Stb. 2006, 221, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 29-12-2005.
Aanspraken wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid na ontslag of beëindiging van de
dienstbetrekking
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
1 De gewezen betrokkene die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor het
tijdstip waarop hem ontslag is verleend, niet zijnde een ontslag op grond van ziekte
of arbeidsongeschiktheid, dan wel waarop een tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd
niet zijnde een beëindiging op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid, dan wel
waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen, nadien nog ongeschikt is
hem passende, dan wel, na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel
19, eerste en tweede lid, van de WAO dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak,
al dan niet verlengd op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO dan wel artikel
24 van de Wet WIA of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing
ziekteverzuim, gangbare arbeid te verrichten, een en ander voor zover hij niet als
herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid
een uitkering ter hoogte van zijn laatstgenoten bezoldiging. Het in de vorige volzin
bepaalde geldt slechts voorzover de termijn van 12 maanden, genoemd in artikel 4,
eerste lid, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand
volgende op die waarin de gewezen betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Na afloop van de termijn van 12 maanden ontvangt hij gedurende 6 maanden, doch uiterlijk
tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gewezen betrokkene de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt, 70% van de laatst genoten bezoldiging.
2 De gewezen betrokkene die binnen vier weken na het tijdstip waarop hij is ontslagen,
dan wel zijn tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd dan wel waarop zijn benoeming
in tijdelijke dienst is afgelopen, wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende arbeid
te verrichten, ontvangt een uitkering ter hoogte van zijn laatstelijk genoten bezoldiging,
mits hij gedurende tenminste acht weken onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaand
in dienst is geweest of, ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onder
c1 en c2, gedurende ten minste in totaal drie van de zes maanden onmiddellijk aan
dat tijdstip voorafgaand in dienst is geweest. De uitkering ter hoogte van de laatstelijk
genoten bezoldiging wordt uitbetaald zolang de ongeschiktheid van de betrokkene duurt
en voor zover hij niet als herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking,
doch uiterlijk tot en met 52 weken na de aanvang daarvan, dan wel indien dit eerder
is tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt.
3 De gewezen betrokkene met recht op een uitkering krachtens de ZW heeft aanspraak op
een uitkering als bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid, verminderd met de uitkering
krachtens de ZW.
4 Voor de gewezen betrokkene bedoeld in het eerste en tweede lid die voor het tijdstip
waarop hem ontslag is verleend, dan wel waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst
is afgelopen, gedeeltelijk onbezoldigd buitengewoon verlof geniet, wordt onder laatstgenoten
bezoldiging verstaan de laatstgenoten bezoldiging die hij genoot voor aanvang van
de periode van buitengewoon verlof.
5 Het eerste tot en met het derde lid vinden geen toepassing ten aanzien van de betrokkene,
die in verband met de aanvaarding van werkzaamheden van ten minste gelijke omvang
als die van de beëindigde dienstbetrekking, aanspraak kan maken op honorering, loon
of bezoldiging, dan wel op een uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid uit
hoofde van die werkzaamheden.
6 Indien de gewezen betrokkene binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het
eerste tot en met het derde lid geregelde doorbetaling van een uitkering ter hoogte
van zijn laatstelijk genoten bezoldiging dan wel 70% daarvan, in verband met zijn
herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende, dan wel,
na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel 19, eerste en tweede
lid, van de WAO dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak, al dan niet verlengd
op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO dan wel artikel 24 van de Wet WIA
of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing ziekteverzuim,
wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid
beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop
de in het eerste tot en met het derde lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden
evenbedoelde perioden van ongeschiktheid, welke elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken zijn opgevolgd, samengeteld.
7 In geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof van de gewezen vrouwelijke betrokkene
wordt haar uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg aangevuld tot 100% van de laatst
genoten bezoldiging. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Zolang
zij na de beëindiging van de in de eerste volzin bedoelde uitkering nog wegens ziekte
en arbeidsongeschiktheid ongeschikt is om haar passende arbeid te verrichten, dan
wel, na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel 19, eerste en
tweede lid, van de WAO, dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak, al dan
niet verlengd op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO, dan wel artikel 24
van de Wet WIA of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing
ziekteverzuim, gangbare arbeid te kunnen verrichten, dan wel binnen vier weken na
deze beëindiging in die zin arbeidsongeschikt wordt, is het tweede, vijfde en zesde
lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van 52 weken
wordt in dat geval geacht aan te vangen op de dag volgende op die der bevalling. De
gewezen vrouwelijke betrokkene bedoeld in dit lid is de vrouwelijke betrokkene wier
bevalling waarschijnlijk is onderscheidenlijk plaatsvindt, binnen een periode van
tien weken na het tijdstip van haar ontslag.
8 Het bedrag van de een uitkering ter hoogte van de laatstelijk genoten bezoldiging,
bedoeld in dit artikel wordt verminderd dan wel, voor zover het reeds is uitbetaald,
verrekend met:
-
a. een de betrokkene toegekende ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering
danwel WAO- of WIA-uitkering of anderszins een uitkering uit hoofde van ziekte en
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid;
-
b. een de betrokkene toegekend invaliditeitspensioen door de Stichting Pensioenfonds
ABP, alsmede een eventuele aanvulling op dat pensioen, als bedoeld in artikel 41,
derde lid;
-
c. inkomsten welke de gewezen betrokkene inmiddels mocht zijn gaan genieten uit of in
verband met arbeid of bedrijf, daaronder mede begrepen uitkeringen terzake van ziekte
en arbeidsongeschiktheid, voor zover niet afkomstig uit verzekeringen, waarvoor de
premie uitsluitend voor eigen rekening van betrokkene is betaald.
9 In de gevallen, bedoeld in dit artikel, vinden de artikelen 14, 15, 16 en 17, waar
mogelijk, overeenkomstige toepassing.
10 In de gevallen, bedoeld in dit artikel, wordt de uitkering krachtens de Ziektewet,
de WAO, de Wet WIA of de Wet arbeid en zorg geacht onverminderd te zijn ontvangen,
indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd,
dan wel niet of niet geheel is betaald.
Stb. 2006, 395, datum inwerkingtreding 06-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.
Aanspraken wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid na ontslag of beëindiging van de
dienstbetrekking
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
1 De gewezen betrokkene die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor het
tijdstip waarop hem ontslag is verleend, niet zijnde een ontslag op grond van ziekte
of arbeidsongeschiktheid, dan wel waarop een tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd
niet zijnde een beëindiging op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid, dan wel
waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen, nadien nog ongeschikt is
hem passende, dan wel, na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel
19, eerste en tweede lid, van de WAO dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak,
al dan niet verlengd op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO dan wel artikel
24 van de Wet WIA of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing
ziekteverzuim, gangbare arbeid te verrichten, een en ander voor zover hij niet als
herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid
een uitkering ter hoogte van zijn laatstgenoten bezoldiging. Het in de vorige volzin
bepaalde geldt slechts voorzover de termijn van 12 maanden, genoemd in artikel 4,
eerste lid, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand
volgende op die waarin de gewezen betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Na afloop van de termijn van 12 maanden ontvangt hij gedurende 6 maanden, doch uiterlijk
tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gewezen betrokkene de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt, 70% van de laatst genoten bezoldiging.
2 De gewezen betrokkene die binnen vier weken na het tijdstip waarop hij is ontslagen,
dan wel zijn tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd dan wel waarop zijn benoeming
in tijdelijke dienst is afgelopen, wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende arbeid
te verrichten, ontvangt een uitkering ter hoogte van zijn laatstelijk genoten bezoldiging,
mits hij gedurende tenminste acht weken onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaand
in dienst is geweest of, ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onder
c1 en c2, gedurende ten minste in totaal drie van de zes maanden onmiddellijk aan
dat tijdstip voorafgaand in dienst is geweest. De uitkering ter hoogte van de laatstelijk
genoten bezoldiging wordt uitbetaald zolang de ongeschiktheid van de betrokkene duurt
en voor zover hij niet als herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking,
doch uiterlijk tot en met 52 weken na de aanvang daarvan, dan wel indien dit eerder
is tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt.
3 De gewezen betrokkene met recht op een uitkering krachtens de ZW heeft aanspraak op
een uitkering als bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid, verminderd met de uitkering
krachtens de ZW.
4 Voor de gewezen betrokkene bedoeld in het eerste en tweede lid die voor het tijdstip
waarop hem ontslag is verleend, dan wel waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst
is afgelopen, gedeeltelijk onbezoldigd buitengewoon verlof geniet, wordt onder laatstgenoten
bezoldiging verstaan de laatstgenoten bezoldiging die hij genoot voor aanvang van
de periode van buitengewoon verlof.
5 Het eerste tot en met het derde lid vinden geen toepassing ten aanzien van de betrokkene,
die in verband met de aanvaarding van werkzaamheden van ten minste gelijke omvang
als die van de beëindigde dienstbetrekking, aanspraak kan maken op honorering, loon
of bezoldiging, dan wel op een uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid uit
hoofde van die werkzaamheden.
6 Indien de gewezen betrokkene binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het
eerste tot en met het derde lid geregelde doorbetaling van een uitkering ter hoogte
van zijn laatstelijk genoten bezoldiging dan wel 70% daarvan, in verband met zijn
herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende, dan wel,
na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel 19, eerste en tweede
lid, van de WAO dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak, al dan niet verlengd
op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO dan wel artikel 24 van de Wet WIA
of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing ziekteverzuim,
wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid
beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop
de in het eerste tot en met het derde lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden
evenbedoelde perioden van ongeschiktheid, welke elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken zijn opgevolgd, samengeteld.
7 In geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof van de gewezen vrouwelijke betrokkene
wordt haar uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg aangevuld tot 100% van de laatst
genoten bezoldiging. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Zolang
zij na de beëindiging van de in de eerste volzin bedoelde uitkering nog wegens ziekte
en arbeidsongeschiktheid ongeschikt is om haar passende arbeid te verrichten, dan
wel, na onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende het in artikel 19, eerste en
tweede lid, van de WAO, dan wel artikel 23, van de Wet WIA bedoelde tijdvak, al dan
niet verlengd op grond van artikel 19, zevende lid van de WAO, dan wel artikel 24
van de Wet WIA of artikel XV, veertiende lid, onder a en c, van de Wet terugdringing
ziekteverzuim, gangbare arbeid te kunnen verrichten, dan wel binnen vier weken na
deze beëindiging in die zin arbeidsongeschikt wordt, is het tweede, vijfde en zesde
lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van 52 weken
wordt in dat geval geacht aan te vangen op de dag volgende op die der bevalling. De
gewezen vrouwelijke betrokkene bedoeld in dit lid is de vrouwelijke betrokkene wier
bevalling waarschijnlijk is onderscheidenlijk plaatsvindt, binnen een periode van
tien weken na het tijdstip van haar ontslag.
8 Het bedrag van de een uitkering ter hoogte van de laatstelijk genoten bezoldiging,
bedoeld in dit artikel dan wel 70% daarvan wordt verminderd dan wel, voor zover het
reeds is uitbetaald, verrekend met:
-
a. een de betrokkene toegekende ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering
danwel WAO- of WIA-uitkering of anderszins een uitkering uit hoofde van ziekte en
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid;
-
b. een de betrokkene toegekend invaliditeitspensioen door de Stichting Pensioenfonds
ABP, alsmede een eventuele aanvulling op dat pensioen, als bedoeld in artikel 41,
derde lid;
-
c. inkomsten welke de gewezen betrokkene inmiddels mocht zijn gaan genieten uit of in
verband met arbeid of bedrijf, daaronder mede begrepen uitkeringen terzake van ziekte
en arbeidsongeschiktheid, voor zover niet afkomstig uit verzekeringen, waarvoor de
premie uitsluitend voor eigen rekening van betrokkene is betaald.
9 In de gevallen, bedoeld in dit artikel, vinden de artikelen 14, 15, 16 en 17, waar
mogelijk, overeenkomstige toepassing.
10 In de gevallen, bedoeld in dit artikel, wordt de uitkering krachtens de Ziektewet,
de WAO, de Wet WIA of de Wet arbeid en zorg geacht onverminderd te zijn ontvangen,
indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd,
dan wel niet of niet geheel is betaald.