Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-05-2007 en zichtdatum 01-08-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2007

Wet van 15 december 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het belang van de werkgelegenheid maatregelen te treffen ter vermindering van bepaalde loonkosten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • b. loontijdvak: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • c. loon: loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

      • 1°. tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend;

      • 2°. overwerkloon;

      • 3°. loon uit vroegere dienstbetrekking;

      • 4°. loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken;

      • 5°. loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van die wet wordt geheven van de inhoudingsplichtige;

    • d. toetsloon: het in het desbetreffende hoofdstuk van deze wet opgenomen bedrag aan loon waarboven of waaronder de inhoudingsplichtige niet in aanmerking komt voor de in dat hoofdstuk voorziene afdrachtvermindering;

    • e. aangiftetijdvak: het tijdvak waarover krachtens artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de loonbelasting moet worden betaald;

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming grotendeels op zee wordt geëxploiteerd voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee, het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee, het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, het verrichten van baggerwerkzaamheden of overige bij ministeriële regeling nader te bepalen activiteiten op zee, met uitzondering van:

      • 1°. een schip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst;

      • 2°. een schip dat wordt gebruikt voor de zeilvaart, niet zijnde een schip dat voldoet aan de in het derde lid genoemde voorwaarden;

      • 2bis°. een schip dat wordt gebruikt voor de sportvisserij;

      • 3°. een schip in havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;

      • 4°. een schip dat wordt gebruikt voor baggerwerkzaamheden dat niet over eigen voortstuwing beschikt of dat niet is ingericht voor het vervoer van lading over zee, en

      • 5°. een schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee;

    • ha. havensleepdienst: het geheel van werkzaamheden en activiteiten door een sleepboot als bedoeld in onderdeel hb grotendeels in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap verricht, ten behoeve van het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee;

    • hb. sleepboot: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en is bestemd voor het verrichten van sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee;

    • i. zeevarende: degene die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een zeeschip dat in Nederland is geregistreerd en de Nederlandse vlag voert, tenzij hij werkzaam is op een schip dat een geregelde passagiersdienst onderhoudt tussen havens van de Europese Gemeenschap en hij niet de nationaliteit heeft van een van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte;

    • ia. zee: alle wateren die zich bevinden voorbij de laagwaterlijn van de kust van elk van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap. Indien een transport over zee plaatsvindt met inbegrip van transport over een vaarweg die voorkomt op de lijst van waterwegen van maritieme aard, zoals opgenomen in bijlage I van de verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschap van 8 december 2003 (Pb EU, nr. L3), wordt het transport voor het gehele traject geacht transport over zee te zijn;

    • ib. binnenwateren: wateren anders dan bedoeld in onderdeel ia;

    • j. onderneming: een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • k. fiscale eenheid: een eenheid in de zin van de artikelen 15 en 15a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • l. S&O-inhoudingsplichtige:

      • 1°. een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;

      • 2°. een inhoudingsplichtige die niet tevens een onderneming drijft, voor zover hij speur- en ontwikkelingswerk verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie;

    • m. S&O-belastingplichtige: een natuurlijke persoon die voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:

      • 1°. technisch-wetenschappelijk onderzoek;

      • 2°. de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;

      • 3°. het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van het zelf verrichten van het speur- en ontwikkelingswerk, bedoeld onder 1°of 2°, of

      • 4°. het uitvoeren van een technisch onderzoek naar een substantiële wijziging van een productiemethode, indien de wijziging kan leiden tot een significante verbetering van het fysieke productieproces dat reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige, dan wel naar modellering van processen, indien deze kan leiden tot een significante verbetering van programmatuur die reeds wordt toegepast in de onderneming van de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige.

    • o. programmatuur: het niet-fysieke, logische deelsysteem van een informatiesysteem dat de structuur van de gegevens en van de verwerkingsprocessen bepaalt;

    • p. [Red: Vervallen.]

    • q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 23 aan een S&O-inhoudingsplichtige of artikel 27 aan een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.

  • 3 Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, dient door de Nederlandse Inspectie Verkeer en Waterstaat voor het schip een nationaal veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied te zijn afgegeven, waarin tevens staat vermeld dat het schip aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel n, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:

    • a. marktonderzoek;

    • b. organisatorische en administratieve werkzaamheden;

    • c. door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.

  • 5 De in deze wet bedoelde ministeriële regelingen worden, voor zover niet anders is bepaald, uitgevaardigd door Onze Minister, wat betreft de regelingen bedoeld in:

    • a. artikel 6 in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. artikel 14 in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

    • c. de artikelen 17, 18 en 20 in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Hoofdstuk II. Verminderingen af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Artikel 3

  • 1 De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. de afdrachtvermindering onderwijs;

    • d. [Red: vervallen;]

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. de afdrachtvermindering zeevaart;

    • h. de S&O-afdrachtvermindering.

  • 2 De S&O-afdrachtvermindering komt in mindering op de af te dragen loonbelasting. Uitsluitend voor de toepassing van de vorige volzin door de inhoudingsplichtige wordt af te dragen premie voor de volksverzekeringen gelijkgesteld met af te dragen loonbelasting.

  • 3 De afdrachtvermindering onderwijs en de afdrachtvermindering zeevaart komen in mindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Artikel 4

Voor zover loon in aanmerking is genomen voor de toepassing van de S&O-afdrachtvermindering vindt de afdrachtvermindering zeevaart geen toepassing.

Artikel 5

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 De afdrachtvermindering zeevaart beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VII.

  • 6 De S&O-afdrachtvermindering beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VIII.

  • 7 [Red: Vervallen.]

  • 8 [Red: Vervallen.]

  • 9 De in het eerste lid opgenomen bedragen, alsmede het toetsloon, worden naar tijdsgelang verdeeld over de loontijdvakken van het kalenderjaar. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de werknemer wiens dienstbetrekking niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, opgenomen bedragen alsmede het toetsloon worden naar evenredigheid verminderd met betrekking tot:

    • a. de werknemer met een overeengekomen arbeidsduur die korter is dan de volledige arbeidsduur;

    • b. de werknemer zonder overeengekomen vaste arbeidsduur.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de volledige arbeidsduur voor een kalenderweek gesteld op 36 uren. Bij ministeriële regeling kan voor bijzondere gevallen een afwijkende volledige arbeidsduur worden vastgesteld.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, vindt de vermindering plaats aan de hand van het aantal uren waarover loon is verschuldigd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vorige volzin, alsmede voor het geval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend.

  • 4 De inhoudingsplichtige kan een door hem aan te wijzen categorie werknemers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor de duur van het kalenderjaar aanmerken als werknemers, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Hoofdstuk V. Afdrachtvermindering onderwijs

Artikel 13a

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk het loon tevens verminderd met toeslagen die verband houden met ploegendiensten dan wel met onregelmatige diensten.

Artikel 14

  • 1 De afdrachtvermindering onderwijs is van toepassing met betrekking tot:

    • a. de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven;

    • b. de werknemer aangesteld als assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, bij een universiteit, dan wel aangesteld als onderzoeker in opleiding als bedoeld in de artikelen 15.5 en 16.17 van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek, bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek onderscheidenlijk de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen of als onderzoeker in opleiding in dienst van een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling, een en ander op de grondslag van een overeenkomst tussen de universiteit of een van de genoemde onderzoekorganisaties dan wel een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling enerzijds en een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO anderzijds ter zake van de financiering van de loonkosten van de werknemer door de desbetreffende privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;

    • c. de werknemer van een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO met een loon overeenkomstig dat van een assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die een promotie-onderzoek verricht op de grondslag van een overeenkomst tussen die privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO enerzijds en een universiteit anderzijds ter zake van de begeleiding van het promotie-onderzoek van de werknemer;

    • d. de werknemer die in het kader van zijn initiële opleiding aan een hogeschool in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op de grondslag van een onderwijsarbeidsovereenkomst, gesloten tussen de hogeschool, de werkgever en hemzelf, op zijn opleiding aansluitende arbeid verricht in een bij ministeriële regeling aangewezen bedrijfssector en tevens niet is ingeschreven als student voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs;

    • e. de werknemer die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgt die gericht is op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat niveau missen;

    • f. degene die bij de inhoudingsplichtige op basis van een leer-werkovereenkomst het buitenschoolse praktijkgedeelte volgt van een leer-werktraject, een en ander als bedoeld in artikel 10b1 en 10b3 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • g. degene die gedurende een periode van ten minste twee maanden een stage volgt in het kader van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen;

    • h. degene die een EVC-procedure volgt waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie.

  • 2 De in het eerste lid, onderdelen f en h, bedoelde personen worden voor de toepassing van deze wet en de krachtens deze wet uitgevaardigde regelingen, aangemerkt als werknemer met een volledige arbeidsduur.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en d, is niet van toepassing ingeval het loon van die werknemer die jonger is dan 25 jaar in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon voor de afdrachtvermindering onderwijs bedraagt € 21 422 per kalenderjaar.

  • 4 De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdelen b en c, is met betrekking tot een werknemer gedurende ten hoogste 48 maanden van toepassing. De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdeel d, is met betrekking tot een werknemer ten hoogste 24 maanden van toepassing. Indien artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot een werknemer toepassing vindt, wordt de termijn van 48 maanden onderscheidenlijk 24 maanden met betrekking tot deze werknemer naar evenredigheid verlengd.

  • 5 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing indien:

    • a. het loon van de werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan het in het derde lid, tweede volzin, genoemde toetsloon, of

    • b. de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin de Centrale organisatie werk en inkomen verklaart dat de werknemer vóór indiensttreding een werkloze is.

  • 6 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, bedoelde overeenkomst bij de loonadministratie.

  • 7 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, bedoelde overeenkomsten ten minste dienen te bevatten voor de toepassing van deze wet alsmede welke partij of partijen de administratie voert onderscheidenlijk voeren die voortvloeit uit de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 8 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdeel h, en het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde verklaringen bij de loonadministratie.

Artikel 15

Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, regels stellen ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk en artikel 40, alsmede met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen aan door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de werking van dit hoofdstuk aan te wijzen instanties.

Hoofdstuk VII. Afdrachtvermindering zeevaart

Artikel 17

  • 1 De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing met betrekking tot zeevarenden. De afdrachtvermindering beloopt een bedrag ter grootte van het in het tweede lid genoemde percentage van het loon van de zeevarenden in het loontijdvak. Bij zeevarenden op schepen bestemd voor baggerwerkzaamheden, onderscheidenlijk schepen bestemd voor sleep- of hulpverleningswerkzaamheden wordt als loon niet in aanmerking genomen het gedeelte van het loon dat toerekenbaar is aan andere werkzaamheden dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee, onderscheidenlijk andere werkzaamheden dan sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a. met betrekking tot de in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen of premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 40 percent;

    • b. met betrekking tot de niet in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen of premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 10 percent.

  • 4 De in het tweede lid vermelde percentages kunnen bij ministeriële regeling met ingang van een kalenderkwartaal worden vervangen door andere.

  • 5 Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de krachtens het vierde lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel, worden bij ministeriële regeling de krachtens het derde lid vervangen percentages met ingang van het eerstvolgende kalenderkwartaal vervangen door de percentages zoals die golden onmiddellijk vóór het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.

Artikel 18

  • 1 Volgens bij ministeriële regeling te stellen regels maakt de inhoudingsplichtige per loontijdvak een berekening van het in artikel 17, eerste lid, bedoelde loon alsmede het gedeelte van dat loon dat niet in aanmerking is genomen en van het bedrag van de afdrachtvermindering zeevaart.

  • 3 De inhoudingsplichtige legt vast met betrekking tot welke zeevarenden hij in het kalenderjaar de afdrachtvermindering zeevaart heeft toegepast, alsmede het schip of de schepen waarop die zeevarenden werkzaam zijn geweest onder vermelding van de periode waarin dit plaatsvond.

  • 4 De inhoudingsplichtige legt met betrekking tot zeeschepen die zijn bestemd voor sleep-en hulpverleningswerkzaamheden op zee en die tevens, in en rond havens gelegen op het grondgebied van de Europese Gemeenschap en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap, worden ingezet voor het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die inkomen van of uitgaan naar zee en gebruik maken van eigen voortstuwing, de bedrijfstijd vast die is gemoeid met de onderscheidene werkzaamheden. De wachttijd mag evenredig worden toegedeeld aan de bedrijfstijd van de onderscheidene werkzaamheden.

  • 5 De inhoudingsplichtige bewaart de in het tweede lid bedoelde gegevens, alsmede de in het tweede lid bedoelde afschriften en de in het derde en vierde lid bedoelde vastleggingen, bij de loonadministratie.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in dit artikel genoemde verplichtingen.

Artikel 19

Indien de inhoudingsplichtige niet voldoet aan de in artikel 18 bedoelde verplichtingen, wordt de afdrachtvermindering zeevaart geacht ten onrechte te hebben plaatsgevonden.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk VIII. S&O-afdrachtvermindering

Artikel 21

  • 1 De S&O-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven S&O-verklaring die betrekking heeft op een periode waarin het aangiftetijdvak eindigt. Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering beloopt het bij die S&O-verklaring ter zake vastgestelde bedrag.

  • 2 Per aangiftetijdvak wordt maximaal een evenredig deel van het bij de S&O-verklaring vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in aanmerking genomen. De evenredigheid is gerelateerd aan het aantal aangiftetijdvakken die vanaf het desbetreffende aangiftetijdvak nog eindigen in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft.

  • 3 Ingeval na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, en er in een aangiftetijdvak dat is geëindigd in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft nog ruimte voor afdrachtvermindering is, wordt het niet verrekende bedrag daar zoveel mogelijk mee verrekend. Voorzover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag met een reeds verstreken aangiftetijdvak wordt verrekend, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

Artikel 22

  • 1 De S&O-inhoudingsplichtige kan voor een aaneengesloten periode van ten minste drie kalendermaanden en ten hoogste zes kalendermaanden vallende binnen één kalenderjaar en in totaal voor niet meer dan drie perioden per kalenderjaar, een S&O-verklaring aanvragen. Een kalendermaand waarop een aanvraag betrekking heeft kan niet meer worden betrokken in een latere aanvraag.

  • 2 De S&O-inhoudingsplichtige kan, in afwijking van het eerste lid, een aanvraag indienen voor een periode van een heel kalenderjaar als hij beschikt over een onderzoek- of een ontwikkelafdeling en:

    • a. aan de S&O-inhoudingsplichtige in het voorafgaande kalenderjaar een S&O-verklaring is verstrekt, of

    • b. indien de S&O-inhoudingsplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid, aan een ander binnen de fiscale eenheid in het voorafgaande kalenderjaar een S&O-verklaring is verstrekt.

    Onze Minister van Economische Zaken kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen omtrent de toepassing van de eerste volzin.

  • 3 Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van de aanvraag van een S&O-verklaring en de wijze waarop deze moet worden ingediend.

  • 4 De aanvraag moet worden ingediend ten minste een kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen drie kalendermaanden na de aanvang van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Onze Minister van Economische Zaken kan bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen, een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

Artikel 23

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken verstrekt aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O-verklaring.

  • 2 De S&O-verklaring bevat:

    • a. een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk;

    • b. de periode waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt;

    • c. het aantal uren dat werknemers van de S&O-inhoudingsplichtige in die periode aan het speur- en ontwikkelingswerk naar verwachting zullen besteden;

    • d. het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag.

  • 3 Het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering beloopt 14 percent van het product van het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het gemiddelde uurloon als bedoeld in het vierde lid, vermeerderd met 28 percent van dat product voorzover dat product in het kalenderjaar niet uitgaat boven € 110 000. De vermeerdering met 28 percent blijft achterwege voorzover die vermeerdering reeds toepassing heeft gevonden bij een S&O-verklaring betreffende een eerdere periode van het kalenderjaar.

  • 4 Het gemiddelde uurloon wordt gesteld op het uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige over 2005 gemiddeld heeft betaald aan zijn werknemers die in 2005 speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht waarvoor hij over een S&O-verklaring beschikt, waarbij dit gemiddelde loon naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 5. Ingeval de S&O-inhoudingsplichtige in het kalenderjaar 2005 zodanig speur- en ontwikkelingswerk niet heeft verricht, geldt als het gemiddelde uurloon een bedrag van € 28.

  • 5 Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering over een kalenderjaar bedraagt per S&O-inhoudingsplichtige maximaal € 8 000 000 dan wel, ingeval de inhoudingsplichtige deel uitmaakt of in een deel van het kalenderjaar heeft uitgemaakt, van een fiscale eenheid, per fiscale eenheid. In het laatste geval wordt in de S&O-verklaring vastgesteld welk deel van het bedrag van € 8 000 000, betrekking heeft op de S&O-inhoudingsplichtige.

  • 6 De inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van een fiscale eenheid en voor speur- en ontwikkelingswerk werknemers ter beschikking stelt aan een onderneming binnen die fiscale eenheid, wordt geacht dat speur- en ontwikkelingswerk zelf te verrichten. Op deze inhoudingsplichtige is het bij of krachtens deze wet bepaalde zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de inhoudingsplichtige de verplichtingen in voorkomende gevallen zal doen uitvoeren door de onderneming die het speur- en ontwikkelingswerk uitvoert.

  • 7 Het in het derde lid vermelde percentage van 28 wordt vervangen door 46 indien de S&O-inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven. Indien de voor rekening van de inhoudingsplichtige gedreven onderneming een voortzetting is van een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat direct of indirect is gedreven door een met hem verbonden vennootschap in de zin van artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel voor rekening van een natuurlijk persoon die op het moment van aanvraag een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft in de inhoudingsplichtige, wordt voor de toepassing van de eerste volzin een ten aanzien van de verbonden vennootschap, onderscheidenlijk natuurlijk persoon, reeds voor de voortzetting afgegeven S&O-verklaring aangemerkt als een ten aanzien van de inhoudingsplichtige afgegeven verklaring. Een S&O-verklaring die is afgegeven voor een deel van een kalenderjaar wordt aangemerkt als een S&O-verklaring afgegeven met betrekking tot een heel kalenderjaar.

Artikel 24

  • 1 De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, houdt over de periode vermeld in de verklaring een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.

  • 2 De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven doet van het aantal uren dat zijn werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk in de periode waarop de verklaring betrekking heeft, mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken indien:

    • a. het aantal bestede uren minder is dan 90% van het in de S&O-verklaring opgenomen aantal, of

    • b. het product van het aantal bestede uren en het gemiddelde uurloon waarvan de S&O-verklaring uitgaat tenminste een bedrag van € 10 000 maal het aantal kalendermaanden waarop de S&O-verklaring betrekking heeft, lager is dan het product bedoeld in artikel 23, derde lid.

  • 3 De S&O-inhoudingsplichtige doet de mededeling, bedoeld in het tweede lid, binnen drie kalendermaanden na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft of, indien dat later is, binnen drie maanden na de afgifte van de S&O-verklaring. De S&O-inhoudingsplichtige vermeldt daarbij het door zijn werknemers in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft gerealiseerde aantal uren speur- en ontwikkelingswerk.

  • 4 Onze Minister van Economische Zaken kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inhoud van de mededeling en de indiening daarvan.

Artikel 25

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige die de in artikel 24, tweede lid, bedoelde mededeling deed, een correctie-S&O-verklaring af waarbij hij het bedrag van de correctie-S&O-verklaring vaststelt op basis van het volgens de mededeling niet gerealiseerde aantal uren.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring af met het bedrag dat op de S&O-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, indien:

    • a. aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest;

    • b. aannemelijk is geworden, dat de S&O-inhoudingsplichtige de verplichting bedoeld in artikel 24, tweede lid, niet is nagekomen.

  • 3 Onze Minister van Economische Zaken kan, indien blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring afgeven tot een omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat speur- en ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaring, is verricht.

  • 4 Een bedrag vastgesteld bij een correctie-S&O-verklaring komt zoveel mogelijk in mindering op het bij de S&O-verklaring waarop de correctie-S&O-verklaring betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is gebracht op de af te dragen belasting en premie. Voorzover dat niet mogelijk is, is sprake van een negatieve S&O-afdrachtvermindering welke er toe leidt dat de over het aangiftetijdvak waarin de correctie-S&O-verklaring is gedagtekend af te dragen loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve S&O-afdrachtvermindering.

Artikel 26

  • 1 Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 24, eerste lid, bepaalde of indien sprake is van het geval bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100 000, of, wanneer dat meer is, 20% van het in de S&O-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.

  • 2 Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 24, tweede of derde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van het bedrag van de correctie-S&O-verklaring die is vastgesteld op de voet van artikel 25, tweede lid, onderdeel b. De Minister van Economische Zaken kan de boete lager vaststellen op grond van geringe ernst van de overtreding.

  • 3 Onze Minister van Economische Zaken brengt opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een correctie-S&O-verklaring. Artikel 25, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

  • 1 Aan een S&O-belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar ten minste 500 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken op aanvraag een S&O-verklaring af.

  • 2 Aanvragen kunnen voor het laatst worden ingediend drie kalendermaanden voor het einde van het kalenderjaar. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen drie kalendermaanden na indiening van de aanvraag.

  • 3 De S&O-verklaring die ten name van een S&O-belastingplichtige wordt afgegeven, bevat:

    • a. een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk;

    • b. het kalenderjaar waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt.

  • 4 De S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven en die in het kalenderjaar minder dan 500 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd heeft besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk waarop de S&O-verklaring betrekking heeft, doet daarvan binnen twee kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring betrekking heeft mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken.

  • 6 Artikel 24, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven.

  • 7 Onze Minister van Economische Zaken trekt de S&O-verklaring in indien:

    • a. blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde;

    • b. de S&O-belastingplichtige de mededeling, bedoeld in het vierde lid, deed, of aannemelijk is dat hij dat had behoren te doen;

    • c. aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest.

  • 8 Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van de aanvraag en de wijze waarop deze moet worden ingediend. Onze Minister van Economische Zaken kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inhoud van de mededeling, bedoeld in het vierde lid, en de indiening daarvan.

Artikel 28

Artikel 29

Teneinde zoveel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken met ingang van 1 januari van enig jaar het in artikel 23, derde lid, vermelde percentage van 14, worden verhoogd tot ten hoogste 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld en kan het in artikel 23, derde lid en zevende lid, vermelde percentage van 28, worden verhoogd tot ten hoogste 33,5, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld. Bij verlaging van de percentages wordt het percentage van 28 zo veel mogelijk ontzien. De nieuwe percentages gelden met betrekking tot S&O-verklaringen die betrekking hebben op een periode die aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Hoofdstuk IX. Bestuurlijke boeten inzake speur- en ontwikkelingswerk

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk X. Bijzondere bepalingen inzake beroep en bevoegdheden

Artikel 30

  • 3 Tegen een besluit genomen door een van de in het eerste lid, genoemde bestuursorganen, met uitzondering van de Centrale organisatie werk en inkomen, kan de belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 4 Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer'.

  • 5 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

Hoofdstuk XI. Aanvullende regelingen

Artikel 31

  • 1 Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 14, derde lid, vermelde toetsloon vervangen door een ander toetsloon.

  • 3 Indien ingevolge een van de sociale-verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt voor de toepassing van het tweede lid het percentage in aanmerking genomen dat wordt vastgesteld krachtens artikel 9, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 32

Ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij ministeriële regeling nadere, zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

Hoofdstuk XII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33

  • 1 Indien naar de regels van de wet zoals die luidden op 31 december 2002 een inhoudingsplichtige met betrekking tot een op die datum bij hem in dienstbetrekking zijnde werknemer de afdrachtvermindering langdurig werklozen geniet, blijft ten aanzien van die inhoudingsplichtige met betrekking tot die werknemer de met ingang van 1 januari 2003 vervallen regeling inzake de afdrachtvermindering langdurig werklozen doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2007.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar: € 2 352.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt het toetsloon voor de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar:

    • a. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar niet heeft bereikt: € 20 111;

    • b. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt: € 23 118.

Artikel 34

Artikel 26a, vierde lid, zoals dit luidde op 31 december 2004 blijft van toepassing met betrekking tot arbo-bedrijfsmiddelen ter zake waarvan de inhoudingsplichtige arbo-afdrachtvermindering heeft genoten.

Artikel 40

  • 1 De afdrachtvermindering onderwijs is mede van toepassing met betrekking tot:

    • a. de werknemer die het onderricht in de praktijk van het beroep volgt van opleidingen leerlingwezen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs zoals dat luidde op 31 december 1995, op de grondslag van een in artikel 2.9 van die wet bedoelde leerovereenkomst;

    • b. de werknemer die een primaire of een voortgezette praktijkopleiding volgt op de grondslag van een leerovereenkomst in de zin van de Wet op het leerlingwezen waarop van toepassing is artikel F.18 van de Wet van 27 mei 1992 (Stb. 337) zoals dat luidde op 31 december 1995;

    • c. de werknemer die een opleiding volgt als bedoeld in de Regeling positie zittende leerlingen opleidingen verpleging en verzorging oude stijl.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ingeval het loon van die werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak.

  • 3 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde overeenkomst bij de loonadministratie.

Artikel 41

Met betrekking tot werknemers voor wie de arbeidsovereenkomst voorziet in een hoger loon dan het toetsloon, zijn artikel 14, tweede lid, en artikel 40, tweede lid, tot en met 31 december 1997 niet van toepassing.

Artikel 41a

De op 1 januari 2006 vervallen regeling inzake de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof blijft doorlopen tot uiterlijk 31 december 2006 met betrekking tot een werknemer die in het kalenderjaar 2006 ouderschapsverlof geniet waarbij loon wordt doorbetaald krachtens een op de laatste dag van het kalenderjaar 2005 bestaande:

  • a. collectieve arbeidsovereenkomst;

  • b. regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of

  • c. regeling van de inhoudingsplichtige welke geldt voor ten minste driekwart van de werknemers van de inhoudingsplichtige.

Artikel 42

De Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 wordt ingetrokken.

Artikel 43

  • 1 Met betrekking tot gevallen waarin een verrekeningsbijdrage zeevaart als bedoeld in artikel III van de Wet faciliteit voor de zeevaart zoals deze luidde op 31 december 1994, is ingehouden, blijven de bepalingen welke ingevolge de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 zijn vervallen, ingetrokken of gewijzigd, van kracht zoals deze luidden op 31 december 1994.

  • 2 Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van die wet van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 47

  • 1 Met betrekking tot de toepassing van deze wet terzake van speur- en ontwikkelingswerk dat is verricht voor 1 januari 2006, blijven de bepalingen bij of krachtens de hoofdstukken VIII en IX zoals deze luidden voor de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2006, van toepassing.

  • 2 Aanvragen voor een S&O-verklaring met betrekking tot kalendermaanden in 2006 die zijn of worden ingediend op de voet van artikel 24, derde lid, zoals dat luidde voor de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2006, worden behandeld als aanvragen die zijn ingediend met inachtneming van artikel 22, eerste lid, of, indien de aanvrager een S&O-belastingplichtige is, artikel 27, tweede lid, zoals deze luiden na de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2006.

  • 3 Met betrekking tot aanvragen als bedoeld in het tweede lid, is voor de wijze van indiening en de inhoud van de aanvragen van toepassing hetgeen is bepaald bij of krachtens artikel 24 zoals dat luidde voor de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2006.

  • 4 Onze Minister van Economische Zaken kan bij ministeriële regeling in het kader van een soepele overgang van het regime van vóór 1 januari 2006 naar het regime met ingang van 1 januari 2006, aanvullende of zonodig afwijkende regels stellen.

Artikel 51

De Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk en de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk berusten op artikel 1, derde lid, onderdeel c, onderscheidenlijk de artikelen 22, derde lid, en 24, eerste lid.

Artikel 55

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

  • 2 Deze wet wordt aangehaald als: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 15 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager