Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2002 en zichtdatum 01-09-2002.
Geldend van 01-09-2002 t/m 31-05-2003

Hoofdstuk 1. Afschrift gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens

Artikel 1

Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, dient, indien in het kader van deze regeling een legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, d, of e, wordt overgelegd, tevens een origineel en actueel de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens dat niet ouder is dan drie maanden, te worden overgelegd.

Hoofdstuk 2. Aanvraag deel II van een kentekenbewijs

Artikel 2. Aanvrager natuurlijke persoon

  • 1 Bij de aanvraag van een deel II van een kentekenbewijs dient, indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, bij een instantie, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen het volgende legitimatiebewijs te worden overgelegd:

    • a. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de wet,

    • b. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid onderdeel h, van de wet, voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden,

    • c. een geldig document als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498),

    • d. een geldig buitenlands nationaal paspoort, dienstpaspoort, diplomatiek paspoort, reisdocument voor vluchtelingen of reisdocument voor vreemdelingen dan wel een geldige buitenlandse identiteitskaart, afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat van de Europese Unie,

    • e. een geldige Europese identiteitskaart, of

    • f. een geldig persoonlijk identiteitsbewijs als bedoeld in artikel III, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Londen, 19 juni 1951, Trb. 1951, 114) met daarbij een geldig, ten behoeve van de aanvraag door de bevoegde commandant van een NATO-basis ingevuld en ondertekend, certificaat van stationering, dat niet ouder is dan tien dagen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijke persoon door een erkend bedrijf, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

    • a. een van de in het eerste lid genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager,

    • b. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas, en

    • c. het voor de aanvraag bestemde machtigingsformulier.

Artikel 3. Aanvrager ingeschreven rechtspersoon

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet, door een door een tekenbevoegde gemachtigd erkend bedrijf, bij een instantie genoemd in artikel 4, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

    • a. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

    • b. een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de tekenbevoegde,

    • c. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas, en

    • d. het voor de aanvraag bestemde machtigingsformulier.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet, door een erkend bedrijf dat is gemachtigd door een gemachtigde als bedoeld in het tweede lid, bij een instantie, genoemd in artikel 4, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

    • a. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

    • b. een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de tekenbevoegde, of een kopie daarvan, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd,

    • c. een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de door de tekenbevoegde gemachtigde,

    • d. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas, en

    • e. het voor de aanvraag bestemde machtigingsformulier.

  • 5 Indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 25a, derde lid, of artikel 28a, derde lid, van het Kentekenreglement, verstrekt de aanvrager een actueel en gewaarmerkt uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Artikel 4. Aanvrager niet-ingeschreven rechtspersoon

  • 1 Bij de aanvraag van een deel II van een kentekenbewijs dient, indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een gemachtigde, niet zijnde een erkend bedrijf, een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde te worden overgelegd.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een door de gemachtigde van de rechtspersoon gemachtigd erkend bedrijf, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

Hoofdstuk 4. Aanvraag (opheffing) schorsing en vervangend deel II voor versleten of geheel of ten dele onleesbaar deel II

Artikel 8

De aanvraag van een schorsing, bedoeld in artikel 50 van het Kentekenreglement, de aanvraag van een nieuw deel II bij de opheffing van een schorsing, bedoeld in artikel 51 van het Kentekenreglement, alsmede de aanvraag van een vervangend deel II voor een deel II dat versleten of geheel of ten dele onleesbaar is, geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8a, 8b en 8c.

Artikel 8a. Aanvrager natuurlijke persoon

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager te worden overgelegd.

  • 2

Indien de aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijke persoon door een door deze gemachtigde, dienen bij de aanvraag de volgende documenten te worden overgelegd:

Artikel 8b. Aanvrager ingeschreven rechtspersoon

  • 1

Indien de aanvraag wordt ingediend door een tekenbevoegde voor een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet, dienen bij de aanvraag de in artikel 3, eerste lid, genoemde documenten te worden overgelegd.

  • 2

Indien de aanvraag wordt ingediend door een door een tekenbevoegde gemachtigde, dienen bij de aanvraag de in artikel 3, tweede lid, genoemde documenten te worden overgelegd, met dien verstande dat geen gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens van de tekenbevoegde uit de basisadministratie persoonsgegevens behoeft te worden overgelegd.

Artikel 8c. Aanvrager niet-ingeschreven rechtspersoon

Indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een gemachtigde, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde te worden overgelegd.

Hoofdstuk 4a. Aanvraag kentekenbewijs niet-nederlandse aanhangwagen

Artikel 8d

  • 1 De aanvraag van een kentekenbewijs bevattende een kenteken als bedoeld in artikel 4, negende lid, van het Kentekenreglement, geschiedt door een ingevuld aanvraagformulier van een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model aan deze dienst te doen toekomen.

  • 2 Bij de aanvraag wordt overgelegd:

    • a een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de aanvrager het vervoerbedrijf uitoefent,

    • b een afschrift van het legitimatiebewijs van de tekenbevoegde, genoemd in het onder a bedoelde uittreksel,

    • c een aankoopnota of een ander bewijs waaruit de beschikkingsbevoegdheid van de buitenlandse eigenaar van de aanhangwagen blijkt en dat het VIN-nummer van het voertuig en de naam en het adres van de eigenaar bevat.

  • 3 Er behoeft geen afschrift als bedoeld in artikel 1 te worden overgelegd.

Hoofdstuk 5. Aanvraag uitvoerverklaring en uitvoerkentekenbewijs

Artikel 9

Bij het overleggen van de in de artikelen 31, 32 en 33 van het Kentekenreglement bedoelde verklaring alsmede bij de aanvraag van een kentekenbewijs, bevattende een kenteken als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement, dient degene die de verklaring overlegt, een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen over te leggen, met dien verstande dat:

  • a. geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd,

  • b. ook een ander in Nederland geldig buitenlands reisdocument kan worden overgelegd dan de in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, genoemde, en

  • c. indien de in het eerste lid bedoelde verklaring wordt overgelegd door een erkend bedrijf, uitsluitend een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas dient te worden overgelegd.

Hoofdstuk 5 a. Verkrijging kentekenplaten

Artikel 9 a. Verkrijging door een natuurlijk persoon

Bij de verkrijging van kentekenplaten door een natuurlijk persoon worden overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen ten name van die natuurlijk persoon of, indien de kentekenplaten namens hem in ontvangst worden genomen, ten name van de gemachtigde, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd,

    en

  • b. het kentekenbewijs, delen I en II, afgegeven voor het kenteken dat op de kentekenplaten is vermeld.

Artikel 9 b. Verkrijging door een rechtspersoon

Bij de verkrijging van kentekenplaten door een rechtspersoon worden overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid genoemd legitimatiebewijzen van de persoon die de kentekenplaten namens de rechtspersoon in ontvangst neemt, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd, en

  • b. het kentekenbewijs, delen I en II, afgegeven voor het kenteken dat op de kentekenplaten is vermeld.

Artikel 9 c. Verkrijging met een niet te naamgesteld kentekenbewijs

Indien een erkend bedrijf dat beschikt over de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onder b, van het Kentekenreglement, verzoekt om verkrijging van kentekenplaten tegen overlegging van een nog niet te naamgesteld kentekenbewijs deel I, worden bij de verkrijging overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van degene die de kentekenplaten namens het erkend bedrijf in ontvangst neemt, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd;

  • b. het kentekenbewijs deel I, afgegeven voor het kenteken dat is vermeld op de kentekenplaten, en

  • c. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas.

Artikel 9d. Uitzonderingen

  • 1 De artikelen 9 a, 9 b en 9 c zijn slechts van toepassing op donkerblauwe kentekenplaten en kentekenplaten volgens de modellen 18.2 en 27.1 tot en met 27.29 van de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten, die worden afgegeven door een fabrikant met erkenning als bedoeld in artikel 70 a van de wet.

  • 2 Een legitimatiebewijs als bedoeld in onderdeel a van de artikelen 9 a, 9 b en 9 c hoeft niet te worden overgelegd bij de verkrijging van kentekenplaten volgens de modellen 27.15 tot en met 27.29.

  • 3 Een kentekenbewijs als bedoeld in onderdeel b van de artikelen 9 a, 9 b en 9 c hoeft niet te worden overgelegd bij vervanging van beschadigde kentekenplaten

  • 4 Bij de verkrijging van kentekenplaten volgens de modellen 27.15 tot en met 27.17 kan in plaats van het kentekenbewijs een proces-verbaal van aangifte van vermissing of diefstal van het kentekenbewijs en de desbetreffende kentekenplaten worden overgelegd.

  • 5 Een kentekenbewijs deel II als bedoeld in onderdeel b van de artikelen 9a en 9b, hoeft niet te worden overgelegd indien wordt overgelegd:

  • a. een kentekenbewijs, afgegeven voor een kenteken bevattende de letters of lettergroepen A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W, X, Z, AA, CD, CDJ, BN, GN, HH, BO of GV, in combinatie met twee groepen van twee cijfers;

  • b. een handelaarskentekenbewijs, of

  • c. een voorlopig kentekenbewijs.

Artikel 9e. Verkrijging van een taxikentekenplaat

  • 1 In afwijking in zoverre van de artikelen 9a tot en met 9c, worden bij de verkrijging van kentekenplaten volgens de modellen 18.2 met lichtblauwe kleur, 27.30 en 27.31 door een natuurlijke persoon, respectievelijk een rechtspersoon, overgelegd:

    • a. de in de artikelen 9a, respectievelijk 9b, bedoelde documenten, met dien verstande dat het over te leggen deel 1 van het kentekenbewijs voorzien moet zijn van een aantekening waaruit blijkt dat het betrokken voertuig als taxi is goedgekeurd, en

    • b. voor elk voertuig waarvoor kentekenplaten als bedoeld in het eerste lid, worden verkregen, een verklaring van de Dienst Wegverkeer, inhoudende dat aan de vereisten in het tweede lid is voldaan.

  • 2 Ter verkrijging van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden bij de Dienst Wegverkeer overgelegd:

    • a. een geldige vergunning voor het verrichten van taxivervoer als bedoeld in artikel 5 van de Wet personenvervoer;

    • b. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat een onderneming wordt gedreven waarin taxivervoer plaatsvindt;

    • c. een afschrift van een te naam gesteld kentekenbewijs, niet zijnde een kentekenbewijs, dat is afgegeven voor een voertuig in bedrijfsvoorraad, delen I en II, afgegeven voor het betrokken voertuig, waarbij op het deel I een aantekening moet zijn geplaatst waaruit blijkt dat het voertuig als taxi is goedgekeurd dan wel een aanvraag voor een zodanig kentekenbewijs; en

    • d. ingeval de tenaamstelling op het kentekenbewijs en die op de in onderdeel a bedoelde vergunning niet overeenkomen, een gezamenlijke verklaring van de vergunninghouder en de tenaamgestelde op het kentekenbewijs, inhoudende dat het voertuig waarvoor de kentekenplaten worden verkregen, voor taxivervoer wordt gebruikt in het kader van de onderneming van de vergunninghouder.

Hoofdstuk 6

Artikel 10

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 december 1991, nr. RV 110015, Hoofddirectie van de Waterstaat (Stcrt. 244), houdende voorschriften legitimatie bij aanvraag kentekenbewijs, wordt ingetrokken.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als:

Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink