[Regeling vervallen per 01-01-2010]
Criteria, als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder d van de Regeling storingsklachten
-
A.
Individuele omroepontvanginrichtingen
Antenne-inrichting
De installatie en het gebruik van de antenne-inrichting dient te geschieden in overeenstemming
met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur.
De antenne-inrichting dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale
ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht. Indien een ontvanger
is uitgerust met een daarbij behorende ferrietantenne dient deze antenne te worden
gericht voor optimale ontvangst.
Signaaltransport
Voor het signaaltransport van de antenne naar de ontvanger dient een goede coaxiaalkabel
te worden gebruikt, bijvoorbeeld coax 12.
Voor aanpassing tussen antenne, kabel en ontvanger dienen de daarvoor bestemde transformatoren,
koppel- en splitsfilters, versterkers, etc. te worden gebruikt volgens de montagevoorschriften
van fabrikant en/of installateur.
Bij het toepassen van signaalversterking tussen antenne en ontvanger worden breedbandversterkers
als onvoldoende beschouwd. Onder breedbandversterkers moeten worden verstaan versterkers
die naast het versterken van de benodigde frequentie-band(en) eveneens frequentiebanden,
bestemd voor andere doeleinden, versterken.
De minimum toestelspanning (d.i. de spanning gemeten op de antenneleiding ter plaatse
van de toestelaansluitplug) van het te ontvangen signaal dient groter te zijn dan
de hierna omschreven waarden.
Frequentieband Toestelspanning in dmV
VHF-FM mono 40
VHF-FM stereo 52
VHF-TV band I 49
VHF-TV band III 48
UHF-TV band IV 51
UHF-TV band V 54
Ontvanger
De installatie en het gebruik van de ontvanger dienen te geschieden in overeenstemming
met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur. De ontvanger dient op een
zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale
storing mag worden verwacht.
-
B.
Omroepnetwerk
-
1. Voor ontvangers aangesloten op een draadomroepinrichtingen is het gestelde voor individuele
omroepontvanginrichtingen van toepassing.
-
2. Voor het aansluiten van tv- en FM ontvangers op de aansluitdoos van een omroepnetwerk
dienen coaxiale aansluitsnoeren en connectoren te worden gebruikt die voldoende hoogfrequentdicht
zijn.
-
C.
Andere ontvanginrichtingen
Antenne-inrichting
De installatie en het gebruik van de antenne-inrichting dient te geschieden in overeenstemming
met de voorschriften van de fabrikant en/of installateur.
De antenne-inrichting dient op een zodanige plaats te zijn opgesteld dat een optimale
ontvangst mogelijk is en minimale storing mag worden verwacht.
Signaaltransport
Voor het signaaltransport van de antenne naar de ontvanger dient een coaxiaalkabel
te worden gebruikt.
Voor de aanpassing tussen antenne, kabel en ontvanger dienen de daarvoor bestemde
transformatoren, koppel- en splitsfilters, versterkers, etc. te worden gebruikt volgens
de montagevoorschriften van fabrikant en/of installateur.
Bij het toepassen van signaalversterking tussen antenne en ontvanger worden ’breedbandversterkers’
als onvoldoende beschouwd. Onder breedbandversterkers moeten worden verstaan versterkers
die naast het versterken van de benodigde (en/of toegewezen) frequentieband eveneens
frequentiebanden bestemd voor andere doeleinden versterken.
Ontvanger
De installatie en het gebruik van de ontvanger dienen te geschieden in overeenstemming
met de voorschriften van de fabrikant en/of importeur. De ontvanger dient op een zodanige
plaats te zijn opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is en minimale storing
mag worden verwacht.
Te ontvangen minimumsignaal
-
a. Voor de radiodiensten in de landmobiele banden conform de ’Wenenovereenkomst’:
De minimale veldsterkte op de ontvanglokatie die gehaald of overschreden dient te
worden geldt voor 50% van de tijd en 50% van de plaats bij een antennehoogte van 2,5
meter en bij toepassing van frequentiemodulatie:
Frequentieband Veldsterkte in dBmV/m
kleiner dan 50 MHz + 8
50-100 MHz + 14
100-200 MHz + 20
boven 400 MHz + 28
-
b. Voor de overige radiodiensten gelden de door de Minister vastgestelde (inter)nationale
systeemeisen.
Bijlage 2. behorende bij de Regeling storingsklachten (artikel 21 van het Besluit
randapparaten en radioapparaten en artikel 16 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit
2001)
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
Kostencategorieën, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Regeling storingsklachten.
Bijlage 3. behorende bij de Regeling storingsklachten
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
De wijze van meten met betrekking tot het bestand zijn van apparaten tegen elektromagnetische
velden
Indien een apparaat storing ondervindt, tengevolge van het door een apparaat uitgezonden
signaal is het volgende van toepassing.
Indien vastgesteld is welk apparaat de storing veroorzaakt, wordt het niveau van de
veldsterkte welke veroorzaakt wordt door het storende apparaat ter plaatse van de
apparaat dat storing ondervindt als volgt vastgesteld.
De veldsterkte (elektrische component) wordt gemeten als de effectieve waarde van
één hoogfrequent-periode op het maximum van de omhullende modulatie. Tijdens de meting
dient het apparaat dat storing ondervindt uitgeschakeld te zijn.
De veldsterkte wordt gemeten op de volgende plaatsen:
- -
1 meter voor het beïnvloede apparaat;
- -
1 meter links van het beïnvloede apparaat;
- -
1 meter rechts van het beïnvloede apparaat.
Indien een der bovenstaande punten door plaatselijke omstandigheden niet toegankelijk
is, worden door de behandelende ambtenaar drie andere plaatsen gekozen die alle op
een straal van 1 meter t.o.v. het beïnvloede apparaat liggen.
Ingeval van storingen veroorzaakt door zendinrichtingen worden de metingen uitgevoerd
met het radiozendapparaat in bedrijf op maximaal vermogen en met gebruikmaking van
de modulatiesoort(en) waarvoor het radiozendapparaat geschikt is. Als modulatiesignalen
worden de signalen toegepast die in eventuele voorschriften en vergunningsvoorwaarden
zijn vastgelegd voor de meting ter bepaling van het zendvermogen. In gevallen waarin
dit niet mogelijk is wordt een modulatiesignaal toegepast dat overeenkomt met de praktische
werksituatie van het radiozendapparaat.
Overeenkomstig de praktische werksituatie van het radiozendapparaat dient de keuze
van de antenne, antennerichting, antennehoogte, opstraalhoek, antenneleiding, enz.
zo te zijn dat er een maximaal te meten veldsterkte ontstaat.
De maximaal gemeten waarde – in relatie met de geldende beschermingseisen – is bepalend
voor de afdoening van de klacht.
Ingeval van storingen veroorzaakt door andere apparaten dan zendinrichtingen wordt
de bovenomschreven meetmethode aangehouden, met inachtneming van de praktische werksituatie
ter plaatse.