Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos, van 20 december 1994, nr. 94041860/2496, directie Wetgeving en Juridische
Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 51, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs, 59, tweede
lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,
106, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 3.58, derde lid, en 3.72, derde lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs
en F.15, eerste lid, van artikel II van de wet van 27 mei 1992 (Stb. 337);
Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 7 september 1994, nr. OR 94000434/Alg.);
De Raad van State gehoord (advies van 4 april 1995, No. W05.94.0768);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos, van 13 juni 1995, nr. 95011604/2496, directie Wetgeving en Juridische
Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan: