Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-07-2011.
Geldend van 19-06-2011 t/m 31-12-2012

Besluit van 23 augustus 1995, ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 1994, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden nr. ABA/AM/SCV/94/1957b;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder c, 4, tweede lid, onder c en 8, eerste lid, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Raad van State gehoord (advies van 6 februari 1995, nr. W12.94.0767);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 augustus 1995, nr. AM/AAB/95/9326;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling:

    • a. die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en die incidentele arbeid verricht uitsluitend bestaande uit:

      • 1°. het monteren of repareren van door zijn, buiten Nederland gevestigde, werkgever geleverde werktuigen, machines of apparatuur, dan wel het installeren en aanpassen van zijn, buiten Nederland gevestigde, werkgever geleverde software of uit het instrueren in het gebruik daarvan;

      • 2°. het voeren van zakelijke besprekingen of het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen;

      • 3°. het voorbereiden, inrichten, houden of afbreken van een tentoonstelling of stand voor een buiten Nederland gevestigde opdrachtgever;

      • 4°. het verzorgen van rapportages of het maken van documentaires voor een buiten Nederland gevestigd publiciteitsmedium;

      • 5°. het werkzaam zijn in de huishouding van toeristen;

      • 6°. het deelnemen aan sportwedstrijden;

      • 7°. het werkzaam zijn als artiest, musicus, beeldend kunstenaar, conservator of restorator;

      • 8°. het onbeloond deelnemen aan proeftrainingen, die in het kader van een sollicitatieprocedure met een werkgever in het betaald voetbal schriftelijk zijn overeengekomen en waarvan de exacte periodevoorafgaande aan de feitelijke deelname aan de proeftrainingen eveneens schriftelijk is vastgelegd.

    • b. die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer;

    • c. die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en als lid van de bemanning schepelingendienst verricht aan boord van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, voor zover het zeeschip niet uitsluitend als binnenschip wordt geëxploiteerd op de Nederlandse binnenwateren, dan wel als werktuig voor weg en waterbouw binnen Nederland;

    • d. die houder is van een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven legitimatiebewijs voor de in het legitimatiebewijs genoemde functie;

    • e. die als correspondent werkzaam is in dienst van een publiciteitsmedium dat zijn hoofdzetel buiten Nederland gevestigd heeft;

    • f. die als militair behoort tot de krijgsmacht van een vreemde mogendheid;

    • g. die als burger werkzaam is in dienst van een Geallieerd Hoofdkwartier of de Noordatlantische Verdragsorganisatie;

    • h. die als burger werkzaam is in dienst van een vreemde mogendheid ten behoeve van een Geallieerd Hoofdkwartier, de Noordatlantische Verdragsorganisatie dan wel een vreemde krijgsmacht;

    • i. die als burger werkzaam is in dienst van een vreemde mogendheid ten behoeve van een instelling die in verband met de aanwezigheid van een Geallieerd Hoofdkwartier in Nederland is gevestigd;

    • j. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • k. die met een door of vanwege de Europese Unie, een instituut of instelling voor internationaal onderwijs of onderzoek dat door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt gesubsidieerd, de Nederlandse overheid, of een Nederlandse onderwijs- of onderzoeksinstelling verstrekte beurs in Nederland tijdelijk onderzoek verricht voor de duur van de beurs en degene die in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is onderzoek verricht voor de duur zoals is bepaald in de bilaterale of multilaterale overeenkomst;

    • l. die gastcolleges geeft aan een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, of aan een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, voor de duur van maximaal één jaar;

    • m. die tot Nederland wordt toegelaten om arbeid te verrichten in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie dat bekend gemaakt is in het publicatieblad van de Europese Unie voor de duur zoals is bepaald in het programma;

    • n. die als slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a en b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

    • o. die in het kader van een ontwikkelingssamenwerkingsproject voor maximaal vier aaneengesloten weken per kalenderjaar naar Nederland komt om in samenwerking met Nederlandse ondernemers, vakspecialisten of experts van het project uitzending managers kennis en ervaring op te doen inzake de bedrijfsvoering van bedrijven, en zich door hen laat adviseren.

  • 2 Onder incidentele arbeid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan:

    • a. onder 1° en 3°, arbeid met een maximale duur van 12 aaneengesloten weken binnen een tijdbestek van 36 weken;

    • b. onder 2°, 4° en 6°, arbeid met een maximale duur van 4 weken binnen een tijdbestek van 13 weken;

    • c. onder 5° en 7°, arbeid met een maximale duur van 4 aaneengesloten weken binnen een tijdbestek van 13 weken;

    • d. onder 8°, arbeid met een maximale duur van 4 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 52 weken.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel a, onder 8°, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die de leeftijd van 17 jaar nog niet heeft bereikt.

Artikel 1a

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die:

Artikel 1b

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling van wie de krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning met daarop de aantekening, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is ingetrokken en die met instemming van Onze Minister van Justitie in Nederland verblijft en beschikt over een geldige sticker in het paspoort met de aantekening «arbeid is vrij toegestaan».

Artikel 1c

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, die beschikt over een vergunning tot verblijf op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 1d

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e, k of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel «kennismigrant» waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd en die:

    • a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:

      • 1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 33.000 per jaar bedraagt, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 45.000 per jaar bedraagt,

      • 2°. die binnen een jaar voorafgaand aan de tewerkstelling een geaccrediteerde opleiding aan een hoger onderwijsinstelling in Nederland heeft afgerond en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 25.000 per jaar bedraagt,

    • b. in Nederland wordt tewerkgesteld in het kader van het doen van wetenschappelijk onderzoek bij een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijke bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling, of

    • c. in Nederland wordt tewerkgesteld als arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut,

    en van wiens werkgever Onze Minister voor Vreemdelingenzaken & Integratie een door hem bij ministeriële regeling vastgestelde verklaring heeft ontvangen betreffende op de werkgever rustende verplichtingen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, blijft het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die:

    • a. werkzaam is als beroepssporter in het betaald voetbal;

    • b. werkzaam is als geestelijke, of

    • c. werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 verricht.

  • 3 Onze Minister herziet, met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar, de in het eerste lid genoemde bedragen, met de procentuele wijziging van het meest recente indexcijfer der CAO-lonen, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 1e

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits

    • a. de vreemdeling gerechtigd is als werknemer van deze werkgever de arbeid te verrichten in het land alwaar de werkgever gevestigd is,

    • b. de werkgever de arbeid in Nederland voor de aanvang daarvan schriftelijk aan de Centrale organisatie voor werk en inkomen heeft gemeld, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken als bedoeld in het tweede lid, en

    • c. er geen sprake is van dienstverlening die bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, onder b, dienen, indien de desbetreffende vreemdeling beschikt over een andere nationaliteit dan die van een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, bewijsstukken te worden verstrekt waaruit blijkt dat de vreemdeling gerechtigd is in het land alwaar de werkgever gevestigd is te verblijven en er de arbeid te verrichten, en dient te worden overgelegd:

    • a. een volledig ingevulde en voor de desbetreffende arbeid geldige E101-verklaring, waarbij wordt vermeld waar de werknemer in Nederland de arbeid zal verrichten, of

    • b. een door de werkgever schriftelijk en naar waarheid afgelegde verklaring, opgesteld op een daartoe door de Centrale organisatie voor werk en inkomen verstrekt formulier, waarin worden vermeld de naam en het adres van de werkgever, een aanduiding van de aard van zijn onderneming en de registratiegegevens in het land van vestiging, de naam en het adres van degene ten behoeve van wie de dienst wordt verleend, de aard van de te verlenen dienst, waar en wanneer de vreemdeling de arbeid zal verrichten, alsmede de identiteitsgegevens van de vreemdeling.

  • 3 Onder E101-verklaring, als bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan: het bewijs, bedoeld in artikel 11 van verordening(EEG)574/72.

Artikel 1f

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in Nederland wordt tewerkgesteld als stagiair en rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel die beschikt over een vergunning tot verblijf voor studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 1g

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing op de vreemdeling die:

in Nederland een beroepsopleiding volgt bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling die een beroepsopleiding verzorgt waarvan op grond van artikel 1.4.1. Wet educatie en beroepsonderwijs aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat is verbonden, en in het kader van die beroepsopleiding te werk wordt gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 1h

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, verleend onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 (PbEU L 289) of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met voornoemd verblijfsdoel, die in Nederland wordt tewerkgesteld bij een aangewezen onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 3.56a, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 1i

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een door Onze Minister van Justitie ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) afgegeven Europese blauwe kaart, dan wel van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van een Europese blauwe kaart, voor zover die vreemdeling:

    • a. een opleiding aan een geaccrediteerde opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs in Nederland of een vergelijkbare opleiding aan een buitenlandse hogeronderwijsinstelling met goed gevolg heeft afgerond, en

    • b. van de werkgever een vast bruto-loon voor de arbeid ontvangt van ten minste € 60.000 per jaar.

  • 2 Onze Minister herziet met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar het in het eerste lid, onder b, genoemde bedrag.

Artikel 2

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt afgegeven aan:

Artikel 2a

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3

Een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd voor werkzaamheden geheel of ten dele bestaande in het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden.

Artikel 4

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is gedurende zes en twintig weken na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet van toepassing op een vreemdeling die reeds vóór de inwerkingtreding daarvan:

  • a. uitsluitend arbeid verricht op vervoermiddelen in het internationale verkeer;

  • b. als stagiaire hier te lande werkzaam is in het kader van een met een vreemde mogendheid gesloten overeenkomst;

  • c. optreedt als gastdocent aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs;

  • d. is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;

  • e. arbeid verricht in dienst van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Artikel 4a

Behoudens bij ministeriële regeling te bepalen gevallen wordt een verlenging van de tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, geweigerd indien:

  • a. de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning, inclusief de verlenging van de tewerkstellingsvergunning de maximale duur van drie jaar heeft bereikt;

  • b. de maximale toegestane duur van de arbeid wordt overschreden.

Artikel 4b

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Surabaya, 23 augustus 1995

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de eenendertigste augustus 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager