Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit
Wet arbeid vreemdelingen
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
1. Inleiding
In de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald op welke wijze het toelatingsbeleid van vreemdelingen tot de Nederlandse
arbeidsmarkt zal plaatsvinden. Met het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid
vreemdelingen wordt onder ander uitvoering gegeven aan artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Ingevolge genoemd artikel kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de
bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen
onder door hem te stellen nadere regels geheel of gedeeltelijk overdragen aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
heeft tot taak om middels registratie en bemiddeling aansluiting te zoeken tussen
vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en beschikt ook over instrumenten waarmee binnen
de Europese Unie kan worden bemiddeld. Zij is derhalve bij uitstek in de positie om
aan de hand van de arbeidsmarktsituatie te kunnen beoordelen of een aanvrager al dan
niet voor vergunningsverlening in aanmerking komt. Alle bevoegdheden worden overgedragen
aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Hierdoor blijft de eenheid in
het uitvoeringsbeleid behouden. Met dit besluit wordt tevens uitvoering gegeven aan
artikel 22 van de Wet arbeid vreemdelingen, voor zover dit verplichtingen van anderen dan de uitvoerder van deze wet betreft.
In artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen staat de verplichting
de vereiste kwalificaties in geval van geschoolde arbeid aan te tonen; artikel 5 van dit besluit verplicht de houder van een vergunning zelf aan te geven wanneer
van een vergunning geen gebruik wordt gemaakt. Andere regels die een goede uitvoering
moeten bevorderen, zijn in deze uitvoeringsregels opgenomen. Met dit besluit wordt
eveneens invulling gegeven aan artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. In de artikelen 6 tot en met 8 van dit besluit is bepaald dat in een aantal in de wet omschreven omstandigheden
mag worden afgeweken van de desbetreffende dwingende weigeringsgronden. In deze uitvoeringsregels
is ter zake een limitatieve opsomming en een uitwerking opgenomen van de gevallen
waarin op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen mag worden afgeweken van het in artikel 8 eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen bepaalde. In artikel 9 van dit besluit zijn ingevolge artikel 9, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen de leeftijdsgrenzen gesteld op grond waarvan niet eerder toegelaten vreemdelingen
kunnen worden geweigerd. Hieraan wordt in het onderstaande eveneens een nadere uitwerking
gegeven.
2. Consequente uitvoering
Uitgangspunt voor de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen is een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid. Dit houdt in
dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden waarin de Wet arbeid vreemdelingen voorziet, zullen worden tegengeworpen. De Wet arbeid vreemdelingen richt zich op alle arbeid ongeacht de rechtsvorm waarin deze is gegoten.
In het navolgende is zoveel mogelijk de volgorde en systematiek van de wet gevolgd,
zodat de eventuele toepasselijkheid van de nadere regels gemakkelijk is terug te vinden.
Artikel 2
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
3. Werknemers van andere werkgevers
In artikel 2, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat indien een werkgever arbeid laat verrichten door een vreemdeling voor
wie een andere werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning niet opnieuw
een vergunning is vereist. De eerstgenoemde werkgever dient dan wel in het bezit te
zijn van een kopie van de tewerkstellingsvergunning. In dit geval vermeldt de tewerkstellingsvergunning
naast de omschrijving van de werkzaamheden de mogelijkheid van tewerkstelling bij
andere werkgevers, de aard van de aldaar te verrichten werkzaamheden en een aanduiding
van de plaats van de feitelijke tewerkstelling. De verplichting op grond van artikel 7 van de Wet arbeid vreemdelingen om de aard van de werkzaamheden en de plaats van feitelijke tewerkstelling te vermelden
op de tewerkstellingsvergunning is niet van toepassing indien deze vergunning is verleend
zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen en zonder toets op de aard van de werkzaamheden.
Bij de toetsing ingevolge artikel 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen of de vacature voor vervulling door een vreemdeling in aanmerking komt, wordt uitgegaan
van de werkzaamheden te verrichten bij de feitelijke werkgever. Alleen als het gaat
om werkzaamheden die niet behoren tot de bedrijfseigen activiteiten van die werkgever
vindt toetsing, of voldaan is aan de verplichte vacaturemelding en wervingsinspanningen,
plaats bij de uitlenende werkgever. De te verlenen tewerkstellingsvergunning is dan
niet beperkt tot één project/inlenende onderneming. Of werkzaamheden behoren tot de
bedrijfseigen activiteiten van een werkgever is veelal af te leiden uit de aard van
het werk in relatie tot de aard en doelstelling van de onderneming van de werkgever.
Toetsing of voldaan is aan het wettelijke minimumloon (artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen) en een marktconforme beloning (artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen) vindt plaats bij de werkgever die verantwoordelijk is voor de beloning van de vreemdeling.
Artikel 3
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
4. Overeenkomsten met andere mogendheden
Indien ingevolge een internationaal verdrag bij de tewerkstelling van een vreemdeling
geen tewerkstellingsvergunning mag worden verlangd, zal de betreffende vreemdeling
steeds beschikken over een door de minister van Justitie of de minister van Buitenlandse
Zaken afgegeven legitimatiebewijs, waarop dit is aangetekend.
Van de in dit verband relevante internationale verdragen is ter voldoening aan artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in de bijlage een lijst opgenomen.
5. Zelfstandigen
Indien een vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige en voor die werkzaamheden
als zelfstandige ingevolge artikel 8, onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is het verbod van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing. Bij de toelating tot Nederland is immers al getoetst of er met
de toelating van de betreffende vreemdeling een voldoende Nederlands belang is gemoeid.
Als werkgevers (opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers) vreemdelingen die in
hun vrije termijn of op basis van een visum rechtmatig in Nederland verblijven, arbeid
als zelfstandige willen laten verrichten, is een tewerkstellingsvergunning vereist.
Daarbij is de normale toetsingsprocedure van toepassing, tenzij bij verdrag anders
is bepaald.
Indien een werkgever een tot Nederland toegelaten zelfstandige arbeid wil laten verrichten
buiten de beperkingen van de vergunning tot verblijf als zelfstandige, dient voor
deze arbeid eveneens een tewerkstellingsvergunning te worden aangevraagd. Deze wordt
niet getoetst aan artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen.
6. Directeuren-aandeelhouders
(Groot)aandeelhouders van bedrijven die in het kader van hun bedrijfsuitoefening in
Nederland arbeid willen verrichten zijn veelal te beschouwen als zelfstandigen, vanwege
de positie die zij binnen de onderneming innemen.
Voor zover zij een belang van 25% of meer in het bedrijf hebben, ondernemersrisico
lopen en de hoogte van hun salaris direct kunnen beïnvloeden, kunnen zij een vergunning
tot verblijf als zelfstandige aanvragen.
7. Uitgezonderde werkzaamheden
Bij het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat het verbod van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing is op een aantal nauw omschreven werkzaamheden van vreemdelingen.
Indien de werkzaamheden de inperking van dit besluit te buiten gaan, zal steeds een
vergunning vereist zijn, waarbij de normale procedure dient te worden gevolgd, inclusief
de toetsen ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Artikel 5
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
8. Wijziging van omstandigheden
De afgifte van een nieuwe tewerkstellingsvergunning is noodzakelijk indien in de (rechts)persoon
van de werkgever of in de aard van de door de vreemdeling te verrichten werkzaamheden
enige verandering optreedt. Bij de aanvraag om de nieuwe tewerkstellingsvergunning
is de normale toetsingsprocedure van toepassing.
Artikel 7
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
9. Personalia werknemer
Voor aanvragen die geschoold werk betreffen dienen de personalia van de werknemer
alsmede gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften dat aan de vereiste kwalificaties
is voldaan, onmiddellijk bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd. De waarde van
deze documenten dient te kunnen worden geverifieerd aan de hand van een door een deskundige
instantie afgegeven verklaring met welk Nederlands diploma of welke graad van vakbekwaamheid
deze documenten vergelijkbaar zijn.
Voor aanvragen die ongeschoold werk betreffen dienen de personalia van de vreemdeling
uiterlijk twee weken na het indienen van de vergunningaanvraag te worden overgelegd.
Artikel 8, eerste lid
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
10. Prioriteitgenietend aanbod
Een tewerkstellingsvergunning wordt ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen geweigerd als voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op
de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Bij de aanvraag wordt nagegaan of deze weigeringsgrond van toepassing is. Daarbij
moet niet alleen naar de beschikbaarheid in de eigen vestigingsplaats of regio worden
gekeken, maar ook naar de beschikbaarheid in andere regio’s binnen Nederland en in
andere landen van de Europese Unie. Als arbeidsaanbod beschikbaar is, zal geen vergunning
kunnen worden verleend, ook als het effectueren van dit aanbod extra inspanningen
van de zijde van de werkgever vergt.
11. Werknemers in de sportsector
Ook ten aanzien van werknemers in de sportsector geldt het restrictieve toelatingsbeleid.
Alleen voor het incidenteel in Nederland deelnemen aan een wedstrijd door personen
die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben, is in artikel 1, eerste lid van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen een uitzondering gemaakt, evenals voor het incidenteel onbeloond deelnemen aan proeftrainingen
voetbal in het kader van een sollicitatieprocedure.
Vacaturevervulling door het prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en de bij de
Europese Economische Ruimte aangesloten landen is alleen in uitzonderlijke gevallen
niet mogelijk. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich normaliter uitsluitend voor in de
hoogste competitie-afdeling van de betreffende tak van sport. Bij het betaalde voetbal
wordt in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen daarbij niet alleen gerekend de Eredivisie, maar ook de Eerste Divisie.
In lagere klassen zal vergunningverlening aan spelers van buiten Nederland en de bij
de Europese Economische Ruimte aangesloten landen slechts bij hoge uitzondering mogelijk
zijn, omdat in de regel vervulling binnen het prioriteitgenietend aanbod mogelijk
is, hetzij via doorstroming uit de amateursport en jeugdopleidingen, hetzij door aanwerving
van spelers uit de hoogste competitieklasse in Nederland of uit andere landen binnen
de Europese Economische Ruimte.
De geboden beloning zal steeds in overeenstemming moeten zijn met wat topsporters
in de betreffende sport verdienen.
Een tewerkstellingvergunning voor beroepssporters zal daarom in de regel worden geweigerd:
-
– als het een arbeidsplaats in een lagere dan de hoogste afdeling van de betreffende
sportbond betreft en/of:
-
– als de beloning niet marktconform is. Hierbij moet de waarde van gebruikelijke transfersommen
worden verdisconteerd. Van het ontbreken van een marktconforme beloning zal doorgaans
sprake zijn als de beloning lager is dan de gebruikelijke beloning voor spelers die
behoren tot de top 20% in de hoogste afdeling van de betreffende tak van sport.
Voor een marktconforme beloning in het betaald voetbal moet de gegarandeerde beloning
tenminste 150% bedragen van de gemiddelde beloning in de Eredivisie in het voorgaande
seizoen inclusief de premies, die afhankelijk zijn van het in dat seizoen behaalde
resultaat van de club die de tewerkstellingsvergunning aanvraagt. Voor spelers in
de leeftijdsgroep van 18 tot 20 jaar is in de regel sprake van een marktconforme beloning
als de gegarandeerde beloning tenminste 75% van de vorenbedoelde gemiddelde beloning
in de Eredivisie bedraagt en/of:
-
– als het een speler betreft die niet direct voorafgaande aan de tewerkstelling op geregelde
basis heeft deelgenomen aan een competitie die ten minste even sterk is als de hoogste
afdeling van de Nederlandse competitie of die niet op andere wijze, zoals door deelname
aan wereldkampioenschappen, heeft bewezen over tenminste vergelijkbare kwaliteiten
te beschikken.
12. Belemmeringen voor vacaturevervulling
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd als de werkgever belemmeringen
opwerpt waardoor de arbeidsplaats niet met prioriteitgenietend aanbod kan worden vervuld.
Gedacht kan worden aan irreële functie- of taaleisen.
Voor tewerkstelling in de horecasector is het restrictieve toelatingsbeleid onverkort
van toepassing.
Het beheersen van een andere taal dan het Nederlands als voorwaarde voor vacaturevervulling
voor keukenpersoneel dient steeds beschouwd te worden als een beletsel in de zin van
artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Ten aanzien van tewerkstelling in Chinees-Indische restaurants alsmede grillrooms,
pizzeria’s, shoarma-zaken, koffie- en eethuizen en dergelijke zal een vergunning in
de regel geweigerd dienen te worden indien algemeen bedienend- of keukenpersoneel
op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Ook voor andere restaurants met een specifieke keuken zal getoetst moeten worden of
voor het bereiden van de specifieke gerechten met een korte opleiding kan worden volstaan,
dan wel of eventuele specialiteiten ook door reeds beschikbaar personeel kunnen worden
vervaardigd.
Gespecialiseerd personeel dient te beschikken over gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften
aangaande hun vakbekwaamheid. Ingevolge artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen dienen deze gewaarmerkte
diploma’s en getuigschriften bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd.
13. Verblijfsvergunning
Alvorens een tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven dient een bewijsstuk te
zijn overgelegd dat door de vreemdeling een verblijfsvergunning voor het verrichten
van arbeid is aangevraagd. Met een verblijfsvergunning kan worden gelijkgesteld een
machtiging tot voorlopig verblijf als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij arbeid met een duur van maximaal 12 weken kan in geval van visumplichtige vreemdelingen
met het bewijsstuk van het aangevraagde visum worden volstaan en in geval van niet-visumplichtige
vreemdelingen met een door het IND-loket aan de vreemdeling afgegeven verklaring van
bekendheid met diens verblijf.
In het geval van grensarbeiders die woonachtig zijn in België of Duitsland en die
in die landen een legaal verblijfsrecht hebben, kan worden volstaan met een bewijsstuk
van dit verblijfsrecht. In geval van studenten die arbeid van bijkomende aard willen
verrichten, als beschreven in paragraaf 26, kan worden volstaan met een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdende met het volgen van
studie.
14. Minimumloon
In artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd indien de vreemdeling
met de betreffende arbeid minder verdient dan het wettelijk minimummaandloon. Aanvragen
voor vergunningen voor kortere perioden dan een maand of voor deeltijdarbeid komen
derhalve slechts voor inwilliging in aanmerking indien de totale beloning ten minste
het wettelijk minimummaandloon bedraagt. Uitzonderingen op deze regel zijn uitsluitend
mogelijk indien dit ingevolge artikel 8, derde lid, onder ten derde van de Wet arbeid vreemdelingen is toegestaan.
15. Geen vergunning
In artikel 3 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat voor werkzaamheden geheel of ten dele bestaande uit het verrichten
van seksuele handelingen met derden of voor derden een tewerkstellingsvergunning wordt
geweigerd.
Onder deze dwingende weigeringsgrond dienen alle werkzaamheden te worden begrepen
waarvan het niet ongebruikelijk is dat het verrichten van seksuele handelingen of
het verlenen van seksuele diensten daarvan onderdeel uitmaakt.
Artikel 8
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
16. Buitengewone omstandigheden
Afwijking van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen kan in individuele gevallen slechts plaatsvinden in geval er sprake is van buitengewone
omstandigheden die een spoedige vervulling van de arbeidsplaats noodzakelijk maken
en die niet door de werkgever waren te voorzien of door hem te beïnvloeden waren.
De toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid dient zich te beperken tot duidelijke
gevallen van overmacht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan eveneens
afwijken van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen indien vanwege het specifieke karakter van de werkzaamheden het op voorhand duidelijk
is dat prioriteitgenietend arbeidsaanbod voor de desbetreffende functie niet beschikbaar
is.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan met betrekking tot bepaalde categorieën
functies besluiten dat de verplichte vacaturemelding bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen, gedurende een termijn van maximaal één jaar achterwege blijft, indien zij van oordeel
is dat prioriteitgenietend aanbod niet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
als werkzoekende is geregistreerd of op korte termijn geregistreerd zal worden. Na
ommekomst van deze termijn beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of een nieuwe termijn van maximaal één jaar, waarin de verplichte vacaturemelding
achterwege blijft, gesteld zal worden.
17. Geestelijk bedienaren
Een tewerkstellingsvergunning kan zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen worden verleend ten behoeve van een vreemdeling die een geestelijke, godsdienstige
of levensbeschouwelijke functie uitoefent, waarvoor een specifieke opleiding, kennis
of ervaring vereist is en die van wezenlijk belang is voor de eredienst of het functioneren
van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke
grondslag.
18. Internationale handelscontacten
In artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten
afwijking mogelijk is van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen.
In de navolgende gevallen zal deze mogelijkheid kunnen worden toegepast:
-
a. in geval van werkzaamheden die in samenhang met de levering van goederen worden verricht
kan, voorzover artikel 1, eerste lid, onder a, 1 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing is, zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden verleend indien de totale waarde van de geleverde
arbeid, gemeten naar in Nederland gebruikelijk (CAO-)loonniveau, niet groter is dan
de waarde van de geleverde goederen. Voorwaarde is bovendien dat de goederen gefabriceerd
zijn in het land waaruit ook het personeel afkomstig is en dat de werknemers reeds
meer dan een jaar in vaste dienst zijn van de leverancier van de goederen.
-
b. in geval van internationale dienstverlening door bedrijven voor zover daarop verdragsbepalingen
aangegaan in het kader van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van toepassing
zijn en die hun eigen personeel ter uitvoering van de dienst in Nederland willen laten
werken, zal zonder toets aan de arbeidsmarktsituatie in Nederland een tewerkstellingsvergunning
worden verstrekt, indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:
-
– de personen die op tijdelijke basis diensten verlenen, zijn in dienst van een rechtspersoon,
die geen commerciële vestiging in een van de Lidstaten van de Europese Unie heeft;
-
– de dienstverleningsovereenkomst overschrijdt niet de duur van drie maanden, en is
tot stand gekomen na een openbare aanbestedingsprocedure of een publieke bekendmaking
om die overeenkomst te sluiten, indien dat voortvloeit uit het Nederlands recht of
dat van de Europese Unie;
-
– de hiervoor bedoelde personen behoren tot het vaste personeel van de desbetreffende
buitenlandse werkgever en hebben reeds meer dan een jaar in dienst van die werkgever
de werkzaamheden verricht, waarop de dienstverleningsovereenkomst betrekking heeft;
-
– de verblijfsduur is beperkt tot de duur van het contract, met een maximum van drie
maanden in een periode van 24 maanden;
-
– de hiervoor bedoelde personen verrichten uitsluitend de werkzaamheden waarvoor de
tewerkstellingsvergunning is verleend;
-
– het aantal personeelsleden dat voor de rechtspersoon de contractueel overeengekomen
werkzaamheden verricht, bedraagt ten hoogste het aantal personen dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst;
-
– de overeenkomst heeft betrekking op een van de navolgende categorieën van dienstverlening:
-
a. accountantsdiensten;
-
b. fiscaal adviserende diensten;
-
c. diensten op het gebied van architectuur, stadsplanning/stedenbouwkunde en landschapsarchitectuur;
-
d. technische diensten (zgn.: ’engineering’);
-
e. diensten op het gebied van geïntegreerde techniek (zgn.: ’integrated engineering’);
-
f. diensten op het gebied van, cq gerelateerd aan computers: informatici, systeemanalysten,
programmeurs, deskundigen op het gebied van functionele documentenanalyse en onderhoudsdeskundigen;
-
g. diensten in de bouw (zgn.: ’construction services’);
-
– de desbetreffende personeelsleden beschikken over een voltooide universitaire opleiding
en drie jaar beroepservaring op het desbetreffende werkterrein;
-
– met uitzondering van de hiervoor onder f genoemde diensten voldoen de desbetreffende
personeelsleden aan de voor het uitoefenen van dat beroep in Nederland bestaande beroepseisen.
-
c. in geval het ten behoeve van de levering van goederen door een in Nederland gevestigd
bedrijf noodzakelijk is dat:
-
1°. de afnemer van die goederen de desbetreffende goederen voorafgaand aan de feitelijke
levering laat controleren, certificeren, inspecteren dan wel anderszins laat onderzoeken
door personen afkomstig uit het land van de afnemer of in dienst van de afnemer;
-
2°. specifieke kennis of ervaring aan personen in dienst van de afnemer wordt doorgegeven,
die voor de afnemer nodig is om met de geleverde goederen te kunnen werken.
De duur van de periode van tewerkstelling van de vreemdeling is niet langer dan noodzakelijk
doch in ieder geval maximaal één jaar en de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp
van een aantal vreemdelingen dat niet hoger is dan noodzakelijk. Het inschakelen van
de desbetreffende personen dient noodzakelijk te zijn voor het uitvoeren van de desbetreffende
werkzaamheden dan wel voor werkzaamheden die in verband met de uitvoering van die
werkzaamheden noodzakelijk zijn.
19. Internationalisering bedrijfsleven en non-profit organisaties
a. Grote internationale concerns
Voor vreemdelingen die door hun werkgever tijdelijk naar Nederland worden overgeplaatst
kan in het kader van de bevordering van internationale handelscontacten worden afgeweken
van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen, voor zover het gaat om personeel op sleutelposities in een groot zelfstandig op
winst gericht bedrijf of complex van bedrijven. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
stelt met betrekking tot de grootte van het bedrijf of complex van bedrijven een omzetcriterium
vast. Onder een sleutelpositie wordt verstaan een leidinggevende of specialistische
functie op ten minste HBO-niveau met een bruto-jaarsalaris van € 50.183,00 of meer.
Voor vreemdelingen die als directeur-grootaandeelhouder een leidinggevende positie
binnen een Nederlandse vestiging willen gaan innemen, wordt in acht genomen wat in
paragraaf 6 terzake is vermeld.
Voor vreemdelingen die binnen grote internationale bedrijven als trainee worden tewerkgesteld
kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen indien:
-
– de trainee beschikt over een opleiding op HBO- of universitair niveau;
-
– een trainee-programma wordt overgelegd, waaruit de noodzaak van tewerkstelling in
Nederland blijkt;
-
– de tewerkstelling onder marktconforme arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, en
-
– de periode van tewerkstelling minder bedraagt dan 3 jaar.
Daarnaast kan ten aanzien van werknemers die naar Nederland worden overgeplaatst in
verband met de overdracht van specifieke kennis en technieken, voorzover de tewerkstelling
van deze vreemdelingen in Nederland de duur van één jaar niet overschrijdt en de vreemdelingen
beschikken over een voltooide opleiding op ten minste HBO-niveau, worden afgeweken
van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen.
b. Vestiging kleinere bedrijven
Ten behoeve van het starten, wijzigen of uitbreiden van bedrijfsactiviteiten wordt
alleen een tewerkstellingsvergunning afgegeven indien uit een door een deskundige
instantie opgesteld ondernemingsplan blijkt dat deze bedrijfsactiviteiten en de onderneming
voldoende levensvatbaar en economisch haalbaar zijn. In dat geval kan ten aanzien
van een vreemdeling die binnen het bedrijf een sleutelpositie heeft, worden afgeweken
van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. De beloning van het sleutelpersoneel is marktconform.
c. Sleutelpersoneel
Ten behoeve van sleutelpersoneel (personeel in leidinggevende of specialistische functies),
zoals genoemd in de Associatieakkoorden die de Europese Unie en haar Lidstaten hebben
afgesloten, zijn de bepalingen uit deze Akkoorden van toepassing. Dit houdt in dat
voor de tewerkstelling van dit personeel kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen en van het in onderdeel a van deze paragraaf genoemde inkomenscriterium.
d. Non-profit organisaties
Ten behoeve van de tewerkstelling van sleutelpersoneel voor de duur van minder dan
drie jaar van grote internationaal georiënteerde non-profit organisaties kan worden
afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt met betrekking tot de grootte
van de internationaal georiënteerde non-profitorganisaties een criterium vast. Onder
sleutelpersoneel wordt in dit verband verstaan: vreemdelingen in leidinggevende of
specialistische functies op ten minste HBO-niveau, die voor de organisatie van direct
belang zijn vanwege de internationale activiteiten van de organisatie. De beloning
van het sleutelpersoneel is marktconform.
e. Echtgenoten/partners
Indien ten behoeve van de hierboven genoemde vreemdelingen zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan ten behoeve van de tewerkstelling
van zijn/haar echtgeno(o)t(e)/ partner eveneens zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden afgegeven voor maximaal dezelfde duur als de
tewerkstellingsvergunning die op genoemde vreemdeling van toepassing is.
f. Inkomenscriterium kennismigranten
Op grond van artikel 1d, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen herziet de Minister van SZW de inkomenscriteria die gelden om voor de kennismigrantenregeling
in aanmerking te komen telkens per 1 januari met het indexcijfer van de CAO-lonen,
zoals gepubliceerd door het CBS, over het aan dat jaar voorgaande tijdvak van oktober
tot oktober.
Het inkomenscriterium dat geldt om in aanmerking te komen voor de kennismigrantenregeling
bedraagt per 1 januari 2010 € 50.183,00 bruto per jaar voor kennismigranten van 30 jaar
en ouder. Voor kennismigranten jonger dan 30 jaar bedraagt het inkomenscriterium per
1 januari 2010 € 36.801,00 bruto per jaar.
Voor kennismigranten die zijn afgestudeerd in Nederland en instromen binnen een zoekperiode
die aansluitend aan het afstuderen maximaal een jaar mag duren, bedraagt het inkomenscriterium
per 1 januari 2010 € 26.376,00 bruto per jaar.
g. Circulaire migratie
Ten behoeve van vreemdelingen die in het kader van een in opdracht van de Nederlandse
overheid uitgevoerde pilot ’circulaire migratie’, gedurende maximaal twee jaar bij
een bedrijf of instelling door het verrichten van vooraf schriftelijk vastgelegde
werkzaamheden kennis en ervaring opdoen en die reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding
hebben gevolgd kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen.
20. Asielzoekers in procedure en vreemdelingen met een vergunning voor bepaalde tijd
onder de beperking voor (voortgezet) verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling
In afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen mag een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet arbeid verrichten indien: die vreemdeling een verblijfsvergunning asiel, bedoeld
in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft aangevraagd en deze aanvraag blijkens een verklaring van de Minister van Justitie
tenminste zes maanden in behandeling is en de vreemdeling op basis van artikel 8, onderdelen f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft.
De vreemdeling mag binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden
een arbeidsperiode van in totaal 24 weken niet overschrijden, en de in de vergunningsaanvraag
bedoelde werkzaamheden zullen onder marktconforme voorwaarden worden verricht. Conform
artikel 2a, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, is in de arbeidsperiode van in totaal 24 weken ten hoogste een arbeidsperiode van
14 weken gelegen, waarin werkzaamheden worden verricht als artiest, musicus, filmmedewerker
of in de vorm van technische ondersteuning van optredens van een artiest of musicus.
De vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (asielaanvraag) heeft aangevraagd dient overeenkomstig artikel 2a, eerste lid, onder a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in het bezit te zijn van een verklaring van de Minister van Justitie. Deze verklaring
kan betrekking hebben op drie categorieën asielzoekers, te weten:
-
a. asielzoekers aan wie met toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) door het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) opvang wordt geboden;
-
b. asielzoekers aan wie met toepassing van de Regeling opvang asielzoekers (ROA) door gemeenten opvang wordt geboden, tot deze categorie behoren ook asielzoekers
die onder de ROA vallen maar wier opvang door gemeenten op basis van een overeenkomst tot overdracht
en mandateringsregeling is overgedragen aan het COA;
-
c. asielzoekers die onder de verantwoordelijkheid van de door de Minister van Justitie
erkende voogdij- en gezinsvoogdij-instelling voor vluchtelingen en asielzoekers stichting
Nidos opvang wordt geboden.
Bovenvermelde verklaring van de Minister van Justitie houdt tenminste het volgende
in:
Teneinde te kunnen verklaren hetgeen is opgenomen onder 1 baseert de Minister van
Justitie zich op informatie van het COA (Rva 2005/ROA voor zover de uitvoering daarvan is overgedragen aan het COA) dan wel de gemeente
(ROA), dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst voor de vreemdeling aan wie opvang
wordt geboden door de stichting Nidos.
De verklaring wordt door de Minister van Justitie verstrekt aan de vreemdeling en
in kopie verstrekt aan het COA dan wel de gemeente, dan wel aan de Immigratie- en
Naturalisatiedienst die de verklaring doorstuurt naar de stichting Nidos.
De werkgever die ten behoeve van de vreemdeling bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
een tewerkstellingsvergunning aanvraagt, overlegt tezamen met de aanvraag de originele
verklaring van de Minister van Justitie. De tewerkstellingsvergunning wordt verstrekt
aan de werkgever en in afschrift verzonden aan het COA, de gemeente, dan wel de Immigratie-
en Naturalisatiedienst die het afschrift doorstuurt naar de stichting Nidos.
De vreemdeling die houder is van een op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking voor verblijf
als alleenstaande minderjarige vreemdeling kan, in afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen arbeid verrichten indien binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvang van
de werkzaamheden een arbeidsperiode van in totaal 24 weken niet wordt overschreden,
en de in de vergunningsaanvraag bedoelde werkzaamheden onder marktconforme voorwaarden
worden verricht. Ook op deze arbeidsperiode van in totaal 24 weken is artikel 2a, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen van toepassing.
21. Onvrijwillige werklozen
Ten aanzien van personen die gedurende de looptijd van een voor hun verstrekte tewerkstellingsvergunning
onvrijwillig werkloos worden en die rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van
artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen, indien zij als werkloos staan ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
en voor zover de duur van de aangevraagde tewerkstellingsvergunning niet langer is
dan de resterende termijn van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
22. Stagiairs
Voor vreemdelingen die arbeid verrichten die noodzakelijk is ter voltooiing van hun
opleiding, kan voor maximaal een jaar een tewerkstellingsvergunning worden verleend
zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze stagiaires
reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd in hun herkomstland.
Op grond van artikel 1g van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is geen tewerkstellingsvergunning vereist voor vreemdelingen die beschikken over
een W-document en die in Nederland een beroepsopleiding volgen, zoals beschreven onder
b. van dit artikel.
Voor vreemdelingen die beschikken over een W-document en een andersoortige opleiding
volgen kan een tewerkstellingsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan een
jaar worden afgegeven, mits de duur van de werkzaamheden niet meer bedraagt dan 50%
van de duur van de opleiding
Voor vreemdelingen met de Surinaamse nationaliteit die als assistent geneeskundige
in opleiding (agio) ten behoeve van hun specialisatie stage gaan lopen in Nederland,
kan eveneens een tewerkstellingsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan
een jaar worden afgegeven, mits de betreffende specialisatie, dan wel onderdelen daarvan,
in Suriname niet aanwezig is en er sprake is van een boventallige opleidingsplaats.
Per tijdvak van 24 maanden kunnen tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor
maximaal 12 opleidingsplaatsen en de daaraan verbonden op te leiden agio’s.
De periode van 24 maanden gaat in op de datum van de afgifte van de eerste tewerkstellingsvergunning
in de reeks van maximaal 12 opleidingsplaatsen. Na de periode van 24 maanden start
weer een nieuwe termijn ten bate van maximaal 12 opleidingsplaatsen.
Een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende agio dient
te worden gedaan door het ziekenhuis in Nederland waar de opleiding, dan wel delen
daarvan, plaatsvindt. Daarbij dient dit ziekenhuis te verklaren dat sprake is van
een boventallige opleidingsplaats.
Voor vreemdelingen met de Servische nationaliteit die ten behoeve van hun opleiding
stage lopen op de Nederlandse binnenvaartschepen, kan ook een tewerkstellingsvergunning
met een geldigheidsduur van langer dan een jaar worden afgegeven, indien voldaan wordt
aan de voorwaarden die vermeld staan in de Memorandum of Understanding tussen de regeringen
van Nederland en Servië aangaande de tewerkstelling van Servische stagiairs op Nederlandse
binnenvaartschepen. Voor matrozen in opleiding geldt een maximale stageperiode van
twee jaar en voor stuurlieden in opleiding geldt nog een additionele maximale stageperiode
van twee jaar.
Voor alle hiervoor bedoelde stages dient uit een door de desbetreffende onderwijsinstelling
afgegeven verklaring te blijken dat de stage een noodzakelijk onderdeel uitmaakt van
het onderwijsprogramma. Tevens dient een gefaseerd stageprogramma te worden overgelegd,
afgegeven door de onderwijsinstelling, waaruit blijkt wat de inhoud van de stage is.
Het aantal stagiaires per werkgever dient beperkt te blijven tot 10% van het vaste
personeelsbestand, met een minimum van 2 stagiairs. Deze beperking is niet van toepassing
op vreemdelingen die beschikken over een W-document.
De werkgever dient aan de stagiair een stagevergoeding te verstrekken die niet lager
mag zijn dan 50% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. In verband met een toets op de stagevergoeding dient door de werkgever een afschrift
van de stageovereenkomst te worden overlegd, met daarin opgenomen de te verstrekken
stagevergoeding aan de stagiair.
22a. Stagiairs in het kader van internationale uitwisselingsprogramma’s tussen MBO-instellingen
Voor vreemdelingen die arbeid verrichten in het kader van internationale uitwisselingsprogramma’s
tussen MBO-instellingen en hiervoor kortdurende stages volgen bij werkgevers in Nederland,
kan voor maximaal drie maanden een tewerkstellingsvergunning worden verleend zonder
toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze stagiaires
een opleiding volgen aan een MBO-instelling in hun herkomstland en in het kader van
een MBO-uitwisselings/-mobiliteitsproject stages lopen bij bedrijven in Nederland.
Voor deze stages dient uit een door de onderwijsinstelling in het land van herkomst
afgegeven verklaring te blijken dat de stage een onderdeel uitmaakt van de studie.
Tevens dient een uitgewerkt stageprogramma te worden overlegd, goedgekeurd door de
onderwijsinstelling in het land van herkomst, waaruit blijkt wat de inhoud van de
stage is en bij welke bedrijven stage wordt gelopen. Bij de stage(s) staat het werkend
leren voorop en niet het verrichten van productieve arbeid.
De ontvangende MBO-instelling is verantwoordelijk voor de huisvesting, de begeleiding
tijdens de stage en het verblijf van de deelnemers aan het uitwisselingsprogramma.
Ook is de ontvangende MBO-instelling ervoor verantwoordelijk dat de vreemdeling een
stagevergoeding zal ontvangen die niet lager mag zijn dan 50% van het voor hem geldende
wettelijk minimumjeugdloon, bedoeld in artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De tewerkstellingsvergunning zal worden verleend aan de Nederlandse MBO-instelling.
De MBO-instelling draagt er zorg voor dat een kopie van de tewerkstellingsvergunning
wordt verstrekt aan de werkgever(s) waar de stage wordt gelopen.
23. Practicanten
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om werkervaring op te doen, die voor hun
toekomstig functioneren in hun herkomstland van belang is, kan een tewerkstellingsvergunning
worden verleend voor in de regel maximaal 24 weken zonder toepassing van artikel 8 lid 1, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze practicanten
reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd en op basis van een
overeenkomst tussen een in het buitenland gevestigde onderneming en een in Nederland
gevestigde onderneming in de laatstgenoemde bij wijze van onderricht bedrijfservaring
opdoen.
Bij de aanvraag dient het leerplan te zijn bijgevoegd, alsmede een verklaring van
de Nederlandse werkgever inhoudende dat de practicant geen reguliere arbeidsplaats
inneemt en een verklaring van de buitenlandse werkgever dat hij de practicant na ommekomst
van de praktijkperiode weer daadwerkelijk in dienst zal nemen. Het aantal practicanten
staat in een redelijke verhouding tot het aantal werknemers dat bij een werkgever
werkzaam is.
24. Arbeid van bijkomende aard door studenten
Toetsing aan de voorwaarden vervat in artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen behoeft niet plaats te vinden voor buitenlandse studenten in het bezit van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdende met het volgen van
studie, indien de arbeid onder marktconforme voorwaarden plaatsvindt en:
-
a. uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus plaatsvindt, of
-
b. niet meer dan 10 uur per week beslaat
èn indien bij de aanvraag tevens een verklaring van de onderwijsinstelling is gevoegd,
inhoudende dat de betreffende persoon als student bij de desbetreffende onderwijsinstelling
staat ingeschreven.
Voor alle andere arbeid geldt de normale procedure inclusief het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
25. Gastdocenten
Voor gastdocenten aan een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal
onderwijs, of aan een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan of werkzaam is op het
terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs
behoeft toetsing aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen niet plaats te vinden, indien de aanvraag een periode van tewerkstelling van ten
hoogste een jaar omvat. Zodra deze periode, inclusief eventuele verlengingen, wordt
overschreden geldt de normale toetsingsprocedure inclusief het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
26. Wetenschappelijk personeel aan universitaire, HBO- en onderzoeksinstellingen
Toetsing aan de in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden behoeft niet plaats te vinden:
-
a. voor promovendi bij een universitaire instelling;
-
b. voor vreemdelingen die na het behalen van het afsluitend examen van een opleiding
in het wetenschappelijk onderwijs voor de duur van minder dan 3 jaar wetenschappelijk
onderzoek verrichten;
-
c. voor hooggekwalificeerde onderzoekers die op voordracht van de Koninklijke Nederlandse
Academie voor Wetenschappen op basis van een tijdelijke aanstelling onderzoekswerkzaamheden
komen verrichten.
Toetsing aan de in artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden behoeft niet plaats te vinden voor onderzoekers die geen
in Nederland gevestigde werkgever hebben, maar in dienst zijn van een Universitaire
of HBO-instelling in hun land van herkomst en die voor maximaal twee jaar in Nederland
onderzoek verrichten.
Indien ten behoeve van het onder sub a tot en met c genoemde wetenschappelijk personeel
zonder toets aan de in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden een tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan ten
behoeve van zijn/haar echtgen(o)t(e)/partner eveneens zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor maximaal dezelfde duur als de
tewerkstellingsvergunning die op het wetenschappelijk personeel van toepassing is.
27. Musici en artiesten
Voor musici en artiesten geldt een tewerkstellingsvergunningplicht met uitzondering
van arbeid met een maximale duur van 4 aaneengesloten weken, binnen een tijdsbestek
van 13 weken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 7°, jo. tweede lid, van het Besluit uitvoering
Wet arbeid vreemdelingen. Voor zover de tewerkstellingsvergunningsplicht wel geldt wordt bij een aantal specifieke
artistieke functiegroepen in een beperkt aantal branches, te weten dans, klassieke
muziek, opera, musical, theater, toneel en cultuurwerkplaatsen in afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen niet getoetst op de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod en de verplichte
vacaturemelding bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze vrijstelling, op grond van artikel 8, derde lid, onder 3, van de Wet arbeid vreemdelingen, betreft uitsluitend arbeidsplaatsen boven de zogenoemde ‘zaaglijn’ die het geheel
aan arbeidsplaatsen in de cultuursector in twee segmenten verdeelt. Boven de ‘zaaglijn’
bevindt zich het topsegment gedefinieerd met het van het bruto jaarinkomen afgeleide
maandinkomen.
De genoemde salarissen zijn gebaseerd op de CAO Nederlandse Orkesten, de CAO Dans,
de CAO Nederlands Theater en ontleent aan de arbeidsvoorwaardenregeling analoog aan
de sector Rijk en sector Onderwijs. Daarbij is de meest recente CAO het uitgangspunt.
In 2007 ging het om de onderstaande bedragen:
Beroepen/functie
topsegment
|
Bruto maand-
salaris1 vanaf
|
Aanvoerder 2de violen, altviolen en contrabassen
|
€ 2.383
|
Acteur
|
€ 4.233
|
Artistiek (adjunct) directeur dans/musical/cultuurwerkplaats
|
€ 2.987
|
Artistiek leider of artistiek adviseur muziek/opera
|
€ 4.020
|
Artistiek projectcoördinator cultuurwerkplaats
|
€ 2.118
|
Choreograaf
|
€ 3.200
|
Danser/musical artiest
|
€ 2.071
|
Dirigent
|
€ 4.000
|
Eerste concertmeester
|
€ 4.077
|
Eerste- of soloblazer, eerste harpist en eerste paukenist
|
€ 2.383
|
Kernbegeleiding afdelingen cultuurwerkplaats
|
€ 2.536
|
Ontwerper/vormgever (waaronder decor, kostuum, licht, geluid, video)
|
€ 1.921
|
Plaatsvervangend eerste concertmeester
|
€ 2.683
|
Regisseur
|
€ 4.233
|
Solist muziek/opera
|
€ 4.000
|
Solocellist
|
€ 3.017
|
Technische (project)specialist cultuurwerkplaats
|
€ 2.118
|
Zanger/musical artiest
|
€ 2.971
|
1 Bruto maandsalaris wordt van het jaarinkomen herleid.
28. Internationale jeugduitwisselingen
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen in het kader van jeugd-uitwisselingsprogramma’s
teneinde kennis te maken met de Nederlandse samenleving kan voor maximaal 24 weken
een tewerkstellingsvergunning worden verleend zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat voor deze vreemdelingen
arbeid niet het hoofddoel van hun verblijf in Nederland is.
29. Au pairs
Wanneer een au pair naar Nederland komt met als hoofddoel het verrichten van huishoudelijk
werk en/of werkzaamheden ten behoeve van het gezin zal, gelet op dat hoofddoel, een
tewerkstellingsvergunning zijn vereist.
Artikel 9
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
30. Voldoende inspanningen
Op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, als de werkgever
niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd om prioriteitgenietend
aanbod te vinden. Er is in ieder geval sprake van onvoldoende inspanningen indien
een werkgever zonder ernstige redenen niet of niet volledig deelneemt aan gezamenlijke
of door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen georganiseerde wervings-
of scholingsprojecten in zijn branche gericht op het bevorderen van de beschikbaarheid
van prioriteitgenietend aanbod.
Ook indien de werkgever geen wervingsinspanningen via het EURES-systeem in andere
landen van de Europese Economische Ruimte (EER) heeft verricht, of vergelijkbare inspanningen
heeft gedaan om binnen de EER arbeidskrachten te werven, zal een tewerkstellingsvergunning
op grond van dit artikel in de regel worden geweigerd.
31. Gebreken in de arbeidsvoorwaarden, -omstandigheden en verhoudingen
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien de geboden beloning lager
is dan de gebruikelijke beloning voor dezelfde of een vergelijkbare functie. Ook ingeval
in de secundaire arbeidsvoorwaarden gebreken bestaan, zoals het ontbreken van een
adequate vergoeding voor de te maken vervoers- of logieskosten bij tijdelijke verplaatsingen,
of indien de secundaire arbeidsvoorwaarden slechter zijn dan in de markt gebruikelijk
is, zal een vergunning in de regel worden geweigerd. Terzake van gebreken in de arbeidsomstandigheden
zal normaliter een vergunning worden geweigerd, indien sprake is van situaties die
voor de veiligheid of de gezondheid schadelijk zijn. Alleen indien sprake is van minder
ernstige gebreken in de arbeidsomstandigheden die door te nemen maatregelen op korte
termijn kunnen worden verholpen zal doorgaans kunnen worden volstaan met het stellen
van voorwaarden met toepassing van artikel 10 van de Wet arbeid vreemdelingen. Gebreken in de arbeidsverhoudingen kunnen onder andere blijken uit een ongebruikelijk
hoog verloop bij de werkgever of het niet voldoen aan wettelijke bepalingen ter zake.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen, kan de tewerkstellingsvergunning ook worden geweigerd als door de werkgever anderszins
belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij
of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden.
Tot deze gebreken wordt uitdrukkelijk gerekend de illegale tewerkstelling van vreemdelingen.
Het weigeren van de tewerkstellingsvergunning kan slechts plaatsvinden, nadat de werkgever
onherroepelijk is beboet of veroordeeld wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.
32. Leeftijdsgrenzen
Artikel 9, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen biedt de mogelijkheid middels een ministeriële regeling leeftijdsgrenzen te stellen.
Op grond daarvan is in artikel 9 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen bepaald dat een
tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd ten aanzien van een niet eerder toegelaten
vreemdeling die jonger is dan 18 jaar of ouder dan 45 jaar.
Gezien het grotere risico dat oudere werknemers langdurig een beroep doen op de openbare
kas, dient bij vreemdelingen die ouder zijn dan 45 jaar in de regel een tewerkstellingsvergunning
te worden geweigerd als er sprake is van:
Een tewerkstellingsvergunning zal niet worden geweigerd voor de vreemdeling die minimaal
16 jaar is en voor wie een tewerkstellingsvergunning kan worden verleend op grond
van paragraaf 22a voor het volgen van een stage van maximaal drie maanden in het kader
van internationale uitwisselingsprogramma’s tussen MBO-instellingen.
33. Niet naleven voorschrift
Indien de aanvraag een werkgever betreft aan wie in de voorafgaande vijf jaar een
tewerkstellingsvergunning is afgegeven, waaraan een voorschrift als bedoeld in artikel 10 van de Wet arbeid vreemdelingen is verbonden, zal steeds moeten worden nagegaan of de in die eerdere vergunning gestelde
voorschriften geheel zijn nagekomen. Indien de voorschriften in betekenende mate niet
zijn nagevolgd, dient een vergunning in de regel te worden geweigerd. Indien de voorschriften
wel in aanzienlijke mate maar niet geheel zijn nagevolgd, zal in de regel geen vergunning
op grond van artikel 11, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen worden afgegeven.
34. Huisvesting
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder f, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien er geen passende huisvesting
voor de vreemdeling beschikbaar is. De beoordeling dient in eerste instantie plaats
te vinden op grond van de bij de aanvraag verstrekte informatie. Zonodig zal de aanvrager
de gemeente door middel van een standaardformulier om een oordeel over de huisvesting
dienen te verzoeken.
Deze beoordeling behelst zowel de beschikbaarheid van de huisvesting, inclusief de
rechtmatigheid van het betrekken van de huisvesting, alsook een kwalificatie van de
geschiktheid van de huisvesting voor de behuizing van vreemdelingen gedurende de periode
van tewerkstelling. Ook het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de gemeente
om dit oordeel verzoeken.
35. Sectorale convenanten
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een tewerkstellingsvergunning
weigeren indien niet is voldaan aan bepalingen die zijn opgenomen in een sectoraal
convenant als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Als sectoraal convenant in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt slechts in aanmerking genomen een convenant dat voldoet aan de volgende vereisten:
-
a. partijen bij het convenant zijn in ieder geval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
en representatieve werkgeversorganisaties;
-
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in kennis gesteld van het voornemen het convenant tot stand te
brengen;
-
c. het convenant is erop gericht dat binnen een redelijke termijn meer prioriteitgenietend
arbeidsaanbod beschikbaar is door middel van onder meer extra wervings- of scholingsinspanningen;
-
d. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft het convenant, nadat het tot
stand is gekomen, in de Staatscourant gepubliceerd.
Artikel 10
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
36. Voorschriften
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die de werkgever verplichten
inspanningen te verrichten gericht op het vervullen van arbeidsplaatsen met prioriteitgenietend
aanbod en het wegnemen van gebreken.
De mogelijkheid voorschriften aan de vergunning te verbinden dient uitsluitend te
worden toegepast, indien de werkgever desgevraagd bereid is gevraagde inspanningen
te verrichten en indien de werkgever reeds enige inspanningen heeft verricht om prioriteitgenietend
aanbod te mobiliseren of de gesignaleerde beletselen te verhelpen.
In alle andere gevallen dient met toepassing van artikel 9, eerste lid, onder a en/of b en/of c, van de Wet arbeid vreemdelingen de tewerkstellingsvergunning te worden geweigerd.
Artikel 11
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
37. Tijdelijk werk
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen worden tewerkstellingsvergunningen verleend ten behoeve van werkzaamheden die binnen
een periode van 24 weken worden afgerond. Het is noodzakelijk bij de vergunningverlening
de werkgever er op te wijzen dat deze vergunning niet kan worden verlengd.
Ten aanzien van personen voor wie een tewerkstellingsvergunning wordt aangevraagd
dient steeds nagegaan te worden of zij in een periode van 28 weken voorafgaand aan
de vergunningverlening niet over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning
tot verblijf hebben beschikt, dan wel ten behoeve van hen een tewerkstellingsvergunning
van kracht is geweest, onder gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheden als hierboven
onder paragraaf 13 beschreven ten aanzien van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet arbeid vreemdelingen. Ook in die gevallen zal een tewerkstellingsvergunning moeten worden geweigerd.
Artikel 11, vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen maakt het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen
dat voor categorieën van vreemdelingen of categorieën van werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning
die voor minder dan drie jaar is verleend, niet wordt verlengd. In artikel 4a van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is vervolgens bepaald dat behoudens bij ministeriële regeling te bepalen gevallen
een verlenging van een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is
verleend, wordt geweigerd als de geldigheidsduur daarvan inclusief de verlenging de
maximale duur van drie jaar heeft bereikt of de maximaal toegestane duur van de arbeid
wordt overschreden. Op dit moment is dit voorbehoud in ieder geval noodzakelijk in
verband met de in 1980 tot stand gekomen associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije
(Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980). In artikel 6 van voornoemd
besluit is onder meer bepaald dat Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt
van een lidstaat behoren na een jaar arbeid in die lidstaat recht hebben om de werkzaamheden
voort te zetten bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.
Artikel 12
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
38. Intrekking tewerkstellingsvergunning
In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat de tewerkstellingsvergunning wordt ingetrokken indien er geen gebruik
van wordt gemaakt. Teneinde dit te kunnen effectueren zal bij de vergunningverlening
de werkgever er steeds op moeten worden gewezen dat hij ingevolge artikel 5 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen verplicht is onverwijld
ervan mededeling te doen indien van de tewerkstellingsvergunning langer dan een maand
geen gebruik wordt gemaakt.
De tewerkstellingsvergunning wordt vervolgens ingetrokken, tenzij de vreemdeling een
aaneengesloten verlofperiode van niet langer dan drie maanden geniet, dan wel ziekteverlof,
zwangerschapsverlof, bevallingsverlof of ouderschapsverlof heeft en de arbeidsrelatie
blijft voortbestaan.
Artikel 13
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
39. Verlenging
Bij verlenging van een vergunning zal steeds moeten worden nagegaan of de gestelde
voorschriften geheel zijn nagekomen. Indien de voorschriften in overwegende of ernstige
mate niet zijn nagevolgd wordt een verlenging steeds geweigerd.
Een tewerkstellingsvergunning kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Een
uitzondering hierop kan worden gemaakt indien er sprake is van verlenging van een
eerder toegekende tewerkstellingsvergunning en deze verlenging tijdig is aangevraagd
voor de expiratiedatum van de eerder toegekende vergunning.
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
Ten aanzien van de hierna te noemen vreemdelingen mag ingevolge de daarbij vermelde
bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor
Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, geen tewerkstellingsvergunning
worden verlangd:
-
1. Onderdanen van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap dan wel gezinsleden
van dergelijke onderdanen waarop artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf
op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden,
tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen
64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148 EEG, 75/34 EEG, 75/35 EEG, 90/364 EEG,
90/365/EEG en 93/96 EEG (PB 2004 L158) van toepassing is;
-
2. Onderdanen van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte (Trb. 1992, 132 en Trb. 1993, 69 en 156) waarop artikel 7 dan wel
gezinsleden van dergelijke onderdanen waarop artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij
verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie
en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking
van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148 EEG, 75/34 EEG, 75/35
EEG, 90/364 EEG, 90/365/EEG en 93/96 EEG (PB 2004 L158) van toepassing is;
-
3. Personeelsleden van het Europees Ruimte-Agentschap voor de werkzaamheden in dienst
van ESTEC; artikel XV, tweede lid, van het Verdrag tot oprichting van een Europees
Ruimte-Agentschap (Trb. 1975, 123);
-
4. Personeelsleden van het Europees Octrooibureau; artikel 7 van de Overeenkomst tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooi-organisatie betreffende het
onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage (Trb. 1978,16);
-
5. Stafleden van de Internationale Thee Promotie Associatie; artikel 15 van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Thee Promotie Associatie
(ITPA) betreffende de zetel van de organisatie (Trb. 1980, 49);
-
6. Stafleden van de Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (ISNAR);
artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale
Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek betreffende de zetel van de Organisatie
(Trb. 1980, 110);
-
7. Stafleden van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling
CTA; artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch
Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (Trb. 1984, 99);
-
8. Personeelsleden van het Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH); artikel XV van
de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde
Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde
Naties (Trb. 1989, 74);
-
9. Gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve, technische
en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke, consulaire en permanente
vertegenwoordigingen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland; artikel V van
de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering
van de Verenigde Staten van Amerika inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten
(Trb. 1986, 145);
-
10. Gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve-, technische-
en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke-, consulaire-en permanente
vertegenwoordigingen van Canada in Nederland; Overeenkomst tussen de Regering van
het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Canada inzake de tewerkstelling
van gezinsleden van diplomaten (Trb. 1991, 86);
-
11. Een vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 2, onder b, van de Richtlijn (EG) 2003/109(PB
L 16 van 23.1.2004), betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van
derde landen, die gedurende ten minste één jaar legaal in Nederland verblijf heeft
gehad.
-
12. Stafleden van de African Management Services Company (AMSCO); artikel 11 van het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Financieringsmaatschappij
(IFC) inzake het ‘African Training and Management Services (ATMS) Project’ van het
Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (Trb 1989, 61), alsmede de gezinsleden
die deel uitmaken van het huishouden (Trb 2007, 214);
-
13. Personeelsleden van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken
en tekeningen of modellen) (BOIE) alsmede de inwonende gezinsleden; artikel 8 en artikel
9 van de Zetelovereenkomst voor de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom
(merken en tekeningen of modellen) (Trb 2007, 202);
-
14. Stafleden van het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen; artikel 17 van de Zetelovereenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen
(Trb 1992, 8) (CFC), alsmede de inwonende gezinsleden; artikel 19A van de Notawisseling
houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk
Fonds voor Grondstoffen inzake de invoeging van artikel 19 A in de Zetelovereenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen,
met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Fonds
om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 35);
-
15. Stafleden van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling
(CTA); artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (Trb 1984,
99), alsmede de inwonende gezinsleden; Notawisseling houdende een verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor Landbouwsamenwerking en Plattelandsontwikkeling
inzake de tewerkstelling van gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van
de functionarissen van het Technisch Centrum voor Landbouwsamenwerking en Plattelandsontwikkeling
(Trb 2007, 132);
-
16. Personeelsleden van het Europees Octrooi Bureau (EOB) alsmede de inwonende gezinsleden;
artikel 7 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese
Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage
(Trb 2006, 155);
-
17. Gezinsleden van stafleden van Europees Ruimte Agentschap (ESA-ESTEC), bepaald in artikel
18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Europees Ruimte Agentschap
inzake het Europees Centrum voor onderzoek en technologie-ontwikkeling op ruimtevaartgebied
(Trb 1999, 41);
-
18. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van de functionarissen van EUROCONTROL;
Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese
Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart inzake de toevoeging van een artikel
aan de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Organisatie
voor de veiligheid van de luchtvaart ‘EUROCONTROL’ inzake de vestiging van ‘EUROCONTROL’
te Beek (Limburg) van 10/31 oktober 1975, met betrekking tot de mogelijkheid van gezinsleden
van functionarissen van de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart
om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 144);
-
19. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van bepaalde functionarissen van
EUROJUST; artikel 17 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust
(Trb 2006, 68);
-
20. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van de EUROPOL-functionarissen genoemd
in artikel XVII van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese
Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol (Trb 1998, 241) art. XII,
alsmede gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van EUROPOL-verbindingsofficieren
die niet de nationaliteit van een EU-zendstaat hebben. Het betreft de gezinsleden
van de officieren uit de volgende landen: België (Trb 1999,49); Bulgarije (Trb 2004,
199); Cyprus (Trb 2004, 136); Denemarken (Trb 1999, 25); Duitsland (Trb 1999, 57);
Estland (Trb 2002, 212); (Trb 1999, 26); Frankrijk (Trb 1999, 63); Griekenland (Trb
1999, 64); Hongarije (Trb 2002, 77); Ierland (Trb 1999, 42); Italië (Trb 1999, 67);
Letland (Trb 2004, 301); Litouwen (Trb 2004, 165); Luxemburg (Trb 1999, 82); Malta
(Trb 2004, 312); Noorwegen (Trb 2002, 40); Oostenrijk (Trb 1999, 73); Polen (Trb 2004,
311); Portugal (Trb 1999, 96); Roemenië (Trb 2006, 63); Slovenië (Trb 2004, 53); Spanje
(Trb 1999, 32); Tsjechië (Trb 2004, 45); Verenigd Koninkrijk (Trb 1999, 65); Zweden
(Trb 1999, 40) en Zwitserland (Trb 2006, 115);
-
21. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van de Hoge Commissaris
inzake Nationale Minderheden (HCNM); artikel 13 van het Besluit van 18 november 2002,
houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet HCNM (Stb 2002,
581);
-
22. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Internationaal
Joegoslavië Tribunaal (ICTY); Notawisseling tussen de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en het Internationaal Joegoslavië Tribunaal (ICTY) houdende een verdrag
inzake de toevoeging van artikel XV bis aan het verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het ICTY, met betrekking
tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Tribunaal om in Nederland
betaald werk te verrichten; ’s-Gravenhage, 20 juli 2001 (Trb 2001, 148);
-
23. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Internationale
Gerechtshof (IGH); Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en het Internationale Gerechtshof inzake de aanvulling van de notawisseling nopens
de voorrechten en immuniteiten van het Internationale Gerechtshof, met betrekking
tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Internationale Gerechtshof
om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 51);
-
24. Stafleden van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM); artikel 14 van de
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie
voor Migratie betreffende de juridische status, de voorrechten en immuniteiten van
de Organisatie in Nederland (Trb 1990, 81);
-
25. Gezinsleden van functionarissen van het Iran-United States Claim Tribunal; Briefwisseling
tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de President van het ‘Iran-United
States Claims Tribunal’ inzake het toekennen van voorrechten en immuniteiten aan het
Tribunaal (Trb 2004, 158);
-
26. Burgerpersoneel van het Regionale Hoofdkwartier Allied Forces North (JFC HQ) zoals
bedoeld in artikel 3 van het Protocol bij het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag
tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag – nopens de rechtspositie
van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord –
Atlantisch Verdrag (Trb 1953, 111); artikel 9 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa
inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren
van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het
Koninkrijk der Nederlanden (Trb 1969, 165);
-
27. Gezinsleden van personeelsleden van de NATO Consultation, Command and Control Agency
(NC3A); artikel 9 van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie betreffende de voorrechten
en immuniteiten van de NATO Consultation, Command and Control Agency (NC3A) (Trb 2004,
5);
-
28. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het NATO
Airborne Early Warning and Control Programme Management Agency (NAPMA); artikel 1
van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Noord Atlantische Verdragsorganisatie inzake de mogelijkheid voor gezinsleden van
functionarissen van het NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management
Agency (NAPMA) om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2007, 124);
-
29. Echtgenoten en ten laste komende leden van de huishoudens van functionarissen van
de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OVCW); artikel 23 van het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische
Wapens (OVCW) (Trb 1997, 114);
-
30. Gezinsleden van functionarissen van het Permanente Hof van Arbitrage (PHA) opgenoemd
in artikel 13 van het Verdrag inzake de zetel van het Permanente Hof van Arbitrage
(Trb 1999, 68);
-
31. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Milieu
Programma van de Verenigde Naties (UNEP); artikel 12 Notawisseling houdende een verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Milieu Programma van de Verenigde Naties
(UNEP) inzake de wijziging van artikel 12 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) betreffende de zetel
van het coördinatiekantoor van het ‘Wereldomvattend Programma van actie tot bescherming
van het mariene milieu tegen activiteiten die op het land plaatsvinden’, met betrekking
tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Milieu Programma
van de Verenigde Naties (UNEP) om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002,
70);
-
32. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van de Organisatie
der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur; artikel 11 van het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie der Verenigde Naties voor
Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake de zetel van het UNESCO-IHE instituut voor
wateropleiding (Trb 2003, 49);
-
33. Personeelsleden van het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van
de Verenigde Naties; artikel XV van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën
van de Universiteit van de Verenigde Naties (UNU) (Trb 1989, 74); alsmede de gezinsleden
die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Instituut; artikel
X.1 van de Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake de toevoeging van een artikel aan
de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde
Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde
Naties, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van
het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties
om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 46);
-
34. Afhankelijke gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve,
technische en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke, consulaire
en permanente vertegenwoordigingen van de volgende staten:
-
– Argentinië (Trb 1996, 250)
-
– Australië (Trb 1997, 309)
-
– Brazilië (Trb 1996, 236)
-
– Chili (Trb 1997, 16)
-
– Hongarije (Trb 1995, 131)
-
– Kroatië (Trb 2005, 174)
-
– Peru (Trb 2005, 283)
-
– Tsjechië (Trb 1996, 232)
-
– Venezuela (Trb 1995, 95)
-
– Verenigde Staten (Trb 1986, 145);
-
35. Stafleden van de diplomatieke vertegenwoordiging als bepaald in artikel 7 van het
Verdrag van Wenen inzake het diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101);
-
36. Consulaire stafleden als bepaald in artikel 19 van het Verdrag inzake consulaire betrekkingen
(Trb 1965, 40);
-
37. Bulgaarse onderdanen die op de datum van toetreding legaal in Nederland werken, en
wier toelating tot de arbeidsmarkt van die lidstaat voor een ononderbroken periode
van 12 maanden of meer geldt en Bulgaarse onderdanen die na de toetreding gedurende
een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de arbeidsmarkt van die lidstaat
zijn toegelaten, Bijlage VI bij het Protocol betreffende de voorwaarden en nadere
regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie (PB 2005
L 157/104);
-
38. Roemeense onderdanen die op de datum van toetreding legaal in Nederland werken, en
wier toelating tot de arbeidsmarkt van die lidstaat voor een ononderbroken periode
van 12 maanden of meer geldt en Roemeense onderdanen die na de toetreding gedurende
een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de arbeidsmarkt van die lidstaat
zijn toegelaten, Bijlage VII bij het Protocol betreffende de voorwaarden en nadere
regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie (PB 2005
L 157/138);
-
39. Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden. Artikel 4 en artikel 7 aanhef en onder e
van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en
de Zwitserse bondstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Pb 2002, L
114);
-
40. Vertegenwoordigers van organisaties van raadslieden van juridische verenigingen, media
en vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties die voor werkzaamheden
verbonden aan het Internationaal Strafhof in Nederland verblijven (Trb. 2007, 125).