Wet vervoer gevaarlijke stoffen

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2011 en zichtdatum 25-07-2012.
Geldend van 10-10-2010 t/m 30-09-2012

Wet van 12 oktober 1995, houdende regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op grond van maatschappelijke ontwikkelingen noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid nieuwe regels te geven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke mede kunnen dienen ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. gevaarlijke stoffen:

      • 1°. ontplofbare stoffen en voorwerpen,

      • 2°. samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen,

      • 3°. brandbare vloeistoffen,

      • 4°. brandbare vaste stoffen,

      • 5°. voor zelfontbranding vatbare stoffen,

      • 6°. stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen,

      • 7°. stoffen die de verbranding bevorderen,

      • 8°. organische peroxiden,

      • 9°. giftige stoffen,

      • 10°. infectueuze stoffen,

      • 11°. bijtende stoffen,

      • 12°. andere stoffen die voor de mens of het milieu gevaarlijk kunnen zijn,

      indien zij krachtens artikel 3 zijn aangewezen;

    • c. vervoermiddel: voertuig of vaartuig;

    • d. binnenwateren: de wateren die in Nederland zijn gelegen binnen een langs de Nederlandse kust gaande, krachtens artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de Schepenwet aangewezen lijn;

    • e. internationaal vervoer: vervoer waarbij de Nederlandse grens wordt gepasseerd.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder gevaarlijke stoffen mede verstaan: voorwerpen die zodanige stoffen met behoud van de gevaarlijke eigenschappen bevatten.

§ 2. Reikwijdte

Artikel 2

  • 1 Deze wet is van toepassing op:

    • a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;

    • b. het ten behoeve van vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;

    • c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;

    • d. het ten behoeve van het vervoer beladen van een container of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;

    • e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer;

    • f. het verpakken van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het vervoer daarvan;

    • g. het ten behoeve van het vervoer vullen van een daarvoor bestemde container, tank, verpakking of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;

    • h. het exploiteren van een container, tank, verpakking of vervoermiddel ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen;

    • i. het ontvangen van gevaarlijke stoffen tijdens of aansluitend op het vervoer;

    • j. de overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen, waaronder de beveiliging van de vervoersketen, voor zover daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3, regels zijn gesteld.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid.

  • 3 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze worden verricht met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Kernenergiewet.

  • 4 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het vervoer dat uitsluitend plaatsvindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, tenzij dit vervoer plaatsvindt over de openbare weg.

Hoofdstuk II. Algemene bepalingen

Artikel 3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en het verrichten van deze handelingen met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:

  • a. niet is toegestaan; of

  • b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.

Artikel 3a

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van de openbare veiligheid regels worden gesteld met betrekking tot de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover die worden verricht op of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met bij of krachtens die maatregel aangewezen gevaarlijke stoffen. De regels kunnen voor elk van de openbare lichamen verschillend zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op de vervoermiddelen waarmee de handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht.

  • 3 Het is verboden de handelingen, bedoeld in het eerste lid, te verrichten anders dan met inachtneming van de krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 4

Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a.

Artikel 5

Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.

Artikel 6

De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • a. eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van vervoermiddelen, waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd;

  • b. keuring van vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel a;

  • c. aanduidingen die de vervoermiddelen bij het vervoeren van daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevaarlijke stoffen, zowel in beladen als in lege, ongereinigde toestand, dienen te voeren;

  • d. het verwijderen of bedekken van aanduidingen als bedoeld in onderdeel c, na het lossen en reinigen of ontgassen van het vervoermiddel;

  • e. reinigen van vervoermiddelen waarmee gevaarlijke stoffen zijn vervoerd;

  • f. onderzoek van gevaarlijke stoffen naar hun eigenschappen;

  • g. eisen ten aanzien van de verpakking van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van de daarbij behorende inrichting of uitrusting, en het testen of keuren daarvan;

  • h. aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking, bedoeld in onderdeel g;

  • i. deskundigheid van personen die handelingen met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verrichten, afgifte van vakbekwaamheidscertificaten en erkenning van vakbekwaamheidscertificaten afgegeven in andere landen;

  • j. vervoeren van gevaarlijke stoffen onder bepaalde meteorologische omstandigheden;

  • k. vervoeren van gevaarlijke stoffen door tunnels;

  • l. eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van inrichtingen of werktuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen worden geladen of gelost;

  • m. keuring van de inrichtingen of werktuigen, bedoeld in onderdeel l;

  • n. melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

Tunnels als bedoeld in artikel 6, onderdeel k, die zijn bestemd voor het wegverkeer, worden aangeduid door borden overeenkomstig het daartoe krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen model.

Artikel 8

  • 1 De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie, voor zover het betreft de onderwerpen, bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b, g, h, l en m en voor zover het tevens betreft de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met ontplofbare stoffen en voorwerpen, verricht met of ten aanzien van vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan in bijzondere gevallen ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde krachtens het eerste lid. Artikel 9 tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 4 of 5.

  • 2 Onze Minister kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

  • 3 Onze Minister kan een ontheffing of vrijstelling onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden.

  • 4 Onze Minister kan een ontheffing wijzigen of intrekken:

    • a. op verzoek van de aanvrager,

    • b. indien blijkt dat de in verband met de aanvraag daarvan verstrekte gegevens in strijd met de waarheid zijn,

    • c. indien de daarin opgenomen beperkingen of voorschriften niet of niet volledig in acht worden genomen,

    • d. op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

Artikel 10

Het is verboden te handelen in strijd met een beperking waaronder een ontheffing of een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, en 9 is verleend of met een voorschrift dat aan een zodanige ontheffing of vrijstelling is verbonden.

Artikel 10a

  • 1 Onze Minister kan instanties erkennen die belast zijn met de door hem aan te geven, in het kader van de krachtens artikel 3, onderdeel b, vastgestelde regels te verrichten taken. De taken kunnen mede betrekking hebben op het afgeven van certificaten of het erkennen van andere documenten dan wel voorschriften alsmede op het verlenen van de op grond van de regels bij of krachtens artikel 3 benodigde goedkeuring.

  • 2 Onze Minister stelt regels met betrekking tot de voorwaarden om voor erkenning in aanmerking te komen, de werkwijze van de erkende instanties, de periodieke verslaglegging over de verrichte werkzaamheden, alsmede de uitoefening van het toezicht op de erkende instanties.

  • 3 Onze Minister kan aan de erkenning voorschriften verbinden betreffende de uit te voeren taken, welke voorschriften mede betrekking kunnen hebben op de door de erkende instantie in rekening te brengen tarieven.

  • 4 Onze Minister kan de erkenning schorsen dan wel intrekken indien de betrokken instantie niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels. De betrokken instantie verstrekt desgevraagd de inlichtingen en verleent inzage in de zakelijke gegevens en bescheiden aan onze Minister die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt.

Hoofdstuk III. Routering

§ 1. Algemeen

Artikel 11

  • 1 Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:

    • a. ten behoeve van het laden of lossen, of

    • b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

§ 2. Aanwijzing van stoffen

Artikel 12

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de openbare veiligheid gevaarlijke stoffen aangewezen die uitsluitend over de op grond van artikel 18 aangewezen wegen mogen worden vervoerd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de openbare veiligheid gevaarlijke stoffen worden aangewezen die over de op grond van de artikelen 26 of 30 aangewezen vaarwegen onderscheidenlijk spoorwegen niet mogen worden vervoerd.

  • 3 Bij een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid kan worden bepaald in welke gevallen de aangewezen wegen moeten worden gevolgd of de aangewezen vaarwegen of spoorwegen niet mogen worden gevolgd.

§ 3. Aanwijzing van wegen

Artikel 13

Voor de toepassing van deze paragraaf worden onder wegen verstaan de voor het openbaar verkeer openstaande wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister wijst ten behoeve van het vervoer van krachtens artikel 12, eerste lid, aangewezen gevaarlijke stoffen een landelijk net van wegen aan dat bestaat uit bij het Rijk in beheer zijnde wegen of weggedeelten.

  • 2 Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister pleegt bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 14 overleg met de besturen van de betrokken openbare lichamen.

Artikel 16

  • 1 Provinciale staten wijzen ten behoeve van het vervoer van krachtens artikel 12 aangewezen gevaarlijke stoffen een provinciaal net van wegen aan, dat bestaat uit bij de provincie of bij de waterschappen in beheer zijnde wegen of weggedeelten. Voorzover de aanwijzing van het landelijk net van wegen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, gevolgen heeft voor het provinciale net van wegen, gebeurt de aanwijzing van het provinciale net van wegen binnen een jaar na een aanwijzing van het landelijk net van wegen.

  • 2 Provinciale staten dragen er zorg voor dat het wegennet, bedoeld in het eerste lid, aansluit op het landelijke wegennet, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en op de krachtens het eerste lid aangewezen wegennetten van de aangrenzende provincies.

Artikel 17

  • 2 Een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt als onderdeel van een besluit van provinciale staten als bedoeld in artikel 16, eerste lid.

Artikel 18

  • 1 De gemeenteraad kan op het grondgebied van zijn gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen, waarover de krachtens artikel 12 aangewezen gevaarlijke stoffen bij uitsluiting mogen worden vervoerd.

  • 2 Wegen of weggedeelten die bij het Rijk, de provincie of het waterschap in beheer zijn, kunnen slechts worden aangewezen, voor zover deze deel uitmaken van de wegennetten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, of artikel 16, eerste lid.

  • 3 De gemeenteraad draagt er zorg voor dat de aan te wijzen wegen of weggedeelten aansluiten op:

    • a. het landelijke wegennet, bedoeld in artikel 14, eerste lid,

    • b. het provinciale wegennet, bedoeld in artikel 16, eerste lid,

    • c. de wegen of weggedeelten in de aangrenzende gemeente voor zover ten aanzien daarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid.

  • 6 Binnen een jaar nadat het provinciale wegennet, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is aangewezen wordt een reeds van kracht zijnde gemeentelijke aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, zo nodig in overeenstemming gebracht met het derde lid, aanhef en onderdelen a en b.

Artikel 19

  • 1 Indien de gemeenteraad bij toepassing van artikel 18, eerste lid, niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 18, derde lid, voorziet Onze Minister na overleg met het college van burgemeester en wethouders daarin. De gemeenteraad wordt daarbij een redelijke termijn gegund om alsnog de nodige maatregelen te nemen.

  • 2 Een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt als onderdeel van een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Artikel 20

De wegen of weggedeelten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, worden aangeduid door borden overeenkomstig het daartoe krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen model.

Artikel 21

Het is verboden in gemeenten, waar krachtens de artikelen 18, eerste lid, en 20 wegen of weggedeelten zijn aangewezen en aangeduid, de krachtens artikel 12 aangewezen gevaarlijke stoffen te vervoeren over andere dan de aangewezen en aangeduide wegen of weggedeelten.

Artikel 22

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen indien dat noodzakelijk is voor het laden en lossen, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 21.

Artikel 23

  • 1 Op verzoek van Onze Minister van Defensie verlenen burgemeester en wethouders ontheffing van het bepaalde in artikel 21 voor het vervoer met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid:

    • a. ten behoeve van het laden en lossen op militaire locaties;

    • b. ten behoeve van het ruimen van ontploffingsgevaarlijke stoffen door onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven.

  • 2 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 21, indien dat noodzakelijk is ten behoeve van militaire oefeningen. Artikel 9, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

Het is verboden te handelen in strijd met een beperking, waaronder een ontheffing als bedoeld in artikel 22, eerste lid, en 23, eerste lid, is verleend of met een voorschrift dat aan een zodanige ontheffing is verbonden.

§ 4. Aanwijzing van vaarwegen

Artikel 25

Voor de toepassing van deze paragraaf worden onder vaarwegen verstaan de voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande binnenwateren.

Artikel 26

  • 1 Onze Minister kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen, waarover de krachtens artikel 12, tweede lid, daartoe aangewezen gevaarlijke stoffen niet mogen worden vervoerd.

Artikel 27

Het is verboden de krachtens artikel 12, tweede lid, aangewezen gevaarlijke stoffen te vervoeren over de krachtens artikel 26 aangewezen vaarwegen of gedeelten daarvan.

Artikel 28

  • 1 Van het bepaalde in artikel 27 kan indien dat noodzakelijk is voor het laden en lossen, ontheffing worden verleend door:

    • a. Onze Minister indien de ontheffing betrekking heeft op het vervoeren over bij het Rijk of bij anderen dan publiekrechtelijke rechtspersonen in beheer zijnde vaarwegen of gedeelten daarvan;

    • b. gedeputeerde staten indien de ontheffing betrekking heeft op het vervoeren over bij de provincie of de waterschappen in beheer zijnde vaarwegen of gedeelten daarvan;

    • c. burgemeester en wethouders indien de ontheffing betrekking heeft op het vervoeren over bij de gemeente in beheer zijnde vaarwegen of gedeelten daarvan.

Artikel 29

Het is verboden te handelen in strijd met een beperking, waaronder een ontheffing als bedoeld in artikel 28, eerste lid, is verleend of met een voorschrift dat aan een zodanige ontheffing is verbonden.

§ 5. Aanwijzing van spoorwegen

Artikel 30

  • 1 Onze Minister kan spoorwegen of gedeelten daarvan aanwijzen, waarover de krachtens artikel 12, tweede lid, aangewezen gevaarlijke stoffen niet mogen worden vervoerd.

Artikel 31

Het is verboden de krachtens artikel 12, tweede lid, aangewezen gevaarlijke stoffen te vervoeren over de krachtens artikel 30 aangewezen spoorwegen of gedeelten daarvan.

Artikel 32

  • 1 Onze Minister kan indien dat noodzakelijk is voor het laden en lossen, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 31.

Artikel 33

Het is verboden te handelen in strijd met een beperking, waaronder een ontheffing als bedoeld in artikel 32, eerste lid, is verleend of met een voorschrift dat aan een zodanige ontheffing is verbonden.

Hoofdstuk IV. Handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 34

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van de handelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht met of ten aanzien van vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan, of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid zijn belast de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, bij besluit andere dan de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 5 Onze Minister kan met het oog op de coördinatie van het beleid ten aanzien van het toezicht op de naleving beleidsregels stellen.

  • 6 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 2. Opsporing

Artikel 44

  • 1 Met de opsporing van overtredingen van bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

    • a. de ambtenaren, bedoeld in artikel 34, eerste lid, voor zover daartoe bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie aangewezen;

    • b. voor zover het betreft de handelingen bedoeld in artikel 34, tweede lid: de bij besluit van Onze Minister en Onze Ministers van Defensie en van Justitie aangewezen ambtenaren;

    • c. de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie, en waar nodig Onze Ministers wie het mede aangaat, aangewezen ambtenaren.

  • 2 Onze Minister kan de bevoegdheid tot opsporing van de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder c bij de aldaar bedoelde aanwijzing beperken.

  • 3 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44a

  • 1 Handelingen in strijd met artikel 3a, tweede en derde lid, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste de vijfde categorie.

  • 2 Handelingen, als bedoeld in het eerste lid, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Als bijkomende straf kan worden opgelegd:

    • a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin de overtreding is begaan voor een tijd van ten hoogste een jaar; of,

    • b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering BES.

  • 4 Met het opsporen van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 44b

  • 1 Indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, is de officier van justitie in alle zaken als bedoeld in artikel 44a, eerste en tweede lid, bevoegd zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, de verdachte bij te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen:

    • a. zich te onthouden van bepaalde handelingen;

    • b. zorg te dragen, dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor inbeslagneming, opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven.

  • 2 De voorgenoemde bevelen zijn dadelijk uitvoerbaar en worden onverwijld aan de verdachte betekend.

  • 3 De voorgenoemde bevelen verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden en blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak, waarin zij zijn gegeven, onherroepelijk is geworden. Zij kunnen tussentijds door de officier van justitie bij aan de verdachte te betekenen kennisgeving worden gewijzigd of ingetrokken of door het gerecht, waarvoor de zaak wordt vervolgd, worden gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de rechter-commissaris, met het gerechtelijk vooronderzoek belast, of op het verzoek van de verdachte; deze wordt steeds gehoord, althans behoorlijk opgeroepen, tenzij:

    • a. het gerecht reeds aanstonds tot wijziging overeenkomstig het verzoek van de verdachte dan wel tot opheffing besluit;

    • b. nog geen twee maanden zijn verstreken sedert op een vorig verzoek van de verdachte van gelijke strekking is beslist.

    Het gerecht beslist op een verzoek van de verdachte binnen vijf dagen nadat het ter griffie is ingediend.

  • 5 De artikelen 43, tiende en elfde lid, van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44c

  • 1 Indien de zaak eindigt hetzij zonder oplegging van straf of maatregel, hetzij met oplegging van een zodanige straf of maatregel dat de opgelegde voorlopige maatregel als onevenredig hard moet worden beschouwd, kan het gerecht, op verzoek van de gewezen verdachte hem een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij ten gevolge van de opgelegde voorlopige maatregel werkelijk heeft geleden.

  • 2 De artikelen 179 tot en met 181 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45

De uitreiking van gerechtelijke mededelingen in zaken betreffende overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, begaan door een niet in Nederland gevestigde onderneming, kan eveneens geschieden aan de bestuurder van het betrokken voertuig of aan de schipper van het betrokken vaartuig die zich bereid verklaart de mededeling onverwijld te doen toekomen aan degene voor wie zij is bestemd.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 46

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 47

Degene die een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht, is verplicht indien zich daarbij voorvallen, waardoor gevaar voor de openbare veiligheid is ontstaan of is te duchten, of ongevallen voordoen daarvan onverwijld mededeling te doen aan Onze Minister.

Artikel 48

  • 1 Onze Minister kan van degenen die handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verrichten, alle inlichtingen vragen die naar zijn redelijk oordeel nodig zijn ten behoeve van het analyseren van voorvallen en ongevallen als bedoeld in artikel 47.

  • 2 De betrokkenen zijn verplicht de gevraagde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken binnen een door Onze Minister in redelijkheid te stellen termijn.

  • 3 Zij die uit hoofde van hun beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

Artikel 49

  • 1 Degene die een verzoek doet aan de rijksoverheid tot:

    • a. het verlenen of wijzigen van een ontheffing ingevolge deze wet;

    • b. het verrichten van een keuring ingevolge deze wet; of

    • c. het afgeven of wijzigen van ingevolge deze wet vereiste documenten; is voor de behandeling van dat verzoek een vergoeding van de kosten verschuldigd.

  • 2 Bij ministeriële regeling:

    • a. worden de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld, met dien verstande, dat per soort van handeling de geraamde opbrengst van de vergoedingen de geraamde uitgaven terzake niet te boven gaat;

    • b. kan worden bepaald dat, indien anderen dan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden verrichten, zij zelf daarvoor de vergoedingen alsmede de wijze van betaling van deze vergoedingen vaststellen met inachtneming van de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften;

    • c. wordt bepaald aan wie de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 52

Op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet geldende besluiten die zijn vastgesteld krachtens de Wet Gevaarlijke Stoffen, worden geacht te zijn vastgesteld krachtens deze wet.

Artikel 59

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het in het eerste lid bedoelde besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het in het eerste, derde en vierde lid bedoelde besluit wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 60

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 61

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 12 oktober 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negende november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager