Besluit van 6 april 1995, houdende beginselen voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 25
oktober 1994, No. J. 9416 843, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken,
gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de
markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230), op richtlijn nr. 94/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 tot vaststelling van Bijlage VI
bij Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 227) en op artikel 3a, eerste en tweede lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
De Raad van State gehoord (advies van 11 januari 1995, no. W11.94.0656);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
van 27 maart 1995, No. J. 95 892, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming
met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan: