Wet belasting zware motorrijtuigen

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 10-07-2008

Wet van 29 november 1995, tot goedkeuring van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens alsmede invoering van een belasting met betrekking tot zware motorrijtuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden; alsmede dat het wenselijk is, gelet op dit verdrag en gelet op de richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (PbEG L 279) betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten, een belasting te heffen met betrekking tot zware motorrijtuigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Goedkeuring verdrag

Artikel 1

Het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, waarvan de Nederlandse en Franse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1994, 69, wordt goedgekeurd voor Nederland.

Hoofdstuk II. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Belastbaar feit

Artikel 2

Het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, wordt in Nederland onder de naam "belasting zware motorrijtuigen" geheven ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig.

Afdeling 2. Definities

Artikel 3

In deze wet en in de daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

  • a. zwaar motorrijtuig: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, uitsluitend bestemd voor het goederenvervoer over de weg, waarvan de toegestane maximum massa 12 000 kilogram of meer bedraagt dan wel waarvan de toegestane maximum massa vermeerderd met de toegestane maximum massa van het voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat door dat motorrijtuig wordt voortbewogen, 12 000 kilogram of meer bedraagt;

  • b. toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading;

  • c. weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten;

  • d. autosnelweg: een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorrijtuigen, zonder uitwegen naar aanliggende percelen, en die:

    • 1°. behalve op bepaalde plaatsen of tijdelijk is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn door een strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;

    • 2°. geen andere weg, geen spoor- of tramweg of voetpad gelijkvloers kruist; en

    • 3°. door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid;

  • e. certificaat: een document dat door de inspecteur wordt afgegeven per motorrijtuig dat in de heffing wordt betrokken en waarin de nationaliteit van het motorrijtuig is opgenomen en voorts voor welk tijdvak, voor welk tarief en voor welk motorrijtuig het document geldig is, alsmede de datum en het tijdstip waarop het document is afgegeven;

  • f. categorie NIET-EURO: motorrijtuigen waarvan de motor niet voldoet aan de eisen, vastgelegd in regel A of regel B van de tabel in punt 8.3.1.1 van bijlage I bij richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36), naar de tekst zoals deze is gewijzigd bij richtlijn nr. 91/542/EEG van de Raad van 1 oktober 1991 (PbEG L 295);

  • g. categorie EURO I: motorrijtuigen waarvan de motor voldoet aan de eisen, vastgelegd in regel A van de tabel, genoemd onder f;

  • h. categorie EURO II en schoner: motorrijtuigen waarvan de motor voldoet aan de eisen, vastgelegd in regel B van de tabel, genoemd onder f.

Hoofdstuk III. Belastingplichtige

Artikel 6

Als houder wordt aangemerkt:

  • a. van een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, degene op wiens naam het kenteken is gesteld;

  • b. van een motorrijtuig waarvoor geen kentekenbewijs is afgegeven, degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft;

  • c. van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig, degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

Artikel 7

  • 1 Indien een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander dan degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld, kan de inspecteur:

    • a. deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt;

    • b. deze ambtshalve aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt.

  • 2 De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 8

Als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft, wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd.

Hoofdstuk IV. Wijze van heffing en tarief

Afdeling 2. Tarief

Artikel 10

  • 1 Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één jaar voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 960 

      • 2°. EURO I € 850 

      • 3°. EURO II en schoner € 750;

    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 1550 

      • 2°. EURO I € 1400 

      • 3°. EURO II en schoner € 1250.

  • 2 Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één maand voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 96 

      • 2°. EURO I € 85 

      • 3°. EURO II en schoner € 75;

    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 155 

      • 2°. EURO I € 140 

      • 3°. EURO II en schoner € 125.

  • 3 Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één week voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 26 

      • 2°. EURO I € 23 

      • 3°. EURO II en schoner € 20;

    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      • 1°. NIET-EURO € 41 

      • 2°. EURO I € 37 

      • 3°. EURO II en schoner € 33.

  • 4 Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één dag: € 8.

  • 5 Onder het aantal assen van een motorrijtuig wordt verstaan het aantal assen van het motorrijtuig tezamen met het aantal assen van een met dat motorrijtuig verbonden voertuig, niet zijnde een motorrijtuig.

Afdeling 3. Aangifte

Artikel 11

  • 1 De belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 3 Op bij ministeriële regeling aangewezen aangiftepunten kan door invoering van de in artikel 3, onderdeel e, genoemde gegevens met betrekking tot nationaliteit, tijdvak, tarief en motorrijtuig in de op deze aangiftepunten aanwezige betalingsapparatuur aangifte worden gedaan, gelijktijdig met de ingevolge het tweede lid te verrichten betaling.

Hoofdstuk VI. Boetebepaling

Artikel 13

  • 2 Met een constateren als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld het bij een controle constateren dat degene die de feitelijke beschikking heeft over een motorrijtuig, niet aan de hand van een certificaat kan aantonen dat de verschuldigde belasting is betaald, met dien verstande dat de boete ten hoogste € 113 bedraagt indien uit een alsnog overgelegd certificaat blijkt dat de verschuldigde belasting tijdig en volledig is betaald.

  • 3 Indien de verschuldigde belasting wordt nageheven, legt de inspecteur de boete op gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. In andere gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de boete door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het in het eerste of tweede lid bedoelde constateren heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk VII. Overige regelingen

Afdeling 1. Teruggaaf

Artikel 14

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting die voor een tijdvak van een jaar is betaald.

  • 2 De teruggaaf wordt verleend over het op de datum van indiening van het verzoek nog niet verstreken aantal hele maanden van het tijdvak en bedraagt per hele maand een twaalfde deel van de over het tijdvak betaalde belasting.

  • 3 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Bij het verzoek wordt het certificaat ingeleverd.

  • 4 De ingevolge het tweede lid berekende teruggaaf wordt verminderd met een bedrag van € 25 voor administratiekosten.

Artikel 14a

  • 1 Voor motorrijtuigen die worden gebruikt voor gecombineerd vervoer wordt op verzoek teruggaaf verleend van de belasting of een gedeelte daarvan.

  • 2 Onder gecombineerd vervoer wordt verstaan: het goederenvervoer tussen lidstaten van de Europese Unie waarbij de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet en meer gebruik maken van de weg voor het eerste of het laatste gedeelte in het traject, en voor het andere gedeelte van het spoor of de binnenwateren, of van een zeetraject wanneer dat traject meer bedraagt dan 100 km hemelsbreed gemeten, en het begin- of het eindvervoer over de weg verrichten:

    • a. hetzij tussen de laadplaats van de goederen en het dichtstbij gelegen geschikte station van inlading, wat het beginvervoer betreft, en tussen het dichtstbij gelegen geschikte station van uitlading en de losplaats van de goederen, wat het eindvervoer betreft;

    • b. hetzij binnen een afstand van ten hoogste 150 km hemelsbreed gemeten, vanaf de rivier- of zeehaven van in- of uitlading.

  • 3 Indien goederen worden vervoerd over zee of per spoor, wordt dat vervoer, in afwijking in zoverre van het tweede lid, slechts begrepen onder gecombineerd vervoer indien voor het betreffende traject over zee of per spoor een alternatief vervoerstraject over de weg voorhanden is.

  • 4 De teruggaaf wordt verleend voor iedere dag waarop het motorrijtuig is gebruikt voor een begin- of eindtraject over de weg dat deel uitmaakt van een traject van gecombineerd vervoer, waarbij de plaats van in- of uitlading van de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet en meer in Nederland is gelegen.

  • 5 De periode waarover de teruggaaf wordt uitbetaald, is niet korter dan drie maanden.

  • 6 De teruggaaf voor een dag bedraagt voor een motorrijtuig waarvoor de belasting is betaald over een tijdvak van:

    • a. een dag: de voor het motorrijtuig over het tijdvak betaalde belasting;

    • b. een week: een zevende deel van de voor het motorrijtuig over het tijdvak betaalde belasting;

    • c. een maand: een dertigste deel van de voor het motorrijtuig over het tijdvak betaalde belasting;

    • d. een jaar: een driehonderdvijfenzestigste deel van de voor het motorrijtuig over het tijdvak betaalde belasting.

  • 7 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld ter uitvoering van de teruggaaf en met betrekking tot de administratieve vereisten waaraan voldaan moet worden om voor teruggaaf in aanmerking te komen.

Afdeling 2. Vrijstelling

Artikel 15

Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen:

  • a. die uitsluitend worden gebruikt door defensie;

  • b. die uitsluitend worden gebruikt door politie en brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;

  • c. die behoren tot een bedrijfsvoorraad, bedoeld in artikel 2, onderdeel k, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

  • d. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

  • e. waarmee gewoonlijk slechts over een geringe afstand gebruik van de autosnelweg wordt gemaakt;

  • f. die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.

Hoofdstuk VIII. Aanvullende bepalingen

Artikel 16

Voor motorrijtuigen die in Griekenland geregistreerd staan wordt tot 1 juli 2002 een reductie van 50% toegepast op het tarief, genoemd in artikel 10, eerste tot en met vierde lid.

Artikel 17

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met name om redenen van verkeersveiligheid bepaalde wegen, niet zijnde autosnelwegen, of delen daarvan worden aangewezen waarvan het gebruik aan de belasting is onderworpen.

Artikel 18

  • 1 Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst, van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, of van bij besluit van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan. Tevens is hij verplicht op eerste vordering van deze ambtenaren het certificaat ter inzage te verstrekken.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 19

De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig, alsmede het daarmee verbonden voertuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig of bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Artikel 20

  • 1 Voorzover ter zake van een motorrijtuig het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, buiten Nederland is voldaan vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg in Nederland, blijft de heffing in Nederland achterwege.

  • 2 Indien het gemeenschappelijke gebruiksrecht buiten Nederland is voldaan, is daarop artikel 14a van overeenkomstige toepassing. De teruggaaf wordt verleend op basis van het in artikel 10 bedoelde tarief, zoals dat gold voor het tijdvak waarvoor het gemeenschappelijke gebruiksrecht is voldaan.

  • 3 Op een buiten Nederland afgegeven bewijs van betaling van het gemeenschappelijke gebruiksrecht, zijn artikel 12 en artikel 18, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 In geval de voldoening buiten Nederland door degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft niet kan worden aangetoond aan de hand van een betalingsbewijs als bedoeld in het tweede lid, is artikel 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk X. Slotbepalingen

Artikel 26

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 december 1995, met uitzondering van artikel 1, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 In afwijking in zoverre van het eerste lid vangt het eerste tijdvak waarover de belasting ingevolge deze wet kan worden geheven, aan met ingang van 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de dertigste november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager