Uitvoeringswet verdrag chemische wapens

Geraadpleegd op 05-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2006 en zichtdatum 01-04-2006.
Geldend van 01-01-1998 t/m 31-05-2008

Wet van 8 juni 1995, houdende regels betreffende de uitvoering van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 12 van de Grondwet, noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. verdrag: het op 13 januari 1993 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb. 1993, 162);

  • b. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals zij voorkomen in hun natuurlijke toestand of bij de produktie ontstaan, met inbegrip van de additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het produkt en de onzuiverheden ten gevolge van het produktieprocédé;

  • c. giftige stoffen: stoffen die door hun fysische of chemische inwerking op levensprocessen van mensen en dieren de dood, tijdelijke functie-aantasting of blijvende schade kunnen veroorzaken;

  • d. voorlopers: chemische reagentia die zijn betrokken bij enigerlei stap in de produktie van een giftige stof, ongeacht de wijze van produktie, waartoe mede behoren hoofdbestanddelen van binaire of verscheidene bestanddelen bevattende chemische systemen;

  • e. chemische wapens:

    • 1. giftige stoffen en hun voorlopers, die niet zijn bestemd voor doeleinden die ingevolge het verdrag zijn toegestaan, tenzij het betreft hoeveelheden die met die doeleinden niet in overeenstemming zijn;

    • 2. munitie en andere inzetmiddelen, ontworpen om de dood of andere schade te veroorzaken door de toxische eigenschappen van giftige stoffen, die kunnen vrijkomen als gevolg van het gebruik van zodanige munitie en andere inzetmiddelen;

    • 3. uitrusting ontworpen voor gebruik dat rechtstreeks verband houdt met het gebruik van munitie en andere inzetmiddelen;

  • f. inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste en vierde lid, van de Wet milieubeheer;

  • g. fabriekscomplex, fabriek en eenheid: hetgeen daaronder wordt verstaan in afdeling I, onderdeel 6, van de Verificatiebijlage bij het verdrag;

  • h. produceren van stoffen: vormen van stoffen door middel van een chemische reactie;

  • i. verwerken van stoffen: toepassen van een fysisch proces, zoals de formulering, extractie en zuivering, waarbij de stoffen niet worden omgezet in andere stoffen;

  • j. verbruiken van stoffen: omzetten in andere stoffen door middel van een chemische reactie;

  • k. invoer en uitvoer: invoer en uitvoer als bedoeld in artikel 1 van de In- en uitvoerwet;

  • l. internationale routine-inspectie: een inspectie als bedoeld in artikel VI, paragrafen 3, 4 en 5, van het verdrag ter verificatie van de naleving daarvan;

  • m. internationale uitdagingsinspectie: een inspectie als bedoeld in artikel IX, paragraaf 8, van het verdrag ter verificatie van de naleving daarvan;

  • n. internationaal inspectieteam: inspecteurs en inspectie-assistenten, door de Directeur-Generaal van de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens belast met het verrichten van een internationale routine- of uitdagingsinspectie;

  • o. begeleidingsteam: de door Onze Minister tot begeleiding van het internationaal inspectieteam aangewezen ambtenaren;

  • p. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

Hoofdstuk 2. Chemische stoffen en inrichtingen voor het produceren daarvan

§ 1. Verboden

Artikel 2

  • 1 Het is verboden chemische wapens te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken.

  • 2 Het is verboden met het oog op de ontwikkeling, produktie, verwerving, opslag, overdracht of het gebruik van chemische wapens giftige stoffen, daarbij inbegrepen hun voorlopers, te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken.

Artikel 3

  • 1 Het is verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken. Tot de aan te wijzen stoffen behoren de stoffen, bedoeld in artikel VI, paragraaf 3, van het verdrag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het produceren van de stoffen in laboratoria in hoeveelheden van minder dan 100 gram per jaar per inrichting, indien de stoffen zijn bestemd voor onderzoeksdoeleinden of voor medische dan wel farmaceutische doeleinden.

  • 3 Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van het ontwikkelen, het produceren, het verwerven, het opslaan, het voorhanden hebben en het gebruiken van de stoffen voor onderzoek, medische, farmaceutische of beschermingsdoeleinden in een door Onze Minister aangewezen inrichting.

  • 4 Onze Minister kan een ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid voor:

    • a. het produceren, het verwerven, het opslaan, het voorhanden hebben en het gebruiken van de stoffen voor onderzoek dan wel medische of farmaceutische doeleinden in een andere dan in het derde lid bedoelde inrichting, indien de hoeveelheid van die stoffen minder dan 10 kg per jaar is;

    • b. het overdragen van de stoffen ten behoeve van de onder a genoemde doeleinden naar een inrichting als bedoeld in het derde lid en vierde lid onder a, of naar een staat die partij is bij het verdrag, tenzij de stoffen zijn bestemd voor doorvoer naar een staat die geen partij is bij het verdrag.

§ 2. Kennisgevingen

Artikel 4

  • 1 Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 3, tweede lid, in bedrijf houdt, verstrekt aan Onze Minister de gegevens die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VI (D), paragrafen 13 tot en met 16, van het verdrag. De eerste volzin is niet van toepassing indien de inrichting een ziekenhuis betreft.

  • 2 Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 3, derde lid, in bedrijf houdt, verstrekt aan Onze Minister de gegevens die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VI (D), paragrafen 13 tot en met 16, van het verdrag.

  • 3 Degene die een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a, heeft verkregen, verstrekt aan Onze Minister de gegevens die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VI (D), paragrafen 17 tot en met 20, van het verdrag.

  • 4 Degene die een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, heeft verkregen, verstrekt aan Onze Minister de gegevens, die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VI (B), paragrafen 5 en 6, van het verdrag.

Artikel 5

  • 1 Degene die een inrichting in bedrijf houdt waar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen worden geproduceerd, verwerkt of verbruikt in hoeveelheden, aangegeven bij die algemene maatregel van bestuur, verstrekt aan Onze Minister de gegevens, die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen stoffen behoren de stoffen, bedoeld in artikel VI, paragrafen 4 en 5, van het verdrag. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VII (A), paragrafen 6 tot en met 8, onderscheidenlijk afdeling VIII (A), paragrafen 6 tot en met 8, van het verdrag.

  • 2 Degene die een inrichting in bedrijf houdt of heeft gehouden waar de in het eerste lid bedoelde stoffen zijn geproduceerd in de periode van 1 januari 1946 tot en met de inwerkingtreding van deze wet, met het doel chemische wapens te ontwikkelen, verstrekt aan Onze Minister de gegevens, die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen gegevens behoren de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling VII (A), paragraaf 10, onderscheidenlijk afdeling VIII (A), paragraaf 10, van het verdrag.

  • 3 Degene die de in het eerste lid bedoelde stoffen in- of uitvoert, doet aan Onze Minister mededeling van de in- en uitgevoerde hoeveelheden, gespecificeerd naar land van herkomst of bestemming.

Artikel 6

Degene die een inrichting als bedoeld in artikel VI, paragraaf 6, van het verdrag in bedrijf houdt waar bij of krachtens in algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen worden geproduceerd in hoeveelheden, aangegeven bij die maatregel, verstrekt aan Onze Minister de gegevens die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Tot de aan te wijzen stoffen behoren de stoffen, bedoeld in artikel VI, paragraaf 6, van het verdrag, en de gegevens, bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling IX, paragrafen 4 tot en met 6 van het verdrag.

Artikel 7

Degene die overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 6 een kennisgeving heeft gedaan, bewaart de in die artikelen bedoelde gegevens ten minste tot vijf jaar na de indiening van de kennisgeving.

Artikel 8

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6.

Hoofdstuk 3. Toezicht

Artikel 9

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 11

Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is jegens de krachtens artikel 9 aangewezen ambtenaren, alsmede jegens de ambtenaren die zijn belast met de opsporing van overtredingen van het bij of krachtens artikel 2, 3, eerste lid, 4, 5, 6, 7 of 8 bepaalde, niet van toepassing op de ambtenaren, bedoeld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 18.4 van de Wet milieubeheer en artikel 64 van de Wet milieugevaarlijke stoffen juncto artikel 18.4 van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 4. Internationale routine- en uitdagingsinspecties

Artikel 12

  • 1 Onze Minister wijst het hoofd van het begeleidingsteam aan.

  • 2 Het hoofd van het begeleidingsteam is bij een internationale routine- of uitdagingsinspectie bevoegd van een ieder alle medewerking te vorderen die nodig is voor de uitvoering van de taken die bij het verdrag zijn opgedragen aan het internationale inspectieteam en het begeleidingsteam.

Artikel 13

  • 1 Het internationale inspectieteam is bevoegd om, vergezeld door het begeleidingsteam en met medeneming van de benodigde apparatuur, bij het verrichten van een internationale routine-inspectie fabriekscomplexen, fabrieken en eenheden te betreden voor zover het dat voor de uitvoering van die inspectie nodig acht. Het hoofd van het begeleidingsteam kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.

  • 2 Het internationale inspectieteam is bevoegd om, vergezeld door het begeleidingsteam en met medeneming van de benodigde apparatuur, bij het verrichten van een internationale uitdagingsinspectie elke plaats te betreden voor zover het dat voor de uitvoering van die inspectie nodig acht. Het hoofd van het begeleidingsteam kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 8 juni 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

H. F. Dijkstal

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de vierde juli 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager