Besluit rechtspositie vrijwillige politie

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-09-2007 en zichtdatum 26-03-2008.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2007

Besluit van 6 april 1995, houdende vaststelling van regels over de rechtspositie van de vrijwillige ambtenaren van politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 februari 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA94/1434;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 6 maart 1995, nummer W04.95.0071);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA95/U741;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepaling

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • b. de vrijwillige ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is benoemd tot vrijwillige ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie;

    • c. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;

    • d. de vrijwillige ambtenaar van politie: de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar in opleiding;

    • e. bevoegd gezag:

      • 1e. de korpsbeheerder, voor zover het betreft de vrijwillige ambtenaar van politie, die werkzaam is bij een regionaal politiekorps;

      • 2e. Onze Minister, voor zover het betreft de vrijwillige ambtenaar van politie, die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten;

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande partner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de geregistreerde partner alsmede de levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Hoofdstuk II. Algemene rechtspositie

§ 1. Aanstelling

Artikel 2

  • 1 De aanstelling geschiedt in tijdelijke of in vaste dienst.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde tijd.

Artikel 3

  • 1 De aanstelling van de vrijwillige ambtenaar in opleiding geschiedt in tijdelijke dienst voor de tijd dat de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie wordt gevolgd.

  • 2 Na het voltooien van de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie vindt een aanstelling in tijdelijke dienst plaats voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op verzoek van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3 Degene die de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie alsmede de daarop volgende proeftijd heeft voltooid, wordt in vaste dienst aangesteld.

Artikel 4

  • 1 Voor aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen;

    • d. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 2 Teneinde vast te stellen of de ambtenaar in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zonodig aanvullen.

  • 3 De betrokkene die op grond van het eerste lid, onderdeel c, is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.

Artikel 4a

  • 1 Aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie in opleiding is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid geen bezwaar blijkt te bestaan tegen diens aanstelling.

  • 3 Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, of een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld nadat het bevoegde gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht.

Artikel 4b

  • 1 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft, kan in de volgende gevallen opnieuw een onderzoek als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, worden uitgevoerd:

    • a. bij wijziging van werkzaamheden,

    • b. bij aanstelling in een andere functie,

    • c. bij de vervulling van de functie gedurende ten minste vijf dienstjaren, of

    • d. bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt.

Artikel 4c

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het in de artikelen 4a en 4b bedoelde onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid voor zover ten behoeve van dat onderzoek wordt gevraagd om verstrekking van justitiële gegevens als bedoeld in artikel 23 van het Besluit justitiële gegevens en om verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 14 van het Besluit politieregisters. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

Artikel 5

  • 1 Vóór de aanvaarding van zijn ambt legt de vrijwillige ambtenaar van politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!».

    Daarna wordt de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»

  • 2 De vrijwillige ambtenaren van politie leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van het bevoegde gezag.

Artikel 6

  • 1 Aan de vrijwillige ambtenaar van politie wordt, zo mogelijk vóór de aanvaarding van zijn ambt, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag uitgereikt, waarin in elk geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. of de aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd;

    • c. de functie waarin hij wordt aangesteld;

    • d. de plaats van tewerkstelling en het werkgebied, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen m en n, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

    • e. de datum van ingang van de aanstelling;

    • f. de rang waarin hij wordt aangesteld en

    • g. het gegeven dat de eden dan wel de verklaringen en beloften zijn afgelegd, en de datum waarop dit is gebeurd.

  • 2 Voor zover deze gegevens niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, deelt het bevoegd gezag de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk andere hem mogelijk toegekende voordelen mee, onder verwijzing naar de regeling waarop de toekenning berust en de eventuele voorwaarden die aan de toekenning verbonden zijn.

Artikel 7

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie wordt bij zijn aanstelling schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, die hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 4 Over wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte gesteld.

§ 2. Werktijden

Artikel 8

Het bevoegd gezag bepaalt de werktijden voor de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaren ten minste gemiddeld vier uur per maand besteden aan oefening en scholing.

§ 3. Aanspraken bij ongeval

Artikel 9

  • 1 Het bevoegd gezag sluit ten behoeve van de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, een ongevallenverzekering af.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'ongeval' en 'arbeidsongeschiktheid' hetgeen daaronder wordt verstaan in de door het bevoegd gezag ter zake gesloten ongevallenverzekering.

Artikel 10

  • 1 De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die arbeidsongeschikt is, heeft, indien deze ongeschiktheid blijkens een geneeskundig onderzoek het gevolg is van een ongeval in verband met de vervulling van zijn functie, aanspraak op een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2 De verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bevat in elk geval de bepaling dat bij blijvende arbeidsongeschiktheid aanspraak op een uitkering ineens bestaat.

  • 3 De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, heeft behoudens artikel 12 geen aanspraak op enige vergoeding ten laste van het bevoegd gezag ter zake van een ongeval.

Artikel 11

  • 1 Indien een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ten gevolge van een ongeval, in verband met de vervulling van zijn functie, komt te overlijden, hebben zijn echtgenote of echtgenoot en gezinsleden aanspraak op een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de ongevallenverzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.

Artikel 12

In geval van een ongeval, ontstaan ten gevolge van de vervulling van zijn functie, worden de vrijwillige ambtenaar van politie, aangesteld voor de vervulling van de politietaak, de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed.

Artikel 13

Indien geen sprake is van een ongeval maar wel van een ziekte die is ontstaan of verergerd ten gevolge van de vervulling van de functie, stelt het bevoegd gezag ter zake een uitkering vast voor zover de verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid, daar niet in voorziet.

Artikel 14

  • 1 De artikelen 11 tot en met 13 zijn eveneens van toepassing op de gewezen vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, voor zover deze de zestigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 2 Artikel 10 is eveneens van toepassing op de gewezen vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak tot het tijdstip, genoemd in artikel 38, eerste lid, indien hij blijvend arbeidsongeschikt is.

§ 3a. Regels omtrent goed ambtelijk handelen

Artikel 14a

  • 1 De vrijwillige ambtenaar doet aan het bevoegd gezag, op een door dit gezag te bepalen wijze, opgave van alle werkzaamheden die hij verricht of voornemens is te verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 Het bevoegd gezag voert een registratie op grond van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

  • 3 Het is de ambtenaar verboden werkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of het goed functioneren van de dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 4 Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen omtrent het verbod, bedoeld in het derde lid.

Artikel 14b

Het is de vrijwillige ambtenaar van politie verboden in zijn ambt geld, geschenken, diensten of kortingen te bedingen of, anders dan met goedvinden van het bevoegd gezag, aan te nemen.

§ 3b. Melden van een misstand

Artikel 14c

In deze paragraaf wordt verstaan onder een vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van het zich voordoen in de organisatie waar de ambtenaar werkzaam is van een grove schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een groot gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu, dan wel een zeer onbehoorlijke wijze van functioneren, die het goed functioneren van de openbare dienst in gevaar kan brengen.

Artikel 14d

  • 1 Onverminderd verplichtingen tot aangifte van strafbare feiten meldt de vrijwillige ambtenaar van politie het vermoeden van een misstand aan zijn leidinggevende. Indien de vrijwillige ambtenaar van politie melding aan zijn leidinggevende niet wenselijk acht, meldt hij het vermoeden aan de naast hogere leidinggevende of aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen vertrouwenspersoon. Een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993 wordt niet aangewezen als vertrouwenspersoon.

  • 2 Indien zwaarwegende redenen in de weg staan aan de toepassing van de in het eerste lid bedoelde procedure, meldt de ambtenaar het vermoeden van een misstand schriftelijk rechtstreeks aan de Commissie integriteit overheid.

Artikel 14e

  • 1 De leidinggevende of de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 14d, eerste lid, draagt er zorg voor dat de korpschef onverwijld via de gebruikelijke procedure schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het gemelde vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding is ontvangen. Indien de melding is gedaan bij de vertrouwenspersoon, vergewist deze zich ervan dat de ambtenaar heeft ingestemd met melding aan de korpschef.

  • 2 De korpschef

    • a. bewerkstelligt dat onverwijld een onderzoek wordt gestart naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand;

    • b. bericht schriftelijk aan de vrijwillige ambtenaar van politie die een vermoeden van een misstand heeft gemeld het moment van die melding en de inhoud van die melding;

    • c. stelt het bevoegd gezag schriftelijk op de hoogte van de melding van een vermoeden van een misstand en de inhoud van die melding en

    • d. informeert de persoon of personen op wie het gemelde vermoeden van een misstand betrekking heeft, dat een melding is gedaan, tenzij dit het onderzoeksbelang kan schaden.

  • 3 Binnen acht weken na de melding wordt de vrijwillige ambtenaar van politie die een vermoeden van een misstand heeft gemeld door de korpschef schriftelijk op de hoogte gebracht van het inhoudelijke standpunt van het bevoegd gezag omtrent het gemelde vermoeden.

  • 4 Indien het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt de korpschef de vrijwillige ambtenaar van politie hiervan in kennis en vermeldt hij daarbij de termijn waarbinnen een standpunt tegemoet kan worden gezien.

  • 5 Nadat het bevoegd gezag het standpunt omtrent het gemelde vermoeden heeft bepaald, stelt het de persoon of personen op wie het vermoeden van een misstand betrekking had schriftelijk op de hoogte van het standpunt alsmede van de melding, indien bedoelde persoon of personen daarover ingevolge het tweede lid, onderdeel d, niet eerder was of waren geïnformeerd.

Artikel 14f

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie kan het vermoeden van een misstand melden bij de Commissie integriteit overheid, indien:

  • 2 De vrijwillige ambtenaar van politie meldt het vermoeden van een misstand bij de Commissie integriteit overheid, indien de situatie, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, zich voordoet.

  • 3 Binnen vier weken nadat de Commissie integriteit overheid advies heeft uitgebracht, deelt het bevoegd gezag de vrijwillige ambtenaar van politie die het vermoeden van een misstand heeft gemeld schriftelijk gemotiveerd mee of het advies wordt opgevolgd. Een afschrift van deze mededeling wordt gezonden aan de Commissie integriteit overheid.

  • 4 Het bevoegd gezag informeert de persoon of personen op wie het vermoeden van een misstand betrekking had over het advies, bedoeld in het derde lid, en het gevolg dat daaraan wordt gegeven, alsmede over de melding, indien bedoelde persoon of personen daarover niet eerder was of waren geïnformeerd.

Artikel 14g

De in artikel 14d, eerste lid, bedoelde vertrouwenspersoon wordt op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken krachtens deze paragraaf.

§ 4. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel 15

  • 1 De verstrekking van uniformkleding aan de vrijwillig ambtenaar van politie alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van uniformkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister stelt ter zake van de verstrekking van uniformkleding nadere regels vast.

  • 2 De verstrekking van dienstkleding aan de vrijwillig ambtenaar van politie alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van dienstkleding geschiedt kosteloos.

  • 3 De vrijwillig ambtenaar van politie is verplicht het uniform en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit voor hem voorgeschreven is.

Artikel 16

  • 1 Het is de vrijwillig ambtenaar van politie verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze van dienstwege zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 2 Het is de vrijwillig ambtenaar van politie verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door het bevoegd gezag vergunning is verleend.

Artikel 17

De vrijwillige ambtenaar van politie kan zich niet beroepen op de omstandigheid niet in dienst te zijn, in die gevallen waarin zijn optreden redelijkerwijze is vereist.

Artikel 18

Indien de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk mededeling te doen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze.

Artikel 20

  • 1 De vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die geheel of gedeeltelijk op kosten van de regio of het Rijk een opleiding heeft verkregen en tijdens die opleiding dan wel binnen drie jaar na het beëindigen daarvan de dienst verlaat, kan worden verplicht deze kosten geheel of gedeeltelijk aan de regio of aan het Rijk terug te betalen.

  • 2 Indien het bevoegd gezag de verplichting, bedoeld in het eerste lid, oplegt, geschiedt dit binnen drie maanden na de datum van het ontslag uit de dienst.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt over de uitvoering van het eerste lid nadere regels vast.

Artikel 21

  • 1 Het bevoegd gezag kan de vrijwillige ambtenaar van politie verplichten de door de dienst geleden schade, voor zover deze aan de ambtenaar is te wijten, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Ten aanzien van gevallen waarin de schade minder bedraagt dan € 226,89 kan de korpschef dan wel, indien het een vrijwillige ambtenaar in opleiding betreft, de directeur van de instelling waar hij deze opleiding volgt, de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid uitoefenen.

  • 2 Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.

Artikel 22

  • 1 Aan de vrijwillige ambtenaar van politie wordt de schade aan zijn goederen vergoed die hij buiten zijn schuld lijdt ten gevolge van de uitoefening van zijn dienst, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage van die goederen.

  • 2 De ambtenaar heeft geen aanspraak, bedoeld in het eerste lid, indien hij terzake van die schade rechten tegenover derden kan doen gelden. Indien de ambtenaar zijn rechten tegenover derden aan de regio dan wel het Rijk cedeert, wordt hij in het genot gesteld van het in geld uitgedrukte bedrag van de schade.

  • 3 Indien de regio dan wel het Rijk terzake van de door voornoemde cessie verkregen rechten een civiele vordering instelt, worden de kosten die hieruit voor de regio dan wel het Rijk voortvloeien, niet op de ambtenaar verhaald.

Artikel 22a

  • 1 Indien de vrijwillige ambtenaar van politie wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, kent het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, tenzij hij naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, of grof nalatig is geweest.

  • 2 Indien de vrijwillige ambtenaar van politie schadevergoeding vordert op grond van onrechtmatige daad, jegens hem gepleegd tijdens de uitoefening van de politietaak, kent het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de vordering kennelijk onvoldoende grond heeft of kennelijk onredelijk is.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de rechtskundige hulp aan de ambtenaar is verleend, op grond van zijn lidmaatschap, door een centrale of een vereniging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, met dien verstande dat de tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp rechtstreeks wordt betaald aan voornoemde centrale of vereniging.

  • 4 Het bevoegd gezag kan verdere tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp staken of de tegemoetkoming in de kosten van de rechtskundige hulp terugvorderen, indien

    • a de aan een derde toegebrachte schade blijkens rechterlijk vonnis het gevolg is van opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos handelen van de vrijwillige ambtenaar van politie, of

    • b indien de vrijwillige ambtenaar van politie strafrechtelijk wordt veroordeeld.

  • 5 In bijzondere gevallen, gelet op de aard van de zaak of de omstandigheden van de vrijwillige ambtenaar van politie, kan het bevoegd gezag, overwegend dat de handeling geen gevolg is van de taakuitoefening van de vrijwillige ambtenaar van politie, besluiten tot een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp.

  • 6 Het bevoegd gezag stelt een regeling vast met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp.

Artikel 23

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn dienst niet verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen dan met toestemming vanwege de deskundige persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, die is belast met de taken, bedoeld in de onderdelen b of c van dat lid, of de arbodienst, bedoeld in die wet.

  • 2 De ambtenaar die verkeert in de situatie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de deskundige persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, die is belast met de taken, bedoeld in de onderdelen b of c van dat lid, of de arbodienst, bedoeld in die wet. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de bedrijfskundige dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

Artikel 24

  • 1 Aan de vrijwillige ambtenaar van politie kan door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2 Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf op voornoemde plaatsen zijn vastgesteld.

Artikel 25

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond.

  • 2 De beloningen zijn:

    • a. tevredenheidsbetuiging of

    • b. een gratificatie van maximaal € 226,89.

§ 5. Straffen

Artikel 26

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 27

  • 1 De straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. schorsing voor een bepaalde tijd of

    • c. ontslag.

  • 2 De straffen, bedoeld in het eerste lid, worden opgelegd door het bevoegd gezag.

Artikel 28

  • 1 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de vrijwillige ambtenaar van politie zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

  • 2 Indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag wordt opgelegd, kan tegelijk met deze straf één van de in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, genoemde straffen worden opgelegd.

Artikel 29

  • 1 Indien de vrijwillige ambtenaar van politie gebruik maakt van de mogelijkheid zich te verantwoorden in het geval dat het bevoegd gezag voornemens is hem een straf op te leggen, geschiedt de verantwoording ten overstaan van het bevoegd gezag. Dit bepaalt of deze verantwoording mondeling of schriftelijk zal plaatsvinden. Bij schriftelijke verantwoording wordt de ambtenaar op zijn verzoek de gelegenheid gegeven tot nadere mondelinge toelichting.

  • 2 Van de mondelinge verantwoording wordt direct een verslag opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door degene tegenover wie de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar. Indien de ambtenaar het verslag weigert te ondertekenen, wordt dit in het verslag, zo mogelijk met opgave van de redenen, vermeld. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het verslag.

  • 3 Indien de ambtenaar dit verlangt, worden hem of zijn raadsman afschriften verstrekt van de ambtelijke rapporten of andere geschriften die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 30

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie kan niet worden gestraft wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Adviescommissie grondrechten- en functieuitoefening politieambtenaren.

  • 2 Het bevoegd gezag geeft bij zijn besluit tot strafoplegging te kennen of dit in overeenstemming is met het ingewonnen advies.

Artikel 31

De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onmiddellijke terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Artikel 32

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

§ 6. Schorsing en ontslag

Artikel 33

De vrijwillige ambtenaar van politie is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsontneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid.

Artikel 34

  • 1 Onverminderd artikel 27, eerste lid, onderdeel b, kan de vrijwillige ambtenaar van politie in zijn ambt worden geschorst:

    • a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;

    • b. wanneer hem door het bevoegd gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is meegedeeld dan wel wanneer hem die straf is opgelegd of

    • c. wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van de dienst dit vereist.

  • 2 Schorsing geschiedt door het bevoegd gezag. In afwachting van de schorsing kan de vrijwillige ambtenaar van politie buiten functie worden gesteld door het bevoegd gezag.

  • 3 De duur van de schorsing bedraagt maximaal zes maanden. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn met drie maanden worden verlengd.

Artikel 35

  • 1 Ontslag wordt gegeven door het bevoegd gezag.

  • 2 Bij ontslag niet op eigen aanvraag wordt de vrijwillige ambtenaar van politie behalve in het geval, bedoeld in artikel 41, de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.

Artikel 36

  • 1 De vrijwillige ambtenaar van politie wordt op zijn eigen aanvraag ontslag verleend.

  • 2 Het ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand.

  • 3 Van het eerste lid kan worden afgeweken indien een strafrechtelijke vervolging terzake van een misdrijf tegen de ambtenaar is ingesteld of indien wordt overwogen de straf van ontslag op te leggen.

  • 4 Van het tweede lid kan worden afgeweken op aanvraag van de vrijwillige ambtenaar van politie.

  • 5 Indien een ontslag op eigen aanvraag wordt verleend aan een vrijwillige ambtenaar in opleiding, gaat dit ontslag, in afwijking van het tweede lid, onmiddellijk in.

  • 6 Het ontslag op eigen aanvraag wordt eervol verleend.

Artikel 37

  • 1 Aan de vrijwillige ambtenaar in opleiding die tegen het einde van de basisopleiding of bij het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid wordt ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

  • 2 Aan de vrijwillige ambtenaar in opleiding die gedurende de opleiding of de proeftijd niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist, kan met ingang van een dag gelegen binnen de proeftijd eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van een maand.

  • 3 Het ontslag kan, al dan niet op eigen aanvraag, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn.

Artikel 38

  • 1 Het bevoegd gezag verleent de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ongevraagd eervol ontslag met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de zestigjarige leeftijd bereikt.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde ontslag op zestigjarige leeftijd kan op verzoek van de vrijwillige ambtenaar worden uitgesteld mits is vastgesteld dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

  • 4 Na het in het tweede lid bedoelde uitstel vindt op aanvraag van de vrijwillige ambtenaar eervol ontslag plaats.

  • 5 Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

Artikel 39

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college waarin hij is aangesteld of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 40

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge artikel 37, 38, of 39 kan de vrijwillige ambtenaar van politie worden ontslagen op grond van:

    • a. het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    • b. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;

    • c. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d. onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e. blijvende ongeschiktheid uit hoofde van ziekte of gebreken voor de vervulling van zijn ambt of

    • f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken of

    • g. het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de vrijwillige ambtenaar van politie aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, e en f wordt steeds eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan de dag, volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 41

Een vrijwillige ambtenaar van politie kan ook op andere gronden, dan die welke in artikel 40 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, worden ontslagen. Het ontslag wordt eervol verleend.

§ 7. Overleg en medezeggenschap politie

Artikel 42

De artikelen 3 en 13 van het Besluit overleg en medezeggenschap 1994 zijn van overeenkomstige toepassing op vrijwillige ambtenaren van politie.

Hoofdstuk III. Financiële rechtspositie

Artikel 43

Gedurende de tijd dat de vrijwillige ambtenaar in opleiding de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie volgt, of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, in opdracht van het bevoegd gezag een voor zijn functie relevante cursus volgt dan wel deelneemt aan een oefening of in opdracht van het bevoegd gezag werkelijke dienst verricht, ontvangt hij een uurvergoeding overeenkomstig de door Onze Minister vast te stellen regels.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 45

Een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die op grond van afdeling 1, hoofstuk 2, artikel 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993 naar een politieregio dan wel het Korps landelijke politiediensten is overgegaan en die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 aanspraken had op grond van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie behoudt deze aanspraken.

Artikel 47

Besluiten, genomen in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Beloningsreglement reservepolitie 1968, of de daarop berustende bepalingen, als zouden dit reglement en die bepalingen in genoemde periode nog hebben gegolden, zijn rechtsgeldig genomen.

Artikel 48

Degene die in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een opdracht van het bevoegd gezag werkzaamheden als vrijwillige ambtenaar van politie heeft verricht en in verband met die werkzaamheden aanspraak zou hebben gehad op een uitkering of voorziening als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders in het geval deze wet voor hem zou hebben gegolden, heeft, indien hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verzoek om toekenning van een zodanige uitkering of voorziening heeft ingediend, aanspraak op een met bedoelde uitkering of voorziening overeenkomende uitkering of voorziening.

Artikel 49

Het koninklijk besluit van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 25 november 1964, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1957, Stb. 559 en vaststelling van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie (Stb. 473) wordt ingetrokken.

Artikel 50

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 51

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 april 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negende mei 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager