In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Europees Octrooiverdrag:
het op 5 oktober 1973 te München tot stand gekomen Verdrag inzake de verlening van
Europese octrooien (Trb. 1975, 108 en 1976, 101);
Gemeenschapsoctrooiverdrag: het op 15 december 1989 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag betreffende het Europees
octrooi voor de gemeenschappelijke markt (Trb. 1990, 121);
Europees octrooi: een krachtens het Europees Octrooiverdrag verleend octrooi, voor zover dat voor het
Koninkrijk is verleend, niet zijnde een Gemeenschapsoctrooi;
Gemeenschapsoctrooi: een octrooi als bedoeld in artikel 2 van het Gemeenschapsoctrooiverdrag;
Europese octrooiaanvrage: een Europese octrooiaanvrage als bedoeld in het Europees Octrooiverdrag;
Samenwerkingsverdrag: het op 19 juni 1970 te Washington tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking inzake
octrooien (Trb. 1973, 20);
bureau: het Bureau voor de industriële eigendom, bedoeld in artikel 4 van de wet van 25 april
1963 (Stb. 221);
octrooiregister: het in artikel 19 van deze wet bedoelde register;
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
natuurlijke rijkdommen: de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond,
alsmede levende organismen die tot de sedentaire soort behoren, dat wil zeggen organismen
die ten tijde dat zij geoogst kunnen worden, hetzij zich onbeweeglijk op of onder
de zeebedding bevinden, hetzij zich niet kunnen verplaatsen dan in voortdurend fysiek
contact met de zeebedding of de ondergrond.
Een uitvinding wordt als het resultaat van uitvinderswerkzaamheid aangemerkt, indien
zij voor een deskundige niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de
stand van de techniek. Indien documenten als bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid, tot de stand van de techniek behoren, worden deze bij de beoordeling van de uitvinderswerkzaamheid
buiten beschouwing gelaten.
De aanvrager heeft geen aanspraak op octrooi, voor zover de inhoud van zijn aanvrage
aan hetgeen reeds door een ander vervaardigd of toegepast werd of wel aan beschrijvingen,
tekeningen of modellen van een ander, zonder diens toestemming, ontleend is. Deze
laatste behoudt, voor zover hetgeen ontleend werd voor octrooi vatbaar is, zijn aanspraak
op octrooi. Voor de toepassing van artikel 4, derde en vierde lid, op het onderwerp van een aanvrage, ingediend door degene aan wie ontleend is, blijft
de door de ontlener ingediende aanvrage buiten beschouwing.