Reclasseringsregeling 1995

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-03-2003 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 01-02-2001 t/m 31-12-2003

Besluit van 15 december 1994, houdende nieuwe regels inzake de reclassering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie a.i. van 7 september 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 455985/94/6;

Gelet op de artikelen 14d, tweede lid, 16 en 22e van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 147, 177, tweede lid, en 310 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 19, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en artikel 15, eerste lid, van de Gratiewet;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing (advies van 24 juni 1994, nr. SR 45/94);

De Raad van State gehoord (advies van 29 november 1994, no. W03.94.0564);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 14 december 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 471960/94/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden berust bij één door Onze Minister erkende landelijke stichting.

  • 2 De stichting neemt de bij en krachtens dit besluit gestelde regels in acht.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld:

    • a. ter zake van de prioriteiten die de stichting bij haar werkzaamheden in acht neemt,

    • b. ter zake van de eisen die aan de uitvoering van de werkzaamheden kunnen worden gesteld,

    • c. ter zake van de informatie die de stichting periodiek aan Onze Minister verstrekt aangaande de uitvoering van de werkzaamheden, en

    • d. ter bevordering van een goede uitvoering van reclasseringswerkzaamheden.

Artikel 3

  • 1 De in artikel 2 bedoelde erkenning kan slechts worden verleend indien:

    • a. de stichting tot doel heeft, landelijk zorg te dragen voor het uitvoeren of doen uitvoeren van reclasseringswerkzaamheden;

    • b. de stichting ervoor zorg draagt dat de werkzaamheden in ieder arrondissement worden uitgevoerd en per hofressort worden gecoördineerd;

    • c. de stichting bereid is de opdrachten uit te voeren of te doen uitvoeren, die haar door de bevoegde autoriteiten worden gegeven;

    • d. het bestuur van de stichting zodanig is samengesteld dat een evenwichtige inbreng uit de samenleving, met inbegrip van de strafrechtspleging, is gewaarborgd.

  • 2 Aan de erkenning kunnen voorschriften worden verbonden; de voorschriften kunnen na overleg met de stichting worden gewijzigd.

  • 3 De erkenning kan worden ingetrokken indien de stichting handelt in strijd met de daaraan verbonden voorschriften of met het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 4 De intrekking geschiedt niet eerder dan nadat dertien weken zijn verstreken na een waarschuwing van Onze Minister. Bij de waarschuwing vermeldt Onze Minister de maatregelen die de stichting dient te nemen om de intrekking te voorkomen.

Hoofdstuk 2. Degenen die reclasseringswerkzaamheden kunnen verrichten

Artikel 4

  • 1 Reclasseringswerkzaamheden worden uitsluitend verricht door de stichting of, onder haar verantwoordelijkheid, door instellingen die zich blijkens hun statuten of reglementen ten doel of mede ten doel stellen, op bijzondere wijze of ten behoeve van één of meer bijzondere categorieën van personen, reclasseringswerkzaamheden te verrichten en die daartoe door het bestuur van de stichting zijn erkend als reclasseringsinstelling.

  • 2 De erkenning kan onder beperkingen worden verleend; aan de erkenning kunnen voorschriften worden verbonden. De beperkingen en voorschriften kunnen na overleg met de betrokken instelling worden gewijzigd.

  • 3 De erkenning kan worden geschorst of ingetrokken. Intrekking van de erkenning geschiedt niet eerder dan nadat dertien weken zijn verstreken na een waarschuwing, waarbij is vermeld welke maatregelen moeten worden genomen om de intrekking te voorkomen.

  • 4 Besluiten inzake de erkenning van instellingen worden door het bestuur van de stichting niet genomen dan nadat Onze Minister in kennis is gesteld van het voornemen daartoe.

Artikel 5

In afwijking van artikel 4 kunnen onder verantwoordelijkheid van de stichting bepaalde, door het bestuur van de stichting vast te stellen, reclasseringswerkzaamheden worden verricht door:

  • a. instellingen van maatschappelijke dienstverlening en

  • b. personen die zich als vrijwilliger aanbieden.

Artikel 6

  • 1 Reclasseringswerkers zijn de door het bestuur van de stichting als zodanig aangewezen personeelsleden van de stichting en van de reclasseringsinstellingen.

  • 3 Alvorens zijn werkzaamheden aan te vangen, legt de reclasseringswerker de eed of belofte af dat hij zijn taak overeenkomstig de gestelde voorschriften naar geweten zal vervullen.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen voor aanwijzing als reclasseringswerker en ter uitvoering van het derde lid.

Artikel 7

Reclasseringswerkers hebben voor de uitoefening van hun werkzaamheden vrije toegang:

  • a. tot degenen die zijn ingesloten in politiebureaus, voor zover de normale taakuitvoering van de politie dat redelijkerwijs toelaat, en

  • b. in penitentiaire inrichtingen, met inachtneming van de aldaar geldende huishoudelijke reglementen.

Hoofdstuk 3. De reclasseringswerkzaamheden

Artikel 8

  • 1 De stichting draagt er zorg voor dat in ieder arrondissement in ieder geval en zoveel mogelijk in onderlinge samenhang, de volgende reclasseringswerkzaamheden worden uitgevoerd:

    • a. het uit eigen beweging, in opdracht van de bevoegde autoriteiten of op verzoek van betrokkenen zelf verlenen van hulp en steun - rechtsbijstand uitgezonderd - aan personen die worden verdacht van of die zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit;

    • b. het doen van onderzoek naar zodanige personen ten behoeve van de beslissingen die te hunnen aanzien moeten worden genomen over de vervolging, de berechting of de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen, en het geven van voorlichting daarover;

    • c. het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van de straf van onbetaalde arbeid en, voor zover daarvoor in aanmerking komend, van de uitvoering van andere rechterlijke beslissingen ten aanzien van personen die worden verdacht van of die zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, alsmede het houden van toezicht daarop en het verschaffen van inlichtingen daarover aan de bevoegde autoriteiten.

  • 2 De stichting dient op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten van advies omtrent onderwerpen die voor de reclassering van belang zijn.

Artikel 9

  • 2 Voorlichtingsrapporten worden uitgebracht door de stichting of door een reclasseringsinstelling. In het laatste geval draagt de reclasseringsinstelling er zorg voor dat de stichting in staat is bij het rapport zo gewenst een eigen oordeel te voegen, na overleg met degene die het rapport heeft opgesteld.

  • 3 De stichting kan ook uit eigen beweging of op verzoek van anderen, onder wie de betrokkene, een voorlichtingsrapport als bedoeld in het eerste lid uitbrengen of doen uitbrengen.

Artikel 10

Nadat overeenkomstig artikel 59, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering bericht is ontvangen van het bevel tot inverzekeringstelling van een verdachte beslist de stichting zo spoedig mogelijk:

Artikel 11

  • 1 De directeur van een penitentiaire inrichting bericht de stichting zo spoedig mogelijk omtrent de binnenkomst van een gedetineerde in de inrichting.

  • 2 De directeur van een penitentiaire inrichting bericht de stichting zo spoedig mogelijk maar tenminste vier weken van te voren omtrent de datum van ontslag van een gedetineerde, die bij zijn ontslag een werkelijke straftijd zal hebben ondergaan van meer dan drie maanden en die hetzij krachtens rechterlijk vonnis of voorwaardelijke gratie, hetzij op eigen verzoek hulp en steun van reclasseringswege dient te ontvangen. Gelijke verplichting geldt indien de vervroegde invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft krachtens rechterlijke beslissing.

Artikel 12

  • 1 De stichting draagt er zorg voor dat, indien opdracht is gegeven tot het verlenen van hulp en steun terzake van de naleving van bijzondere voorwaarden, op verzoek een rapport over de daarmee verband houdende bemoeiingen wordt uitgebracht aan Onze Minister, de rechter of de officier van justitie.

  • 2 Het rapport wordt uitgebracht door de stichting of een reclasseringsinstelling. Artikel 9, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Aan het rapport wordt door de stichting of door de reclasseringsinstelling een advies terzake toegevoegd, indien het rapport naar haar oordeel aanleiding zou kunnen geven tot een van de navolgende maatregelen:

    • a. het instellen van een vordering als bedoeld in artikel 14f of 14g van het Wetboek van Strafrecht;

    • b. het intrekken of wijzigen van het koninklijk besluit, waarbij onder voorwaarden gratie is verleend;

    • c. het intrekken van een voorwaardelijke beslissing door een vreemde staat, van welke de uitoefening van het toezicht op de naleving van voorwaarden is overgenomen.

Artikel 13

De in de hoofdstukken 14, 16 en 17 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden aan de reclassering opgedragen werkzaamheden worden door of onder verantwoordelijkheid van de stichting verricht.

Hoofdstuk 4. De subsidiëring van de reclassering

§ 4.1. Algemeen

Artikel 15

  • 1 De stichting ontvangt jaarlijks ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie een subsidie voor de reclasseringswerkzaamheden die door de stichting of onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

  • 2 Een afzonderlijke subsidie kan worden verleend ten behoeve van de bouw, de inrichting en de uitbreiding van gebouwen ten dienste van de reclassering.

  • 3 De verlening van subsidie geschiedt voor 1 januari van het subsidiejaar.

  • 4 De vaststelling van subsidie geschiedt voor 1 juli van het op het subsidiejaar volgende jaar.

§ 4.2. Subsidieverlening

Artikel 16

  • 1 Voor 1 december van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar nodigt Onze Minister de stichting uit tot het indienen van een voorlopige subsidieaanvraag.

  • 2 Daarbij geeft hij zo mogelijk het bedrag aan dat volgens de meerjarenraming, voorkomend in de toelichting bij de begroting voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, beschikbaar zal zijn voor de reclassering in het subsidiejaar.

Artikel 17

  • 1 Voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar dient de stichting bij Onze Minister een voorlopige subsidieaanvraag in.

  • 2 De voorlopige subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een ontwerp-begroting van uitgaven en inkomsten voor het subsidiejaar en

    • b. een beleidsplan met de voorgenomen werkzaamheden voor de komende vier jaren, beginnend met het subsidiejaar.

Artikel 18

  • 1 Voor 1 mei van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar nodigt Onze Minister de stichting uit tot het indienen van een definitieve subsidieaanvraag.

  • 2 Daarbij geeft hij aan in hoeverre wijziging is opgetreden of naar verwachting wijziging zal optreden in het voor de reclassering in het subsidiejaar beschikbare bedrag.

  • 3 Onze Minister informeert de stichting zoveel mogelijk over wijzigingen als bedoeld in het tweede lid die zich daarna voordoen.

Artikel 19

  • 1 Voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar dient de stichting bij Onze Minister een definitieve subsidieaanvraag in.

  • 2 De stichting houdt daarbij rekening met de financiële ruimte zoals die door de wetgever is vastgesteld of naar verwachting zal worden vastgesteld.

  • 3 De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een definitieve begroting van uitgaven en inkomsten en

    • b. een activiteitenplan voor het subsidiejaar.

  • 4 Het activiteitenplan, bedoeld in het derde lid, wordt afgestemd op de behoefte aan reclasseringswerkzaamheden binnen de diverse arrondissementen en de hofressorten.

Artikel 20

  • 1 Voor de aanvang van het subsidiejaar neemt Onze Minister het besluit waarbij de subsidie voor het subsidiejaar wordt verleend, zo nodig onder de voorwaarde dat door de wetgever voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2 In het besluit wordt in ieder geval aangegeven welke categorieën van activiteiten in welke omvang en volgens welke berekeningswijze ten hoogste voor subsidiëring in aanmerking zullen komen.

  • 3 In het besluit kan tevens worden bepaald op welke wijze voorschotten worden verleend.

Artikel 21

  • 1 De stichting voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

Artikel 22

  • 1 Indien gedurende het subsidiejaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de stichting daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 2 De stichting geeft Onze Minister zo spoedig mogelijk tevens kennis van omstandigheden die hetzij van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de subsidie, hetzij aanleiding kunnen geven tot een wijziging van de subsidieverlening.

Artikel 23

De stichting kan Onze Minister verzoeken de subsidieverlening te wijzigen.

Artikel 24

  • 1 Zolang de subsidie niet overeenkomstig artikel 27 is vastgesteld, kan Onze Minister de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de stichting wijzigen indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b. de stichting niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden voorschriften;

    • c. de stichting onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de stichting dit wist of behoorde te weten; of

    • e. een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 25

  • 1 Zolang de subsidie niet overeenkomstig artikel 27 is vastgesteld, kan Onze Minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de stichting wijzigen:

    • a. voor zover de subsidieverlening onjuist is; of

    • b. voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.

§ 4.3. Subsidievaststelling

Artikel 26

  • 1 Voor 1 mei van het op het subsidiejaar volgende jaar dient de stichting bij Onze Minister de aanvraag in voor de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag.

Artikel 27

  • 1 Voor 1 juli van het op het subsidiejaar volgende jaar stelt Onze Minister het definitieve subsidiebedrag vast.

  • 2 Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 28

  • 1 Onze Minister kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de stichting wijzigen:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan hij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de stichting dit wist of behoorde te weten;

    • c. indien de stichting na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3 De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de stichting worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sinds de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Hoofdstuk 5. Klachtenregeling

Artikel 29

  • 1 Er is een commissie, belast met de behandeling van klachten over het uitvoeren of nalaten van reclasseringswerkzaamheden.

  • 2 De klachtencommissie bestaat uit een oneven aantal leden, die worden benoemd door de stichting. Bestuursleden van de stichting en werknemers van de landelijke stichting of van een reclasseringsinstelling kunnen geen lid van de klachtencommissie zijn.

  • 3 De klachtencommissie houdt zitting in elk van de ressorten van de gerechtshoven, volgens regels door de commissie te stellen bij reglement van orde.

  • 4 De stichting voorziet in het secretariaat van de klachtencommissie.

Artikel 30

  • 1 Degene ten aanzien van wie reclasseringswerkzaamheden zijn verricht of ten onrechte zijn nagelaten, kan bij de klachtencommissie een klacht indienen over het uitvoeren of nalaten van reclasseringswerkzaamheden.

  • 2 De klacht wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop de klager kennis heeft gekregen van het handelen of nalaten waarover hij zich wenst te beklagen.

  • 3 Een na afloop van de termijn ingediende klacht wordt toch in behandeling genomen, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.

Artikel 31

  • 1 Door of namens de klachtencommissie worden de klager en degene tegen wie de klacht zich richt, gehoord.

  • 2 Van het horen kan worden afgezien indien de klachtencommissie aanstonds van oordeel is dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

  • 3 Door of namens de klachtencommissie kunnen inlichtingen worden ingewonnen bij instellingen en personen die reclasseringswerkzaamheden verrichten.

Artikel 32

  • 1 De klachtencommissie kan trachten te bemiddelen tussen de klager en degene tegen wie de klacht zich richt.

  • 2 Naar aanleiding van een klacht kan de klachtencommissie een aanbeveling doen aan degene tot wie de klacht zich richt of tot een andere instelling of persoon. De aanbeveling wordt openbaar gemaakt.

  • 3 De klachtencommissie bericht de klager zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van de klacht over de afdoening daarvan.

  • 4 De klachtencommissie brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.

Hoofdstuk 6. Toezicht

Artikel 33

  • 1 Onze Minister wijst de ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 2 Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthoudende ambtenaren een door Onze Minister uitgegeven legitimatiebewijs bij zich, dat zij desgevraagd aanstonds tonen.

Artikel 34

  • 1 De toezichthoudende ambtenaren hebben voor de uitoefening van hun taak vrije toegang tot de vestigingsplaatsen van de stichting en van de reclasseringsinstellingen. Een woning betreden zij niet zonder toestemming van de bewoner.

  • 2 Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door daartoe door hen aangewezen personen.

  • 3 De toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en van de gegevens en bescheiden kopieën te maken en deze voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een schriftelijk bewijs.

Artikel 35

De stichting, de reclasseringsinstellingen en de daarbij werkzame medewerkers zijn verplicht aan de toezichthoudende ambtenaren de inlichtingen en de medewerking te verschaffen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 36

De toezichthouders maken van hun bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 37

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit besluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 38

  • 1 Indien een instelling als bedoeld in artikel 4 op het moment van inwerkingtreding van dit besluit erkend is op grond van artikel 6 van de Reclasseringsregeling 1986, geldt deze erkenning als erkenning op grond van artikel 4, eerste lid, van de onderhavige regeling.

  • 2 In afwijking van de artikelen 26 tot en met 28 geschiedt de vaststelling van de subsidie voor het subsidiejaar 1994 op de voet van de Reclasseringsregeling 1986, zoals deze luidde op de dag voordat deze ingevolge het onderhavige besluit wordt ingetrokken.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere overgangsregels worden gesteld.

Artikel 40

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 15 december 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager