Wijzigingswet Drank- en Horecawet, enz.

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2002 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Wet van 2 november 1995, tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen, lezen saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Vestigingswet detailhandel in te trekken en de Drank- en Horecawet en de Vestigingswet Bedrijven 1954 te wijzigen in verband met de vaststelling van een vestigingsbesluit op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954 dat mede voorziet in een regeling van vestigingseisen voor de detailhandel en voor het horecabedrijf, en tevens te voorzien in daarmee verband houdende wijzigingen van de Wet op de economische delicten en de Wet op de erkende onderwijsinstellingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel VI

  • 1 De op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning wordt mede beschouwd als een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde vergunning op grond van de Drank- en Horecawet vervalt dan wel wordt ingetrokken, wordt op een daartoe strekkende aanvraag, die is ingediend binnen een jaar vanaf het tijdstip waarop de vergunning is vervallen of ingetrokken, een vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

  • 3 Het tweede lid is slechts van toepassing indien de vergunning vervalt of wordt ingetrokken op andere gronden dan de overeenkomstige gronden voor verval of intrekking van een vergunning als bedoeld in de artikelen 11 en 13 van de Vestigingswet Bedrijven 1954.

Artikel VII

De op grond van artikel 42 van de Drank- en Horecawet verleende ontheffing van de krachtens artikel 7 van die wet gestelde eisen van handelskennis, wordt, voor zover deze ontheffing strekt, beschouwd als een ontheffing van het verbod van artikel 3, eerste lid, van het Vestigingsbesluit bedrijven, voor het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van dat besluit.

Artikel VIII

  • 2 De eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet gelden voorts niet ten aanzien van personen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldoen aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet gestelde eisen van handelskennis of beschikken over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 42 van die wet, en die binnen een jaar na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van die wet indienen.

Artikel IX

De op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, krachtens de Vestigingswet detailhandel geldende vergunning, wordt beschouwd als een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

Artikel X

De ontheffing die is verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3 van de Vestigingswet detailhandel, wordt, voor zover deze ontheffing strekt, beschouwd als een ontheffing van het verbod van artikel 3, eerste lid, van het Vestigingsbesluit bedrijven, voor het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van dat besluit.

Artikel XI

  • 1 Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het voldoen aan vestigingseisen, vanaf dat tijdstip beschouwd als een aanvraag om een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven. Ten aanzien van de beslissing op die aanvraag blijven de eisen van handelskennis van toepassing zoals die voor dat tijdstip golden krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet.

  • 2 Een aanvraag om een verklaring van handelskennis als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist wordt vanaf dat tijdstip beschouwd als een aanvraag om een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954.

  • 4 Ten aanzien van de beslissing op een aanvraag om een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 2 november 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de negentiende december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager