstig de eisen bedoeld in artikel 17, tweede lid, is ingebouwd.
1 Het resultaat van de steekproef telt mee in een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld systeem van bonus- en strafpunten, dat bekendgemaakt wordt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem wordt vastgesteld of de kwaliteit van de door de erkenninghouder verrichte inbouwen van dien aard is dat verminderd toezicht, verscherpt toezicht dan wel intrekking van de erkenning mogelijk dan wel noodzakelijk is.
2 De kennisgeving van het verscherpen van het toezicht kan plaatsvinden door middel van datacommunicatie. In dat geval wordt de kennisgeving na daartoe strekkend verzoek van de belanghebbende in een beschikking vastgelegd.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop de artikelen 100, 101 en 102, van de Wegenverkeerswet 1994 in werking treden.
Deze regeling wordt aangehaald als: LPG-erkenningsregeling.
Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.
Minister
A. Jorritsma-Lebbink
Model controlelijst alsmede systematiek kalibratie koolmonnoxydemeter
Voorbeeld registratie
Model controlelijst
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "LPG-erkenningsregeling", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.