§ 12. Overgangsrecht en slotbepalingen
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 31, derde lid, wordt tot stand gebracht in overeenstemming met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
De militair als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, is met ingang van 1 januari 1995 maandelijks een premie, bijdrage of vergoeding
verschuldigd, waarvan de grootte dezelfde is als het vut-bijdrageverhaal dat zou zijn
ingehouden op het loon, indien het een overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP betrof die werkzaam is binnen de sector Defensie. De doelstelling en de wijze van
inhouding of verrekening van die premie, bijdrage of vergoeding worden vastgesteld
bij algemene maatregel van bestuur.
-
1 Ten aanzien van betalingen na 1 januari 1995 van ambtelijk inkomen onderscheidenlijk
loon dat betrekking heeft op tijd voor die datum, in verband met nabetaling of herberekening
van ambtelijk inkomen of loon, zijn de paragrafen 2, 3, 4 en 5, alsmede de desbetreffende nadere regels, van toepassing, tenzij het betreft:
Artikel A 8 van de Abp-wet en artikel L 1 van de Amp-wet, zoals deze artikelen luidden
op 31 december 1994, blijven van toepassing ten aanzien van wijzigingen in de bezoldiging
van het rijkspersoneel voor die datum.
-
1 In afwijking van artikel B 7 van de Abp-wet, zoals dat ingevolge deze wet is komen
te luiden, blijft genoemd artikel, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel 53, onderdeel C, van deze wet, van kracht ten aanzien van diensttijd voor die dag.
-
2 In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel B 7 van de Abp-wet, kan tot uiterlijk
1 augustus 1994 tevens worden bepaald dat personen of groepen van personen geen ambtenaar
zijn uit hoofde van de korte duur van hun dienstverhouding.
Artikel 71
[Vervallen per 25-04-1997]
-
1 De pensioenbijdrage, bedoeld in artikel C 3, tweede lid, van de Abp-wet, over het
jaar 1993 wordt, behoudens vermindering uit anderen hoofde, verminderd met 8,85 procent
van de som der bijdragegrondslagen.
-
2 In afwijking van artikel C 6, tweede lid, van de Abp-wet, beloopt de wachtgeldtijdbijdrage
over het jaar 1993, de helft of een vierde van het ingevolge het eerste lid voor 1993
geldende percentage van de pensioenbijdrage, al naar gelang de met recht op wachtgeld
doorgebrachte tijd voor de helft dan wel voor een vierde gedeelte als diensttijd meetelt.
-
1 De pensioenbijdrage, bedoeld in artikel C 3, tweede lid, van de Abp-wet, over het
jaar 1994 wordt, behoudens vermindering uit anderen hoofde, verminderd met 9,8 procent
van de som der bijdragegrondslagen.
-
1 De organen, bedoeld in artikel A 1, onderdeel d, van de Abp-wet, zijn pensioenbijdrage verschuldigd over de vakantie-uitkering die
betrekking heeft op enig tijdvak in het jaar 1994 en die de ambtenaar, in verband
met de regeling inzake het tijdstip van uitbetaling van die uitkering, eerst na dat
jaar heeft of geacht wordt te hebben ontvangen.
In afwijking van artikel D 1 van de Abp-wet, zoals dat ingevolge deze wet is komen
te luiden, blijft het derde lid van genoemd artikel, zoals dat luidde op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel F, van deze wet, van kracht ten aanzien van diensttijd tussen 30 september 1986 en de datum van die
inwerkingtreding, onverminderd artikel III, onderdeel B, van de wet van 3 juli 1986,
tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet met
betrekking tot aanspraken van deelgerechtigden die de leeftijd van 25 jaar nog niet
hebben bereikt (Stb. 393).
-
1 De artikelen D 1 en D 2 van de Abp-wet, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdelen F en G, van deze wet, blijven van toepassing ten aanzien van de belanghebbende die op het vorenbedoelde
tijdstip tijd als bedoeld in artikel D 1, tweede lid, onderdeel a, van de Abp-wet, niet zijnde tijd als bedoeld in artikel D 2, derde lid, van die
wet, zoals deze artikelen luidden op het vorenbedoelde tijdstip, mede als diensttijd
in de zin van de Abp-wet in aanmerking zou kunnen doen brengen.
-
3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de belanghebbende die op de dag voorafgaande
aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdelen F en G, van deze wet ambtenaar is, het verzoek, bedoeld in het tweede lid, uitsluitend indienen tot uiterlijk
twee jaar na het tijdstip van die inwerkingtreding.
-
5 Indien een pensioen wordt toegekend ingevolge de Abp-wet waarbij tijd, bedoeld in
het eerste lid, mede als voor pensioen geldende tijd in aanmerking is genomen, wordt
daarvan door het bestuur van het ABP mededeling gedaan aan de Minister van Defensie.
-
1 Artikel D 2 van de Amp-wet, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel 56, onderdeel B, van deze wet, blijft van toepassing ten aanzien van de belanghebbende die:
-
a. op het vorenbedoelde tijdstip voor pensioen geldende tijd in de zin van de Abp-wet
mede als diensttijd in de zin van de Amp-wet in aanmerking zou kunnen doen brengen;
-
b. op het vorenbedoelde tijdstip voor pensioen geldende tijd in de zin van het eerste
lid, onderdeel b, onder 3° en 4°, van dat artikel, zonder dat deze mede als diensttijd in de zin van
de Abp-wet in aanmerking zou kunnen komen, mede als diensttijd in de zin van de Amp-wet
in aanmerking zou kunnen doen brengen;
-
c. tijd, zonder dat deze mede als diensttijd in de zin van de Abp-wet in aanmerking zou
kunnen komen, heeft doorgebracht in een betrekking in de Nederlandse Antillen of Aruba
in de zin van de overheidspensioenregelingen van die landen, hetzij in vaste dienst,
hetzij in ononderbroken tijdelijke dienst van ten minste twaalf maanden dan wel in
tijdelijke dienst die onmiddellijk is gevolgd door vaste dienst.
-
3 In het geval dat op verzoek van de belanghebbende toepassing wordt gegeven aan het
in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde artikel D 2 van de Amp-wet, wordt daarvan door de Minister van Defensie
mededeling gedaan aan het bestuur van het ABP.
-
4 Indien een pensioen wordt toegekend ingevolge de Amp-wet waarbij in het eerste lid,
onderdeel a, bedoelde tijd mede als voor pensioen geldende tijd in aanmerking is genomen, wordt
daarvan door de Minister van Defensie mededeling gedaan aan het bestuur van het ABP.
-
1 De bepalingen inzake de invaliditeitspensioenen ingevolge de Abp-wet en de pensioenen
ingevolge de Amp-wet uit hoofde van ziekten en gebreken, zoals deze van toepassing
waren op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet, blijven van toepassing ten aanzien van:
-
a. degene die op die dag reeds een dergelijk pensioen ontvangt;
-
b. degene die:
-
1°. op 25 januari 1993 wegens ziekte verhinderd is zijn dienst te verrichten dan wel na
die datum binnen dertig dagen na afloop van een dergelijke verhindering opnieuw als
zodanig verhinderd is, en
-
2°. in verband daarmee nadien wegens blijvende ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking recht heeft op een dergelijk pensioen, en
-
3°. geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is in de zin van artikel F 8a, tweede lid,
van de Abp-wet, onderscheidenlijk geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de
zin van artikel E 6 van de Amp-wet.
-
c. degene aan wie na de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet een dergelijk pensioen wordt toegekend naar aanleiding van een reeds
voor die inwerkingtreding ontstaan recht daarop;
-
d. degene die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K
4, tweede lid, van de Abp-wet dan wel een herplaatsingstoelage als bedoeld in artikel
K 4, vierde lid, van die wet.
-
2 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden is artikel F 8f van
de Abp-wet onderscheidenlijk artikel E 6, zesde lid, van de Amp-wet van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat daarbij onder het invaliditeitspensioen dan wel
arbeidsongeschiktheidspensioen tevens wordt begrepen de toeslag, bedoeld in:
-
a.
artikel F 9a van de Abp-wet;
-
b. artikel F 7a van de Amp-wet;
-
c. artikel 10 van de in artikel 60 genoemde wet,
zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet.
-
1 Degene die:
-
a. op of na 1 augustus 1993 in dienst is van een lichaam, als bedoeld in de artikelen
B 1, B 2 of B 3 van de Abp-wet,
-
b. geen ambtenaar is vanwege de omstandigheid dat hij voor niet langer dan zes maanden
in dienst is genomen, dan wel vanwege de geringe omvang van zijn werkzaamheden, bedoeld
in artikel B 7 van de Abp-wet, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan
de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel C, van deze wet, en
-
c. tijdens het vorenbedoeld dienstverband voor ten minste 15 procent arbeidsongeschikt
is geworden en in verband daarmee een uitkering ingevolge de WAO ontvangt,
heeft recht op een aanvulling van zijn WAO-uitkering overeenkomstig artikel F 8f, eerste en tweede lid, van de Abp-wet, voor zover die uitkering niet reeds tot het
in de laatstbedoelde bepalingen bedoelde niveau wordt aangevuld op grond van de op
hem van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden of de door hem gesloten arbeidsovereenkomst.
-
3 De belanghebbende aan wie een aanvulling, bedoeld in het eerste lid, is toegekend,
is verplicht het bestuur van het ABP terstond mededeling te doen van wijziging of
beëindiging van de WAO-uitkering die hij ontvangt, alsmede van wijziging of beëindiging
van aanvullende uitkeringen die hij ontvangt ingevolge de op hem van toepassing zijnde
arbeidsvoorwaarden of de door hem gesloten arbeidsovereenkomst. De voorgaande volzin
is niet van toepassing op de wijziging van het bedrag van de WAO-uitkering ingevolge
de toepassing van artikel 15 van de WAO.
-
4 Het bestuur van het ABP wijzigt de toegekende aanvulling, bedoeld in het eerste lid,
of trekt deze in, indien de mededeling, bedoeld in het derde lid, daartoe aanleiding
geeft.
-
5 Het bestuur van het ABP is bevoegd de aanvulling, bedoeld in het eerste lid, geheel
of gedeeltelijk in te trekken, indien de belanghebbende niet of niet tijdig voldoet
aan de ingevolge het derde lid op hem rustende verplichting.
-
1 Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet ambtenaar is en die kiest voor de verlaging van het pensioenbijdrageverhaal,
bedoeld in artikel F 8f, derde lid, van de Abp-wet, dient voor 1 december 1994 zijn
keuze op de voorgeschreven wijze kenbaar te maken.
-
2 Degene die na het in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar voor 1 januari 1995 ambtenaar
wordt, dient de in het eerste lid bedoelde keuze terstond bij de aanvang van de dienstverhouding
waaraan die hoedanigheid wordt ontleend, op de voorgeschreven wijze kenbaar te maken.
-
3 Ten aanzien van degene op wie het eerste of tweede lid van toepassing is, gaat de
verlaging van het pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in artikel F 8f van de Abp-wet,
in per 1 januari 1995.
-
4 In afwijking van het eerste lid en van artikel F 8f van de Abp-wet wordt degene die
op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet ambtenaar is en de leeftijd van 58 jaar reeds heeft bereikt, met ingang
van 1 januari 1995 in aanmerking gebracht voor de in artikel F 8f, derde lid, van
de Abp-wet bedoelde verlaging van het pensioenbijdrageverhaal, met behoud van de aanspraak
op de aanvulling, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
-
1 Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 56, onderdeel I, van deze wet beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair is in de zin van de Amp-wet,
en die kiest voor de verlaging van de pensioenbijdrage, bedoeld in artikel F 6c, tweede
lid, van de Amp-wet, dient voor 1 december 1994 zijn keuze op de voorgeschreven wijze
kenbaar te maken.
-
2 Degene die na het in het eerste lid bedoelde tijdstip, maar voor 1 januari 1995 beroepsmilitair
in de zin van de Amp-wet wordt, dient de in het eerste lid bedoelde keuze terstond
bij de aanvang van de dienstverhouding waaraan die hoedanigheid wordt ontleend, op
de voorgeschreven wijze kenbaar te maken.
-
3 Ten aanzien van degene op wie het eerste of tweede lid van toepassing is, gaat de
verlaging van de pensioenbijdrage, bedoeld in artikel F 6c van de Amp-wet, in per
1 januari 1995.
-
4 In afwijking van het eerste lid en van artikel F 6c van de Amp-wet wordt degene die
op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 56, onderdeel I, van deze wet beroepsmilitair of gewezen beroepsmilitair is in de zin van de Amp-wet
en de leeftijd van 58 jaar reeds heeft bereikt, met ingang van 1 januari 1995 in aanmerking
gebracht voor de in artikel F 6c, tweede lid, van de Amp-wet bedoelde verlaging van
de pensioenbijdrage, met behoud van de aanspraak op de aanvulling, bedoeld in artikel
E 6, zesde lid, van die wet.
-
1 Degene die ingevolge de Abp-wet een invaliditeitspensioen ontvangt, niet zijnde een
pensioen als bedoeld in artikel F 12 van die wet, en wiens pensioen niet is berekend
met toepassing van artikel F 1a, tweede lid, van de Abp-wet, heeft recht op een toeslag ter grootte van een percentage
van dat pensioen, welk percentage in kolom 2 van de bij deze wet behorende tabel II
is opgenomen achter de daarbij in kolom 1 genoemde pensioengrenzen.
-
4 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene wiens invaliditeitspensioen
ingevolge artikel F 9, negende lid, van de Abp-wet, zoals dat artikel luidde op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel U, van deze wet, 80 procent bedraagt van het bedrag dat overeenkomt met het tot een
jaarbedrag herleide maximumsalaris volgens schaal 1 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de daarbij behorende vakantie-uitkering.
-
1 De gewezen militair, die als zodanig een pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid
ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen ontvangt op basis van een pensioengrondslag die is vastgesteld
over een periode die geheel is gelegen voor het jaar 1995, heeft recht op een toeslag
ter grootte van een percentage van dat pensioen, welk percentage in kolom 2 van de
bij deze wet behorende tabel II is opgenomen achter de daarbij in kolom 1 genoemde
pensioengrenzen.
-
3 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene wiens pensioen wegens
ziekten of gebreken ingevolge artikel F 6, zevende lid, van de Amp-wet, zoals dat
artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 56, onderdeel I, van deze wet 80 procent bedraagt van het bedrag dat overeenkomt met het tot een
jaarbedrag herleide maximum-salaris volgens schaal 1 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de daarbij behorende vakantie-uitkering.
In afwijking van artikel F 12 van de Abp-wet, zoals dat ingevolge deze wet is komen
te luiden, blijft het eerste lid van genoemd artikel, zoals dat luidde op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van artikel 53, onderdeel F, van deze wet, van kracht ten aanzien van diensttijd tussen 30 september 1986 en
de datum van die inwerkingtreding, onverminderd artikel III, onderdeel B, van de wet
van 3 juli 1986, tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet
met betrekking tot aanspraken van deelgerechtigden die de leeftijd van 25 jaar nog
niet hebben bereikt (Stb. 393).
Ten aanzien van degene die ingevolge de Abp-wet of de Amp-wet nabestaanden- of wezenpensioen
heeft verkregen voor 1 januari 1995, wordt diensttijd waarnaar het pensioen is of
geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk in dienstverhouding is doorgebracht,
voor zover nodig medebegrepen onder diensttijd gelegen voor die datum.
De pensioenen die ingevolge de artikelen J 1a en J 2a van de Abp-wet, zoals deze luidden op 31 december 1994, dan wel ingevolge de artikelen
J 1a en J 2a van de Abp-wet, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de Wet invoering franchisesysteem, zijn beperkt, worden met ingang van 1 januari
1995 nader vastgesteld.
De pensioenen die ingevolge de artikelen J 1a en J 2a van de Amp-wet, zoals deze luidden
op 31 december 1994, dan wel ingevolge de artikelen J 1a en J 2a van de Amp-wet, zoals
deze luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet invoering franchisesysteem
militaire pensioenen, zijn beperkt, worden met ingang van 1 januari 1995 nader vastgesteld.
Voor de toepassing van artikel K 5, tweede lid, van de Abp-wet wordt het ambtelijk
inkomen uit de oorspronkelijke betrekking, voor zover dat inkomen betrekking had of
kan worden geacht betrekking te hebben gehad op een tijdvak gelegen voor 1 januari
1995, aangepast overeenkomstig de aanpassing van de salarissen ingevolge artikel 34 van deze wet.
In afwijking van artikel 6, tweede lid, van de Vut-wet bedraagt de uitkering voor
de belanghebbende, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van die wet, wiens vut-uitkering is ingegaan voor 1 januari 1995, het in het eerstbedoelde
artikel vermelde percentage van de, met het percentage zoals dat in kolom 2 van de
bij deze wet behorende tabel III is opgenomen achter de daarbij in kolom 1 genoemde
bezoldigingsgrenzen, verminderde bezoldiging. Een en ander met dien verstande dat
de in artikel 6, derde lid, van die wet gegeven garantie inzake een minimum inkomen
onverkort van toepassing is.
Artikel 10 van de wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages
van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel,
onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel, (Stb. 657) blijft van toepassing ten aanzien van de invaliditeitspensioenen, bedoeld in
artikel 79, eerste lid.
-
6 Indien het bij koninklijke boodschap van 17 mei 1993 ingediende voorstel van wet
houdende wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en andere overheidspensioenwetten
(reparatie overheidspensioenen; Kamerstukken II 1992/93, 23 155, nrs. 1-2) tot wet
wordt verheven en gelijktijdig met een of meer onderdelen van deze wet in werking
treedt, wordt dat onderdeel of worden die onderdelen geacht in werking te zijn getreden
na eerstbedoelde wet.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.