Wet belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-06-2008 en zichtdatum 20-06-2008.
Geldend van 01-04-2008 t/m 30-06-2008

Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de Wet milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  • a. een belasting op grondwater;

  • b. een belasting op leidingwater;

  • c. een belasting op afvalstoffen;

  • d. een belasting op kolen;

  • e. een energiebelasting;

  • f. (gereserveerd);

  • g. een verpakkingenbelasting.

Artikel 2

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • b. Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • c. GN-code: een code als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256), zoals deze luidt op 1 januari 2002.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen de GN-codes, genoemd in artikel 32, onderdeel a, en artikel 47, eerste lid, onderdelen m en n, worden aangepast indien de overeenkomstige GN-codes zoals opgenomen in de richtlijn nr. 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU L 283), in overeenstemming met artikel 2, lid vijf, van die richtlijn zijn aangepast. In dat geval kan bij regeling van Onze Minister eveneens de datum in het eerste lid, onderdeel c, worden vervangen door de datum van de versie van de in dat onderdeel bedoelde verordening die aan de wijziging van de GN-codes ten grondslag heeft gelegen.

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. grondwater: zoet grondwater;

    • b. zoet grondwater: grondwater dat minder dan 300 milligram chloride per liter bevat;

    • c. een inrichting: een inrichting als bedoeld in de Grondwaterwet, bestemd tot het onttrekken van grondwater;

    • d. onttrekken van grondwater: het onttrekken van grondwater aan de bodem door middel van een inrichting;

    • e. infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater;

    • f. pompcapaciteit: het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meter per uur;

    • g. een waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf in de zin van de Waterleidingwet;

    • h. OEDI: een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepinfiltratie.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden als één inrichting aangemerkt:

    • a. inrichtingen die een samenhangend geheel vormen;

    • b. inrichtingen van dezelfde houder die op minder dan een kilometer afstand van elkaar gelegen zijn en die worden gebruikt voor overeenkomstige doeleinden.

  • 3 Als waterleidingbedrijf wordt mede aangemerkt de persoon die of het lichaam dat op zichzelf niet een waterleidingbedrijf is in de zin van de Waterleidingwet, doch met een dergelijk bedrijf in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig is verweven dat die persoon of dat lichaam met dat bedrijf een eenheid vormt.

  • 4 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater:

    • a. bij de ontwatering of afwatering van gronden;

    • b. bij of ten behoeve van het ontginnen van mijnen, voor zover het onttrekken een uitvloeisel daarvan is en op een diepte van niet minder dan 500 meter - N.A.P. plaatsvindt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 6

  • 1 De belasting wordt berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meter.

  • 2 Op de belasting wordt een vermindering toegepast, berekend over het aantal kubieke meter geïnfiltreerd water, indien het infiltreren van water geschiedt in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken of voor het infiltreren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet en voor zover het infiltreren van water geschiedt in rechtstreeks verband met een belaste onttrekking van grondwater.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Ministers vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop het aantal kubieke meter van de onttrekking onderscheidenlijk de infiltratie van water wordt vastgesteld.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 8

  • 1 Het tarief bedraagt per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,1883.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor onttrekkingen met behulp van een OEDI per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,0609 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat in dat geval de onttrekking door middel van een oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking wordt genomen.

Artikel 9

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde vermindering bedraagt per kubieke meter geïnfiltreerd water € 0,1577.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 10

  • 1 Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:

    • a. onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan tien kubieke meter per uur;

    • b. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;

    • c. onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;

    • d. onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede wordt verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden;

    • e. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden;

    • f. onttrekkingen in het kader van een bodem- of grondwatersaneringsproject;

    • g. onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmteopslag door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet;

    • h. onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.

  • 2 Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, wordt slechts één maal per inrichting verleend.

  • 3 Indien zich in de in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde periode van vier aaneengesloten maanden ten gevolge van aantoonbare overmacht een onderbreking in de werkzaamheden voordoet, wordt die periode verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de overmachtsituatie.

Afdeling 6. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 11

  • 1 De belastingplichtige voert een administratie waaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen en van de infiltraties van water duidelijk blijken.

  • 3 Geen administratie behoeft te worden gevoerd ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c, indien vaststaat dat de onttrekking niet langer dan twee aaneengesloten maanden zal duren en de pompcapaciteit van de inrichting minder dan zestig kubieke meter per uur bedraagt.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.

Hoofdstuk III. Belasting op leidingwater

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 12

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. leidingwater: water dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;

  • b. waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf als bedoeld in de Waterleidingwet;

  • c. afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

  • d. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

  • e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: installatie voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 13

Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.

Artikel 14

  • 1 De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting.

  • 2 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 3 Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 16

  • 1 De belasting wordt geheven per eenheid leidingwater, gemeten in kubieke meter.

  • 2 Ingeval de hoeveelheid geleverd leidingwater niet in kubieke meter bekend is, wordt de belasting geheven over een hoeveelheid die wordt berekend door het bedrag dat ter zake van de levering van water in rekening wordt gebracht, te verminderen met het vastrecht dat door de leverancier aan huishoudelijke verbruikers in rekening wordt gebracht indien wel een meter aanwezig is, en de uitkomst te delen door de prijs per kubieke meter die de leverancier in rekening brengt aan die verbruikers.

Artikel 17

  • 1 De belasting wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;

    • b. in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt en geen voorschotbedrag wordt ontvangen, op het tijdstip van de uitreiking van de factuur;

    • c. in overige gevallen op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 14, eerste lid, wordt de hoeveelheid leidingwater, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheid.

  • 3 In gevallen waarin per verbruiksperiode van twaalf maanden meer dan 300 kubieke meter leidingwater via een aansluiting aan een verbruiker wordt geleverd en ter zake van die levering voorschotnota’s worden uitgereikt of voorschotbedragen worden ontvangen, wordt bij de berekening van de op de verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen naar evenredigheid rekening gehouden met de belasting die overeenkomstig artikel 14, eerste lid, ter zake van de hoeveelheid van 300 kubieke meter verschuldigd is.

  • 4 Onder de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen.

  • 5 Indien de in het vierde lid bedoelde verrekening leidt tot een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 19

Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandkranen, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

Afdeling 6. Teruggaaf

Artikel 20

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor zover de belasting over de hoeveelheden leidingwater die door een verbruiker in een verbruiksperiode van twaalf maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de verbruiker.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 21

  • 1 De in artikel 15 bedoelde belastingplichtige voert een administratie waaruit duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.

Hoofdstuk IV. Afvalstoffenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 22

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer, en zeer laag radioactief afval;

    • aa. zeer laag radioactief afval: radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin de activiteit van de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde, en de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan tien maal die waarde;

    • b. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

    • ba. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • bb. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;

    • d. baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

    • e. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;

    • f. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

    • g. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;

    • h. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;

    • i. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en andere producten buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 23

  • 1 Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:

    • a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;

    • b. de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.

  • 2 De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter verwijdering.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 25

  • 1 De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen, gemeten in kilogrammen.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.

Artikel 26

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:

  • a. de afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven;

  • b. de afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze stoffen zijn ontstaan, worden verwijderd.

Artikel 27

  • 1 Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, hebben verlaten, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas.

  • 2 Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat voor de berekening van de verschuldigde belasting met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste lid.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting en het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal worden toegepast.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 28

  • 1 Het tarief bedraagt in geval van:

    • a. het storten van afvalstoffen: € 88,21 per 1000 kilogram;

    • b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.

  • 4 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.

Afdeling 5*. Vrijstelling

Artikel 29

  • 1 Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.

  • 2 Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Afdeling 6*. Teruggaaf

Artikel 30

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bestuursdwang is toegepast, indien:

    • a. de afvalstoffen ter verwijdering aan een inrichting zijn afgegeven door of vanwege het bevoegd gezag van een provincie of van een gemeente;

    • b. de afvalstoffenbelasting door de houder van de inrichting bij de provincie of de gemeente in rekening is gebracht;

    • c. de afvalstoffen gescheiden van andere afvalstoffen zijn afgegeven aan de inrichting; en

    • d. de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, hieronder begrepen de stortkosten, de verschuldigde afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de verwijdering van de afvalstoffen verband houden, niet of niet geheel verhaald kunnen worden op de overtreder.

  • 2 De teruggaaf wordt verleend aan de provincie of de gemeente, die de afvalstoffen ter verwijdering heeft afgegeven.

  • 3 De teruggaaf bedraagt maximaal de betaalde afvalstoffenbelasting die naar evenredigheid is toe te rekenen aan het deel van de totale kosten van de toepassing van bestuursdwang dat niet verhaald kan worden op de overtreder.

Afdeling 7*. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 31

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.

  • 2 De belastingplichtige is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen, preparaten of andere producten als bedoeld in artikel 22, tweede lid, in welke hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan wel hebben verlaten.

Hoofdstuk V. Kolenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 32

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. kolen: producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704;

  • b. brandstof: stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor de verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten;

  • c. duaal gebruik: aanwenden van kolen zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof;

  • d. vervaardigen van kolen: elk handelen waarbij of waardoor kolen ontstaan;

  • e. inrichting: iedere plaats waar op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk kolen onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden;

  • f. plaats voor tijdelijke opslag: plaats die als zodanig is goedgekeurd krachtens artikel 51, eerste lid, van het Communautair douanewetboek;

  • g. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

  • h. derde land: elk ander grondgebied dan het grondgebied van de lidstaten zoals dat is omschreven in artikel 2 van richtlijn nr. 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L 76);

  • i. communautaire douaneregeling: communautaire douaneregeling als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel I, van de Wet op de accijns;

  • j. schorsing van belasting: stelsel waarin van kolen die worden vervaardigd, worden verwerkt, voorhanden zijn of worden vervoerd, op grond van de bepalingen van deze wet de belasting nog niet is geheven;

  • k. ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

  • l. uitslag: brengen van kolen buiten een plaats die voor kolen als inrichting is aangewezen;

  • m. invoer: vanuit een derde land brengen van kolen in Nederland.

Artikel 33

  • 1 Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van kolen als brandstof binnen een inrichting.

  • 2 Als uitslag wordt mede aangemerkt het voorhanden hebben van kolen waarvan de belasting niet is geheven, door:

    • a. een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting;

    • b. een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer;

    • c. een natuurlijk persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk gebruik.

  • 3 Het tweede lid is, onder bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, niet van toepassing met betrekking tot kolen die worden vervoerd naar:

    • a. een inrichting;

    • b. een andere lidstaat via Nederland;

    • c. een derde land.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verplichtingen waaraan de in het tweede lid bedoelde personen of lichamen voor de toepassing van dit hoofdstuk moeten voldoen.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 34

  • 1 Als uitslag wordt niet aangemerkt het brengen van kolen vanuit een inrichting naar:

    • a. een andere inrichting;

    • b. een ondernemer dan wel een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere lidstaat;

    • c. een derde land.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder het eerste en tweede lid toepassing vinden.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 35

  • 1 Als invoer wordt mede aangemerkt:

    • a. het in Nederland beëindigen van een communautaire douaneregeling waaronder kolen zijn geplaatst, anders dan door plaatsing onder een andere communautaire douaneregeling;

    • b. het in Nederland onttrekken van kolen aan een communautaire douaneregeling;

    • c. het eigen gebruik als brandstof in Nederland van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst of binnen een plaats voor tijdelijke opslag.

  • 2 Als invoer wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden:

    • a. brengen van kolen vanuit een derde land naar een inrichting of naar een plaats voor tijdelijke opslag;

    • b. in Nederland plaatsen onder een communautaire douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen;

    • c. brengen van kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een inrichting;

    • d. brengen van kolen vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een inrichting;

    • e. onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 2. Grondslag, belastingplicht en verschuldigdheid

Artikel 36

Onder de naam kolenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van de uitslag en de invoer van kolen.

Artikel 37

  • 1 Ter zake van uitslag wordt de belasting geheven van de vergunninghouder van de inrichting.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 33, tweede lid, geheven van degene die de kolen voorhanden heeft.

Artikel 38

  • 1 Een plaats kan alleen als inrichting worden gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de inspecteur.

  • 2 Als inrichting kan worden aangemerkt:

    • a. een plaats waar kolen worden vervaardigd;

    • b. een plaats waar geen kolen worden vervaardigd maar die dient voor de opslag van kolen, indien de hoeveelheid kolen die gemiddeld over een jaar voorhanden is meer bedraagt dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen hoeveelheid.

Artikel 39

  • 1 Degene die een vergunning voor een inrichting wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek dient te bevatten.

  • 3 In afwijking van artikel 38, tweede lid, kan, indien degene die een vergunning voor een inrichting wil verkrijgen niet beschikt over een plaats waar kolen worden vervaardigd dan wel opgeslagen, een verzoek om een vergunning voor een inrichting door de inspecteur worden toegewezen, indien deze persoon in Nederland is gevestigd en in de uitoefening van zijn onderneming optreedt als handelaar in kolen, maar de door hem gekochte kolen niet zelf in opslag neemt.

Artikel 40

  • 1 Ter zake van uitslag wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van de uitslag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 33, tweede lid, verschuldigd op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben van de kolen.

Artikel 41

Ter zake van de belasting bij invoer zijn de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, met uitzondering van artikel 868 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 44

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt anders dan als brandstof.

  • 2 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld verbruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh.

  • 3 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die duaal worden gebruikt.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden verleend.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 6. Teruggaaf

Artikel 45

  • 2 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot kolen die – anders dan vanuit een inrichting – zijn gebracht naar een andere lidstaat dan wel een derde land.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 46

  • 1 De belastingplichtige voert een administratie waaruit, voor zover dat voor de heffing van belang kan zijn, de gegevens betreffende het vervaardigen, invoeren, uitslaan en gebruik van kolen duidelijk blijken.

  • 2 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de heffing van de belasting, regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het vervoer van kolen;

    • b. het leveren van kolen;

    • c. het voorhanden hebben van kolen buiten een inrichting.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk VI. Energiebelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 47

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas: hetgeen ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • b. L: een liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius;

    • c. weg, motorrijtuig en pleziervaartuig: hetgeen ingevolge artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • d. invoer: invoer in de zin van de Wet op de accijns;

    • e. uitslag: uitslag in de zin van de Wet op de accijns;

    • f. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

    • g. installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van het gas. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas;

    • h. installatie voor blokverwarming: een gemeenschappelijke voorziening voor de verwarming van meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • i. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

    • j. biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

    • k. zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;

    • l. Nm3: een normaalkubiekemeter;

    • m. aardgas: producten van de GN-codes 2711 11 00 en 2711 21 00;

    • n. elektriciteit: elektrische energie van de GN-code 2716;

    • o. brandstof: stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten;

    • p. energie-intensief bedrijf: een zakelijke eenheid als bedoeld in onderdeel t, waar de kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de productiewaarde uitmaken, of waar de verschuldigde energiebelasting en accijns op minerale oliën ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt;

    • q. kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit, productiewaarde en toegevoegde waarde: hetgeen ingevolge artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU L 283) onder deze begrippen wordt verstaan;

    • r. CNG: aardgas dat na compressie geschikt is voor de aanwending in motorrijtuigen;

    • s. CNG-vulstation: een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar uitsluitend aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen;

    • t. zakelijk verbruik: verbruik door een zakelijke eenheid die zelfstandig, op ongeacht welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten. Economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of verrichter van diensten, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen. Rijks-, regionale en lokale overheden, alsmede andere publiekrechtelijke lichamen worden als zakelijke eenheid aangemerkt voor zover zij werkzaamheden of transacties verrichten die bij een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoring van enige betekenis zouden leiden;

    • u. niet-zakelijk verbruik: verbruik anders dan het zakelijk verbruik, bedoeld in onderdeel t;

    • v. elektriciteitsbeurs: beurs als bedoeld in artikel 86e van de Elektriciteitswet 1998;

    • w. gasbeurs: beurs als bedoeld in artikel 66b van de Gaswet;

    • x. verbruiksperiode:

      • 1°. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen: tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft;

      • 2°. in overige gevallen: kalenderjaar;

    • y. eindfactuur: definitieve factuur waarin verrekening plaatsvindt met de voorschotnota’s of voorschotbedragen die betrekking hebben op het tijdvak waarop de factuur ziet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de herleiding van feitelijke hoeveelheden van halfzware olie en gasolie tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15 graden Celsius.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van het begrip zuivere biomassa.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, onderdeel p.

  • 7 Indien in een tijdvak van 18 maanden een of meerdere voorschotnota’s worden uitgereikt dan wel een of meerdere voorschotbedragen worden ontvangen en uiterlijk binnen 13 weken na afloop van dat tijdvak geen eindfactuur wordt uitgereikt, wordt dat tijdvak van 18 maanden aangemerkt als verbruiksperiode.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 48

  • 1 Onder de naam energiebelasting wordt een belasting geheven op de volgende producten:

    • a. halfzware olie;

    • b. gasolie;

    • c. vloeibaar gemaakt petroleumgas;

    • d. aardgas; en

    • e. elektriciteit.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt als één van de onder het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde producten, niet zijnde één van deze producten, mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als één van deze producten.

Artikel 49

Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag en van de invoer, als was de belasting een accijns.

Artikel 50

  • 1 Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, alsmede ter zake van de levering van aardgas via een aansluiting aan een CNG-vulstation.

  • 2 Indien de verbruiker, bedoeld in het eerste lid, via een aansluiting elektriciteit op het distributienet heeft ingevoed ter zake waarvan artikel 31c, tweede lid, dan wel artikel 95c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt toegepast, is het eerste lid van toepassing op het positieve saldo van de via de aansluiting geleverde elektriciteit minus de via de aansluiting ingevoede elektriciteit.

  • 3 Indien een levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting wordt verricht aan een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van aardgas of elektriciteit dan wel aan een verbruiker die op zijn beurt het geleverde product geheel of gedeeltelijk via een aansluiting levert aan een verbruiker, wordt eerstgenoemde levering niet aangemerkt als een levering als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt mede aangemerkt het verbruik van aardgas en elektriciteit, indien:

    • a. deze producten op andere wijze zijn verkregen dan door een levering als bedoeld in het eerste lid;

    • b. deze producten zijn verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of een elektriciteitsbeurs;

    • c. het verbruik betreft door degene die leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die:

    • a. elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van elektriciteit uit biomassa die niet als zuivere biomassa wordt aangemerkt;

    • b. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het distributienet;

    • c. stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas heeft gewonnen;

    • d. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 51

Als levering wordt niet aangemerkt het verbruik van aardgas voor de vervaardiging van producten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen a tot en met d, alsmede lichte olie als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Wet op de accijns en zware stookolie als bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de accijns in dezelfde inrichting waarin dat aardgas is ontstaan, mits dat verbruik blijkt uit de administratie.

Artikel 52

Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen dan wel voor de voortstuwing van luchtvaartuigen, voor andere doeleinden dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen dan wel voor de voortstuwing van luchtvaartuigen.

Artikel 53

  • 1 Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven van degene die ter zake accijns verschuldigd is of zou zijn, indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 52 geheven van degene die de halfzware olie, de gasolie of het vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt.

  • 3 Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven van degene die de levering verricht.

Artikel 54

  • 1 Voor de toepassing van artikel 53, derde lid, stelt degene die de levering aan de verbruiker verricht, indien hij niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft, een fiscaal vertegenwoordiger aan. De fiscaal vertegenwoordiger treedt namens hem op en treedt in zijn plaats met betrekking tot alle rechten en verplichtingen die hij heeft inzake de belasting.

  • 2 De fiscaal vertegenwoordiger is in het bezit van een daartoe door de inspecteur verstrekte vergunning.

  • 3 Degene die een vergunning als fiscaal vertegenwoordiger wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur.

  • 4 Bij het verzoek, bedoeld in het derde lid, wordt een verklaring overgelegd van degene die de levering aan de verbruiker verricht waaruit blijkt dat deze degene die het verzoek indient, machtigt op te treden als zijn fiscaal vertegenwoordiger.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek, bedoeld in het derde lid, moet bevatten alsmede met betrekking tot voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend, gewijzigd en ingetrokken.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 55

De belasting wordt voor halfzware olie, gasolie, vloeibaar gemaakt petroleumgas en aardgas berekend per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram of kubieke meter, en voor elektriciteit per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.

Artikel 56

  • 1 De belasting met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de accijns ter zake van die brandstoffen verschuldigd wordt of zou worden indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 52 verschuldigd op het tijdstip waarop het gebruik plaatsvindt.

  • 3 De belasting met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode, dan wel, bij toepassing van artikel 47, zesde lid, op de laatste dag van het aldaar bedoelde tijdvak van 18 maanden;

    • b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, onder 1°, worden de hoeveelheden aardgas en elektriciteit, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheden.

  • 5 In afwijking van het derde lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 50, vierde lid, verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt.

  • 6 Indien de verrekening, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel u, leidt tot een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.

Artikel 57

Indien in een verbruiksperiode ten aanzien van degene van wie op grond van artikel 53, vierde lid, de belasting wordt geheven zowel sprake is van door hem op grond van artikel 53, vierde lid, verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair wordt geheven van degene, bedoeld in artikel 53, derde lid.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 58

  • 1 Het tarief bedraagt voor:

    • a. halfzware olie, per 1000 L € 166,20;

    • b. gasolie, per 1000 L € 167,58;

    • c. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 198,41.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen dan wel voor de voortstuwing van luchtvaartuigen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I onderscheidenlijk € 17,8432, € 17,9759 en € 21,4424, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 59

  • 1 Het tarief bedraagt voor:

    • a. aardgas, met uitzondering van aardgas als bedoeld in onderdeel b, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3 voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,1554;

      • hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,1362;

      • hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0378;

      • hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0120;

      • hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0112 voor niet-zakelijk verbruik en per kubieke meter € 0,0079 voor zakelijk verbruik;

    • b. aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation € 0,0305 per kubieke meter;

    • c. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh € 0,0727;

      • hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh, per kWh € 0,0375;

      • hoger is dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0104;

      • hoger is dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0010 voor niet-zakelijk verbruik en per kWh € 0,0005 voor zakelijk verbruik.

  • 2 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1554 per kubieke meter voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedragen de tarieven nihil voor in artikel 48, tweede lid, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

  • 5 Indien bij een aansluiting sprake is van zowel zakelijk verbruik als niet-zakelijk verbruik, worden de tarieven, genoemd in het eerste lid, voor verbruik boven 10 000 000 kubieke meter respectievelijk 10 000 000 kWh toegepast naar evenredigheid van elk type verbruik. Indien het verbruik nagenoeg geheel bestaat uit zakelijk verbruik of niet-zakelijk verbruik, wordt het volledige verbruik als zodanig aangemerkt.

  • 6 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden toegepast.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het eerste lid.

Artikel 60

  • 1 In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01433;

    • hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02279;

    • hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01908;

    • hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0120;

    • hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0079.

  • 2 Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde doel mede aardgas wordt toegepast in één of meerdere woonhuizen, wordt per verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis een geleverde hoeveelheid van 5000 kubieke meter in de heffing betrokken naar het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tenzij de geleverde hoeveelheden voor de verschillende toepassingen en de verschillende woonhuizen afzonderlijk worden gemeten.

  • 3 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 61

Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden worden de hoeveelheidsgrenzen, genoemd in artikel 59, eerste lid, 60, eerste en tweede lid, 67, eerste lid, en 68, tweede lid, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

Artikel 62

Indien op basis van een contract tussen de belastingplichtige en de verbruiker de geleverde hoeveelheid aardgas gemeten wordt in Nm3, worden de tarieven toegepast, zoals die met betrekking tot aardgas in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, en artikel 60, eerste lid, worden toegepast per kubieke meter.

Afdeling 5. Belastingvermindering en vrijstellingen

Artikel 63

  • 1 Op de ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast. De vermindering bedraagt € 199 per verbruiksperiode van twaalf maanden per elektriciteitsaansluiting. Indien het bedrag van de over deze verbruiksperiode verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de vermindering, wordt het verschil aan de verbruiker terugbetaald.

  • 2 In de gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen, wordt bij de berekening van het voorschotbedrag naar evenredigheid rekening gehouden met de belastingvermindering, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 4 Bij toepassing van artikel 50, vierde lid, zijn het eerste en het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting is niet van toepassing met betrekking tot zaken, al dan niet als onroerende zaak aangemerkt, die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 64

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent dan wel in een installatie met behulp waarvan elektriciteit wordt opgewekt uitsluitend door middel van hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit.

  • 2 Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh.

  • 3 Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés.

  • 4 Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering van aardgas dat wordt gebruikt anders dan als brandstof dan wel aardgas dat wordt gebruikt als additief of als vulstof in producten die direct of indirect zijn bestemd voor verbruik, worden aangeboden voor verkoop of worden verbruikt als aardgas.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, worden verleend.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 65

  • 1 Bij op voordracht van Onze Minister, mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden, vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit ten behoeve van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond van artikel 64, eerste of derde lid, hoger is dan 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. De vrijstelling wordt verleend indien de verbruiker in het kader van met Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie en hij als energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt.

  • 2 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 6. Teruggaven

Artikel 66

[Treedt in werking op 01-01-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 67

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het eerste lid bedoelde onroerende zaak. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen het bedrag van de belasting dat volgt uit toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, voor het verbruik niet hoger dan 5000 kubieke meter en het bedrag van de belasting dat volgt uit toepassing van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, als aan de gebruiker een hoeveelheid aardgas geleverd zou zijn die correspondeert met de verbruikte warmte.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 68

  • 1 Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door de verbruiker in een kalenderjaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 2 Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend voor zover met betrekking tot zakelijk verbruik van aardgas boven de 10 000 000 kubieke meter of elektriciteit boven de 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting het tarief voor niet-zakelijk verbruik in rekening is gebracht.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 69

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

  • 2 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling dan wel een instelling die een sociaal belang behartigt, mits:

    • a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;

    • b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;

    • c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

    • e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting;

    alsmede, indien het een instelling betreft die een sociaal belang behartigt:

    • f. de werkzaamheden van de instelling nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is.

  • 3 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan één instelling die charitatief, cultureel, wetenschappelijk of het algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt, mits:

    • a. de instellingen die de onroerende zaak gebruiken, beschikken over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt, dan wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;

    • b. de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en exploiteren ten nutte van instellingen als bedoeld in onderdeel a;

    • c. de feitelijke werkzaamheden van de instellingen, bedoeld in de onderdelen a en b, overeenkomen met de doelstelling;

    • d. de instellingen, bedoeld in onderdeel a, niet of slechts in beperkte mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • e. de instellingen, bedoeld in de onderdelen a en b, niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen dan wel daarvan zijn vrijgesteld;

    • f. de instelling, bedoeld in onderdeel b, beschikt over een eigen aansluiting.

  • 5 De teruggaven, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend aan de gebruiker van de desbetreffende onroerende zaak en bedragen 50 percent van de aan hem in rekening gebrachte belasting.

  • 6 De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert en bedraagt 50 percent van de aan haar in rekening gebrachte belasting.

  • 7 De teruggaven, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

  • 8 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in dit artikel, worden verleend.

  • 9 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 70

  • 1 Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit die worden gebruikt op een in artikel 64, eerste lid, bedoelde wijze.

  • 2 Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot elektriciteit die wordt gebruikt op een in artikel 64, derde lid, bedoelde wijze.

  • 3 Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 64, vierde lid, bedoelde wijze.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden verleend.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 71

  • 1 De belastingplichtigen, bedoeld in artikel 53, derde en vierde lid, voeren een administratie waaruit duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden voorwaarden gesteld aan de administratie van een installatie waarin zuivere biomassa zodanig wordt verwerkt dat daaruit elektriciteit wordt opgewekt of waarin stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas wordt gewonnen.

Hoofdstuk VIII. Verpakkingenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 80

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. verpakkingen: alle producten, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren en aanbieden van andere producten, van grondstoffen tot afgewerkte producten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument, wegwerpartikelen die voor dit doel worden gebruikt daaronder begrepen, waarbij verpakkingen uitsluitend omvatten verkoop- of primaire verpakkingen, verzamel- of secundaire verpakkingen en verzend- of tertiaire verpakkingen en:

    • 1°. waarbij producten als verpakking worden beschouwd indien zij aan het vorenstaande voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking ook kan vervullen, tenzij het product integraal deel uitmaakt van een ander product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden;

    • 2°. waarbij producten die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld alsmede wegwerpartikelen die in gevulde toestand worden verkocht of die ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld, slechts als verpakking worden beschouwd indien zij een verpakkingsfunctie hebben; en

    • 3°. waarbij de componenten van een verpakking en de bijbehorende in de verpakking verwerkte elementen worden beschouwd als deel van de verpakking waarin ze verwerkt zijn en waarbij de bijbehorende elementen die aan een verpakt product hangen of bevestigd zijn en die een verpakkingsfunctie hebben, als verpakking worden beschouwd, tenzij zij integraal deel uitmaken van dit product en alle elementen bedoeld zijn om samen verbruikt of verwijderd te worden;

  • b. verkoop- of primaire verpakking: verpakking die zo is ontworpen dat zij voor de eindgebruiker of consument op het verkooppunt een verkoopeenheid vormt;

  • c. verzamel- of secundaire verpakking: verpakking die zo is ontworpen dat zij op het verkooppunt een verzameling van een aantal verkoopeenheden vormt, ongeacht of deze als dusdanig aan de eindgebruiker of consument wordt verkocht, dan wel alleen dient om de rekken op het verkooppunt bij te vullen en die van het product kan worden verwijderd zonder dat dit de kenmerken ervan beïnvloedt;

  • d. verzend- of tertiaire verpakking: verpakking die zo is ontworpen dat het verladen en het vervoer van verkoopeenheden of verzamelverpakkingen wordt vergemakkelijkt om fysieke schade door verlading of transport te voorkomen, weg-, spoor-, scheeps- of vliegcontainers niet daaronder begrepen;

  • e. producent: de ondernemer die in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep:

    • 1°. producten in een verpakking aan een ander ter beschikking stelt; of

    • 2°. verpakkingen aan een ander ter beschikking stelt die zijn ontworpen en bedoeld om op het verkooppunt te worden gevuld;

  • f. importeur: de ondernemer die in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep producten in een verpakking vanuit een ander land in Nederland brengt;

  • g. concern:

    • 1°. de fiscale eenheid, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968; of

    • 2°. de op continuïteit gerichte samenwerkingsvorm waarbij de ene ondernemer andere ondernemers, op basis van schriftelijk vastgelegde afspraken, tegen betaling gebruik laat maken van een door eerstbedoelde ondernemer aangeboden formule, bestaande uit een samenstel van diensten en producten en een gelijk imago;

  • h. ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 die in Nederland is gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting heeft;

  • i. biokunststof: kunststof die is gecertificeerd volgens de Europese norm EN 13 432 voor terugwinbaarheid door compostering en biodegradatie.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 81

Onder de naam verpakkingenbelasting wordt een belasting geheven op verpakkingen.

Artikel 82

  • 1 De belasting wordt geheven ter zake van:

    • a. de verpakking van ter beschikking gestelde producten, voorzover die verpakking voor het eerst door een producent in Nederland ter beschikking wordt gesteld aan een ander;

    • b. de verpakking van producten, ingeval de importeur van de verpakte producten zich van die verpakking ontdoet;

    • c. verpakkingen die zijn ontworpen en bedoeld om op het verkooppunt te worden gevuld, ingeval die verpakkingen voor het eerst door een producent in Nederland ter beschikking worden gesteld aan een ander.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing indien het verpakte product onderscheidenlijk de verpakkingen:

    • a. zich nog niet in het vrije verkeer van de Europese Gemeenschap bevinden; of

    • b. bij de terbeschikkingstelling buiten Nederland worden gebracht.

Artikel 83

  • 2 In geval een in het eerste lid, onderdeel a, b of c, bedoelde producent, importeur onderscheidenlijk producent/importeur, deel uitmaakt van een concern, wordt de belasting, in afwijking van het eerste lid, geheven van het concern.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 84

De belasting wordt berekend over het gewicht van de verpakking, gemeten in kilogrammen.

Artikel 85

De belasting wordt verschuldigd:

Afdeling 4. Tarief

Artikel 86

  • 1 Het tarief per kilogram bedraagt voor een primaire verpakking die is vervaardigd van:

    • a. glas: € 0,0456;

    • b. aluminium en legeringen van aluminium: € 0,5731;

    • c. overige metalen: € 0,1126;

    • d. kunststof: € 0,3554;

    • e. biokunststof: € 0,1777;

    • f. papier en karton: € 0,0641;

    • g. hout: € 0,0228;

    • h. een andere materiaalsoort: € 0,1017.

  • 2 Het tarief per kilogram bedraagt voor een secundaire of tertiaire verpakking die is vervaardigd van:

    • a. glas: € 0,0160;

    • b. aluminium en legeringen van aluminium: € 0,2011;

    • c. overige metalen: € 0,0395;

    • d. kunststof: € 0,1247;

    • e. biokunststof: € 0,0624;

    • f. papier en karton: € 0,0225;

    • g. hout: € 0,0080;

    • h. een andere materiaalsoort: € 0,0357.

Afdeling 5. Belastingvermindering

Artikel 87

  • 2 In geval de verschuldigde belasting betrekking heeft op één materiaalsoort als bedoeld in artikel 86, is het bedrag van de vermindering: 15 000 vermenigvuldigd met het voor die materiaalsoort geldende tarief, bedoeld in artikel 86, eerste, tweede of derde lid.

  • 3 In geval de verschuldigde belasting betrekking heeft op twee of meer van de materiaalsoorten, bedoeld in artikel 86, is het bedrag van de vermindering de optelsom van de verminderingen per materiaalsoort, waarbij de vermindering per materiaalsoort bedraagt: 15 000 vermenigvuldigd met het gewichtsaandeel van die materiaalsoort in het totaalgewicht van al die materiaalsoorten samen, vermenigvuldigd met het voor de betreffende materiaalsoort geldende tarief, bedoeld in artikel 86, eerste, tweede of derde lid.

  • 4 In geval een materiaalsoort als bedoeld in artikel 86 zowel betrekking heeft op primaire verpakkingen als op secundaire of tertiaire verpakkingen, is het bedrag van de vermindering voor die materiaalsoort de optelsom van de verminderingen per verpakkingssoort, waarbij de vermindering per verpakkingssoort bedraagt: 15 000 vermenigvuldigd met het gewichtsaandeel van de verpakkingssoort in het totaalgewicht van alle materiaalsoorten samen, vermenigvuldigd met het voor die materiaalsoort geldende tarief, bedoeld in artikel 86, eerste, tweede of derde lid.

Afdeling 6. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 88

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de belastingplichtige een administratie moet voeren voor de toepassing van de verpakkingenbelasting.

Hoofdstuk IX. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Wijze van heffing

Artikel 89

  • 1 De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de inspecteur, bij toepassing van artikel 33, tweede lid, onderdeel a, op verzoek toestemming verlenen om de in een week op de voet van artikel 40, tweede lid, verschuldigd geworden belasting uiterlijk op de vrijdag van de week daaropvolgend op aangifte te voldoen.

  • 5 Indien de berekening van de verschuldigde belasting leidt tot een negatief bedrag verleent de inspecteur op verzoek van de belastingplichtige teruggaaf van dit bedrag.

Afdeling 2. Aanvullende regelingen

Artikel 91

  • 2 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid bedoelde kennisgeving.

  • 3 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan geven, stelt hij de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

Artikel 92

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting op leidingwater, afvalstoffenbelasting en energiebelasting, voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 93

  • 1 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager