Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2002.
1 De afdrachtvermindering onderwijs is van toepassing met betrekking tot:
-
a. de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg
van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag
van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel
7.2.9 van die wet genoemde partijen en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende
landelijk orgaan;
-
b. de werknemer aangesteld als assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde
lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, bij een universiteit,
dan wel aangesteld als onderzoeker in opleiding als bedoeld in de artikelen 15.5 en
16.17 van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek, bij
de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek onderscheidenlijk de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen of als onderzoeker in opleiding in dienst van
een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling, een en ander op de
grondslag van een overeenkomst tussen de universiteit of een van de genoemde onderzoekorganisaties
dan wel een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling enerzijds en
een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek TNO anderzijds ter zake van de financiering van de loonkosten van de werknemer
door de desbetreffende privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie
voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;
-
c. de werknemer van een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie
voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO met een loon overeenkomstig dat
van een assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die een promotie-onderzoek verricht
op de grondslag van een overeenkomst tussen die privaatrechtelijke rechtspersoon of
de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO enerzijds
en een universiteit anderzijds ter zake van de begeleiding van het promotie-onderzoek
van de werknemer;
-
d. de werknemer die in het kader van zijn initiële opleiding aan een hogeschool in de
zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op de grondslag
van een onderwijsarbeidsovereenkomst, gesloten tussen de hogeschool, de werkgever
en hemzelf, op zijn opleiding aansluitende arbeid verricht in een bij ministeriële
regeling aangewezen bedrijfssector en tevens niet is ingeschreven als student voor
het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs;
-
e. de werknemer die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgt
die gericht is op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat
niveau missen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en d, is niet van toepassing ingeval het loon van die werknemer die jonger is dan 25 jaar
in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak.
Het toetsloon voor de afdrachtvermindering onderwijs bedraagt € 19.776 per kalenderjaar.
3 De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdelen b en c, is met betrekking tot een werknemer gedurende ten hoogste 48 maanden van toepassing.
De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdeel d, is met betrekking tot een werknemer ten hoogste 24 maanden van toepassing. Indien
artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot een werknemer toepassing vindt, wordt de termijn van 48 maanden
onderscheidenlijk 24 maanden met betrekking tot deze werknemer naar evenredigheid
verlengd.
4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing indien:
-
a. de werknemer op het tijdstip waarop deze de opleiding begint te volgen jonger is dan
23 jaar;
-
b. het loon van de werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan het
in het tweede lid, tweede volzin, genoemde toetsloon, of
-
c. de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin de Centrale organisatie werk
en inkomen verklaart dat de werknemer vóór indiensttreding een werkloze is.
5 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdelen
a, b, c en d, bedoelde overeenkomst bij de loonadministratie.
6 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens de in het eerste lid,
onderdelen a, b, c en d, bedoelde overeenkomsten ten minste dienen te bevatten voor de toepassing van deze
wet alsmede welke partij of partijen de administratie voert onderscheidenlijk voeren
die voortvloeit uit de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
7 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het vierde lid, onderdeel c,
bedoelde verklaring bij de loonadministratie.