Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

[Regeling vervallen per 01-07-2015.]
Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 12-01-2005.
Geldend van 24-04-1998 t/m 12-06-2008

Wet van 31 mei 1995, houdende balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorschriften te geven, strekkend tot structurele wijziging en vereenvoudiging van verleende geldelijke steun ten behoeve van de volkshuisvesting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

    • a. toegelaten instelling: voor 1 januari 1995 ingevolge artikel 70 van de Woningwet als zodanig aangewezen instelling,

    • b. woningen: te verhuren of verhuurde woningen, bejaardenwoningen, wooneenheden in verzorgingstehuizen voor bejaarden en te verhuren of verhuurde woningen en wooneenheden in woongebouwen met een bijzonder karakter,

    • c. bijdrage: ingevolge de desbetreffende regeling of deze wet te ontvangen jaarlijkse bijdrage of bijdrage ineens,

    • d. woongelegenheid: woning of bejaardenoord als bedoeld in de Wet op de bejaardenoorden, zoals die wet luidde voor de intrekking van die wet,

    • e. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet wordt, voor zover niet anders is bepaald, onder toegelaten instelling mede verstaan een instelling welke na 1 januari 1995 doch voor 1 januari 1997 ingevolge artikel 70 van de Woningwet als zodanig is aangewezen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister stelt voor elke in een gemeente werkzame toegelaten instelling afzonderlijk de som vast van de contante waarden op 1 januari 1995 van de, uit hoofde van geldelijke steun aan de gemeente verleend krachtens artikel 67 van de Woningwet 1962 of artikel 56 van de Woningwet 1901 met het oog op de toepassing van artikel 60 onderscheidenlijk artikel 51 van die wetten, op of na die datum te ontvangen bijdragen voor woningen welke op die datum in eigendom zijn van die toegelaten instelling of die zijn onderworpen aan een recht van erfpacht dat toebehoort aan die toegelaten instelling.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt mede voor de geldelijke steun voor woningen die deel uitmaken van het op of na 1 januari 1995 doch voor 1 januari 1997 door een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van een andere rechtspersoon zonder winstoogmerk verworven totale bezit aan woningen die deel uitmaakten van een bejaardenoord als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de bejaardenoorden, zoals die wet luidde voor de intrekking van die wet.

  • 3 Het eerste lid is voor de gemeente van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door die gemeente te ontvangen bijdragen voor woningen, in eigendom van de gemeente zelf.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister stelt de in artikel 2 bedoelde som vast op grond van de hem ter beschikking staande gegevens.

  • 2 Na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, verzoekt Onze Minister de gemeente en de toegelaten instelling binnen een door hem gestelde termijn de gegevens en bescheiden te verstrekken die nodig zijn voor nadere vaststelling van de in artikel 2 bedoelde som.

  • 3 Onze Minister stelt de in artikel 2 bedoelde som nader vast binnen een jaar na het verstrijken van de door hem krachtens het tweede lid gestelde termijn doch in elk geval binnen vijf jaar na de in het eerste lid bedoelde vaststelling.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 wordt voor het tijdvak van de geldigheidsduur van de beschikkingen tot verlening van bijdragen met een ingangsdatum voor 1 januari 1995 overeenkomstig de desbetreffende regelingen uitgegaan van de jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten, het rendement over het geïnvesteerd vermogen en de jaarlijkse stijging van de huur als in die beschikkingen is vermeld.

  • 2 Voor het tijdvak na het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het eerste lid bedoelde beschikkingen overeenkomstig de desbetreffende regelingen wordt uitgegaan van:

    • a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 3 procent,

    • b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en

    • c. een jaarlijkse stijging van de huur met 5 procent met ingang van 1 juli 1995.

  • 3 Indien geldelijke steun is verleend met toepassing van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 of de Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1995, rekening gehouden met een dynamische kostprijshuur als bedoeld in die regelingen, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:

    • a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 0 procent,

    • b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en

    • c. een jaarlijkse stijging van de huur met 0 procent voor woningen voor welke op het tijdstip van toekenning van de geldelijke steun tevens een lening werd verstrekt als bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdeel a, van de Woningwet 1962, en van 5 procent voor andere woningen.

  • 4 Indien geldelijke steun is verleend met toepassing van de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1995, rekening gehouden met een dynamische kostprijshuur als bedoeld in die regeling, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:

    • a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 0 procent,

    • b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en

    • c. een jaarlijkse stijging van de huur met 0 procent.

  • 5 Onze Minister kan voor de toepassing van daarbij aan te geven krachtens de Woningwet 1962 of de Woningwet 1901 gegeven ministeriële regelingen een ander percentage van de jaarlijkse stijging van de huur vaststellen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Een ingevolge de artikelen 2 en 3, eerste lid, gegeven beschikking heeft tot gevolg dat:

    • a. een verbintenis van het Rijk jegens de gemeente uit hoofde van geldelijke steun, verleend op grond van artikel 67 van de Woningwet 1962 of artikel 56 van de Woningwet 1901, teniet gaat, voor zover deze strekt tot betaling van bijdragen uit hoofde van verleende geldelijke steun over het tijdvak na de inwerkingtreding van de beschikking,

    • b. ten laste van het Rijk een verbintenis ontstaat tot betaling aan de gemeente van de ingevolge de artikelen 2 en 3, eerste lid, vastgestelde som,

    • c. vorderingen van het Rijk uit hoofde van leningen, aan de gemeente verstrekt krachtens artikel 67 van de Woningwet 1962 of artikel 56 van de Woningwet 1901 berekend naar de stand op 1 januari 1995, met inbegrip van de verschuldigde rente tot die datum in hun geheel opeisbaar worden,

    • d. de verbintenis van de gemeente jegens de toegelaten instelling uit hoofde van geldelijke steun, verleend op grond van artikel 60 van de Woningwet 1962 of artikel 51 van de Woningwet 1901, teniet gaat, voor zover deze strekt tot betaling van een of meer bijdragen over het tijdvak na de inwerkingtreding van de beschikking,

    • e. ten laste van de gemeente een verbintenis ontstaat tot betaling aan de toegelaten instelling van de ingevolge de artikelen 2 en 3, eerste lid, vastgestelde som,

    • f. vorderingen van de gemeente uit hoofde van leningen, aan de toegelaten instelling verstrekt krachtens artikel 60 van de Woningwet 1962 of artikel 51 van de Woningwet 1901, berekend naar de stand op 1 januari 1995, met inbegrip van de verschuldigde rente tot die datum, voor zover deze betrekking hebben op door het Rijk aan de gemeente verstrekte leningen als bedoeld in onderdeel c, in hun geheel opeisbaar worden, en

    • g. het verschuldigde uit hoofde van leningen als bedoeld in de onderdelen c en f, voor zover de uit het verstrekken van die leningen ontstane verbintenissen niet ingevolge artikel 8 te niet gaan, bevrijdend kan worden betaald, zonder dat overeengekomen boeten of kosten verschuldigd worden.

  • 2 De schulden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en e, worden vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1995 tot de inwerkingtreding van de beschikking en vervolgens verminderd met de in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel d, bedoelde bijdragen die op of na 1 januari 1995 zijn of worden betaald, vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar over die bijdragen, berekend over het tijdvak van de betaling tot de inwerkingtreding van de beschikking.

  • 3 De vorderingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en f, worden vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1995 tot de inwerkingtreding van de beschikking en vervolgens verminderd met de daarop op of na 1 januari 1995 betaalde bedragen, vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar over die bedragen, berekend over het tijdvak van de betaling tot de inwerkingtreding van de beschikking.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister verleent aan de toegelaten instelling of gemeente aan welke een of meer leningen zijn verstrekt op grond van artikel 60, derde lid, onderdeel a, of artikel 67 voor de toepassing van artikel 61 van de Woningwet 1962 of op grond van artikel 56 van de Woningwet 1901 een rentebijdrage op een aanvraag ingediend binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de beschikking tot vaststelling, bedoeld in de artikelen 2 en 3, eerste lid.

  • 2 De rentebijdrage is gelijk aan:

    • a. de som van de per jaar berekende contante waarden op 1 november 1993 van de rente die over het tijdvak vanaf de vervroegde aflossing of de inwerkingtreding van een ingevolge de artikelen 2 en 3, eerste lid, gegeven beschikking tot de datum van de eerste renteherziening van de in het eerste lid bedoelde leningen verschuldigd is of zou zijn, indien op de kapitaalmarkt of bij een gemeente ter vervanging van die leningen een of meer leningen zijn of zouden zijn gesloten met een gelijke hoofdsom en met gelijke aflossingsvoorwaarden, verminderd met

    • b. de som van de per jaar berekende contante waarden op 1 november 1993 van de rente die over de in het eerste lid bedoelde leningen verschuldigd zou zijn, over het in onderdeel a bedoelde tijdvak indien die leningen niet vervroegd zouden zijn afgelost of die leningen niet opeisbaar zouden zijn geworden, en vermeerderd met de contante waarde op 1 november 1993 van de kosten die de toegelaten instelling aan het Waarborgfonds sociale woningbouw of aan een gemeente verschuldigd is voor borgstelling terzake van de in onderdeel a bedoelde vervangende leningen tot ten hoogste 0,75 procent van de hoofdsom van die leningen, mits deze leningen zijn gesloten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de beschikking tot vaststelling bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 3 Indien een gemeente of toegelaten instelling geen vervangende lening heeft gesloten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is het rentepercentage het op de datum van de vervroegde aflossing geldende gemiddelde effectief rendement van staatsobligaties met een resterende looptijd van vijf tot acht jaar, zoals dit door het Centraal Bureau voor de Statistiek op die datum wordt bekend gemaakt, dan wel het dagrendement zoals laatstelijk voor die datum bekendgemaakt, verhoogd met het door Onze Minister vastgestelde gemiddelde verschil tussen genoemd rendement en het rendement van leningen zoals aangeboden aan gemeenten en andere openbare lichamen, met een looptijd van 10 jaren, een vast rentepercentage en aflossing ineens, een en ander naar boven op 0,125 procent afgerond.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op leningen die voor 1 november 1993 zijn afgelost of voor die datum door de gemeente bij Onze Minister voor vervroegde aflossing zijn aangemeld.

  • 5 Een beschikking krachtens het eerste lid wordt gegeven binnen een jaar na ontvangst van de aanvraag.

  • 6 Over schulden, voortvloeiend uit beschikkingen gegeven krachtens het eerste lid, is een rente verschuldigd van 6,75 procent, te rekenen vanaf 1 november 1993.

  • 7 Geen rente is verschuldigd met ingang van de dag waarop Onze Minister de gemeente of toegelaten instelling uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister verleent aan elke gemeente en aan elke in een gemeente werkzame toegelaten instelling, die aan de in het tweede lid gestelde eis omtrent eerder verleende geldelijke steun voldoet, een aanvullende bijdrage voor woningen die:

    • a. op 1 januari 1995 in eigendom aan een gemeente of toegelaten instelling toebehoorden, dan wel op 1 januari 1997 aan een toegelaten instelling in eigendom toebehoorden en die overgenomen zijn van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarvoor het in dat lid bepaalde van toepassing is,

    • b. zijn tot stand gekomen met geldelijke steun, verleend met toepassing van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975, de Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986 of de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988 en

    • c. op 1 januari 1993 in eigendom toebehoorden aan een gemeente of een toegelaten instelling, dan wel aan een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 2 De aanvullende bijdrage wordt verleend, indien van het totaal van de woningen die op 1 januari 1993 aan de gemeente of de toegelaten instelling dan wel de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, in eigendom toebehoorden, 40 procent of meer tot stand is gekomen met geldelijke steun, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden in afwijking in zoverre van die leden op een vóór een door Onze Minister te bepalen tijdstip in te dienen aanvraag mede in aanmerking genomen alle woningen die op 1 januari 1993:

    • a. in eigendom aan een toegelaten instelling of gemeente toebehoorden, en

    • b. door de gemeente of toegelaten instelling die de aanvraag indient voor haar risico en rekening werden beheerd als ware zij eigenaar van die woningen.

    Daarbij worden in afwijking van de eerste volzin niet in aanmerking genomen woningen:

    • 1°. die op 1 januari 1993 in eigendom toebehoorden aan de aanvrager, maar op die datum voor risico en rekening van een derde werden beheerd als ware die derde eigenaar van de woningen, of

    • 2°. waarvoor de gemeente niet vóór 1 januari 1993, vooruitlopend op de overdracht in eigendom door de gemeente of een toegelaten instelling aan de toegelaten instelling die de aanvraag indient, aan laatstbedoelde instelling de geldelijke steun, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft verleend, of

    • 3°. waarvoor op grond van het eerste lid aan een ander een aanvullende bijdrage is of kan worden verleend, voor zover die ander niet schriftelijk aan Onze Minister te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen herziening van het bij hem in aanmerking te nemen percentage woningen met geldelijke steun, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor de aan de aanvrager ingevolge dit lid toe te rekenen woningen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel cverleent Onze Minister een aanvullende bijdrage:

    • a. voor woningen van een toegelaten instelling indien deze die woningen na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1995 op verzoek van Onze Minister van een te saneren instelling in eigendom heeft verkregen,

    • b. voor woningen van een toegelaten instelling indien deze die woningen na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1997 van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, in eigendom heeft verkregen,

    • c. voor woningen van een toegelaten instelling indien deze na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1995 als zodanig ingevolge artikel 70 van de Woningwet is aangewezen.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid, worden mede in aanmerking genomen

    • a. woningen die zijn onderworpen aan een recht van erfpacht dat toebehoort aan een gemeente of een toegelaten instelling, en

    • b. woningen die op 1 januari 1993 nog niet in eigendom van een gemeente of toegelaten instelling waren, maar waarvoor aan die gemeente of toegelaten instelling voor 1 januari 1993 geldelijke steun overeenkomstig de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988 was verleend en nadien is vastgesteld voor zover die woningen voor 1 januari 1995 zijn tot stand gekomen.

  • 6 De aanvullende bijdrage is gelijk aan het verschil tussen:

    • a. de som, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste of derde lid, en

    • b. de som, zoals die overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste of derde lid, zou zijn vastgesteld indien daarbij zou zijn uitgegaan van een jaarlijkse stijging van de huur met het percentage, vermeld in de bijlage bij deze wet, in plaats van met 5 procent,

    telkens voor zover die som betrekking heeft op woningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 7 Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor een vaststelling met toepassing van het derde lid een aanvraag vereist is.

  • 9 Over schulden als bedoeld in het eerste lid is een rente verschuldigd van 6,75 procent, te rekenen vanaf 1 januari 1995 tot de inwerkingtreding van de beschikking.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Indien de overeenkomstig de artikelen 2 en 3, derde lid, vastgestelde som hoger is dan de overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste lid, vastgestelde som, heeft de nadere vaststelling bedoeld in de artikelen 2 en 3, derde lid, tot gevolg dat ten laste van het Rijk onderscheidenlijk de gemeente een verbintenis ontstaat tot betaling aan de gemeente onderscheidenlijk de toegelaten instelling van het verschil tussen beide sommen.

  • 2 Indien de overeenkomstig de artikelen 2 en 3, derde lid, vastgestelde som lager is dan de overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste lid, vastgestelde som, heeft de nadere vaststelling, bedoeld in de artikelen 2 en 3, derde lid, tot gevolg dat ten laste van de gemeente onderscheidenlijk de toegelaten instelling een verbintenis ontstaat tot betaling aan het Rijk onderscheidenlijk de gemeente van het verschil tussen beide sommen.

  • 3 Indien de met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, verleende bijdrage, bedoeld in artikel 7, hoger is dan de met overeenkomstige toepassing van artikel 3, eerste lid, verleende bijdrage, ontstaat ten laste van het Rijk onderscheidenlijk de gemeente een verbintenis tot betaling aan de gemeente onderscheidenlijk de toegelaten instelling van het verschil tussen beide bijdragen.

  • 4 Indien de met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, verleende bijdrage, bedoeld in artikel 7, lager is dan de met overeenkomstige toepassing van artikel 3, eerste lid, verleende bijdrage, ontstaat ten laste van de gemeente onderscheidenlijk de toegelaten instelling een verbintenis tot betaling aan het Rijk onderscheidenlijk de gemeente van het verschil tussen beide bijdragen.

  • 5 Over schulden als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid is een rente verschuldigd van 6,75 procent, te rekenen vanaf 1 januari 1995 tot de inwerkingtreding van de beschikking.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor de toepassing van deze wet wordt de contante waarde berekend met een rentepercentage van 6,75 procent en met dien verstande dat wordt uitgegaan van maanden van dertig dagen en jaren van driehonderdzestig dagen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een krachtens deze wet gegeven beschikking treedt in werking dertien weken na de bekendmaking daarvan.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Een ingevolge de artikelen 2 en 3, derde lid, 6 of 7 gegeven beschikking kan worden ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende worden gewijzigd:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan het in de beschikking genoemde bedrag lager zou zijn vastgesteld, of

    • b. indien de vaststelling onjuist was en belanghebbende dit wist of behoorde te weten.

  • 2 Een in het eerste lid bedoelde beschikking kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende worden gewijzigd indien sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een krachtens deze wet gegeven beschikking beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een ieder is verplicht aan Onze Minister gegevens en bescheiden te verstrekken voor zover dat voor de uitvoering van deze wet redelijkerwijs nodig is.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van deze wet welke regels in elk geval betrekking kunnen hebben op:

  • a. de wijze van indiening van aanvragen, de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden alsmede het vaststellen van daarvoor te gebruiken formulieren,

  • b. de vaststelling van de in artikel 2 bedoelde te ontvangen bijdragen op grond van gegevens, verstrekt door een gemeente of toegelaten instelling ingevolge de op voet van de Woningwet 1962 gegeven van toepassing zijnde regelingen tot het verlenen van geldelijke steun,

  • c. de vaststelling van de in artikel 2 bedoelde te ontvangen bijdragen indien de ingevolge de Woningwet 1962 gegeven van toepassing zijnde regelingen tot het verlenen van geldelijke steun niet of slechts beperkt uitgaan van een genormeerde woningexploitatie,

  • d. de wijze van berekening van de in artikel 6 bedoelde rentebijdrage,

  • e. het verlenen van een aanvullende bijdrage als bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel a,

  • f. het verlenen van een aanvullende bijdrage als bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel c.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onze Minister zendt één jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens ieder jaar tot het jaar volgend op de definitieve afwikkeling van de op grond van deze wet aan toegelaten instellingen uit te keren bijdragen, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. In het verslag wordt in ieder geval aandacht besteed aan de aanwending door de toegelaten instellingen van de op grond van artikel 7 verleende aanvullende bijdragen ten behoeve van huurmatiging alsmede aan de voortgang van de financiële afwikkeling.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 31 mei 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage bij de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Schaal van de huurstijgingspercentages bedoeld in artikel 7

Bij een percentage van het aantal woningen van:

is het huurstijgings-percentage:

40 procent

5,00 procent

41 procent

4,96 procent

42 procent

4,92 procent

43 procent

4,88 procent

44 procent

4,84 procent

45 procent

4,80 procent

46 procent

4,76 procent

47 procent

4,72 procent

48 procent

4,68 procent

49 procent

4,64 procent

50 procent

4,60 procent

51 procent

4,57 procent

52 procent

4,54 procent

53 procent

4,51 procent

54 procent

4,48 procent

55 procent

4,45 procent

56 procent

4,43 procent

57 procent

4,41 procent

58 procent

4,38 procent

59 procent

4,36 procent

60 procent

4,34 procent

61 procent

4,32 procent

62 procent

4,30 procent

63 procent

4,28 procent

64 procent

4,26 procent

65 procent

4,24 procent

66 procent

4,22 procent

67 procent

4,20 procent

68 procent

4,18 procent

69 procent

4,16 procent

70 procent

4,14 procent

71 procent

4,12 procent

72 procent

4,10 procent

73 procent

4,08 procent

74 procent

4,06 procent

75 procent

4,05 procent

76 procent

4,04 procent

77 procent

4,03 procent

78 procent

4,02 procent

79 procent

4,01 procent

80 procent

4,00 procent

81 procent

3,99 procent

82 procent

3,98 procent

83 procent

3,97 procent

84 procent

3,96 procent

85 procent

3,95 procent

86 procent

3,94 procent

87 procent

3,93 procent

88 procent

3,92 procent

89 procent

3,91 procent

90 procent

3,90 procent

91 procent

3,89 procent

92 procent

3,88 procent

93 procent

3,87 procent

94 procent

3,86 procent

95 procent

3,85 procent

96 procent

3,84 procent

97 procent

3,83 procent

98 procent

3,82 procent

99 procent

3,81 procent

100 procent

3,80 procent

Toepassing van de schaal:

A.

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor de bepaling van het aantal woningen dat op 1 januari 1993 in eigendom toebehoorde aan een gemeente of toegelaten instelling dan wel het aantal woningen bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel b, wordt:

  • - een woning als één eenheid geteld,

  • - een wooneenheid (zogenaamde huisvesting alleenstaanden en tweepersoons huishoudens; HAT) als één eenheid geteld,

  • - een zogenaamde duplex-eenheid, gebouwd onder de nieuwbouwregelingen t/m 1967, als een halve eenheid geteld,

  • - een eenheid in een verzorgingstehuis voor bejaarden als een halve eenheid geteld.

B.

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor de bepaling van het aantal woningen dat tot stand is gekomen met geldelijke steun, verleend met toepassing van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975, de Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986 of de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, wordt:

  • - een woning als één eenheid geteld,

  • - een wooneenheid (zogenaamde huisvesting alleenstaanden en tweepersoons huishoudens; HAT) als één eenheid geteld,

  • - een eenheid in een verzorgingstehuis voor bejaarden als een halve eenheid geteld.

Het percentage van de woningvoorraad is het totale bezit onder B gedeeld door het totale bezit onder A, beide aantallen zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en vierde lid. Het percentage wordt op de gebruikelijke wijze afgerond waarbij 40,5 procent wordt 41 procent enz..