Wijziging Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en vaststelling regeling voor bestrijding van constructies m.b.t. onroerende zaken

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2013 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 09-06-1996 t/m heden

Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en vaststelling ministeriële regeling in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken

Artikel II

Indien op het tijdstip waarop de Wet van 18 december 1995, Stb. 659, in werking treedt, blijkt, dat door toepassing van de terugwerkende kracht, bedoeld in artikel V, eerste lid, van die wet, meer of minder belasting verschuldigd is dan bij toepassing van de wettelijke bepalingen zoals die luidden onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, wordt de ondernemer de meer verschuldigde belasting op dat tijdstip verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt op de voet van artikel 14 van de Wet op de omzetbelasting 1968 voldaan. De minder verschuldigd geworden belasting wordt aan hem op zijn verzoek teruggegeven.

Artikel III

  • 2 Onder stichtingskosten wordt verstaan het totaal van de kosten die door de verhuurder zijn of worden gemaakt om de desbetreffende onroerende zaak te verhuren, daaronder begrepen:

    • a. zijn historische aanschaffings- of voortbrengingskosten van de onroerende zaak, met inbegrip van eventueel ter zake van de bouw betaalde bouwrente;

    • b. de voor of tijdens de verhuurperiode gemaakte kosten, andere dan die bedoeld in onderdeel a, waarop de verhuurder voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft, of waarop hij zou kunnen afschrijven indien hij aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen;

    • c. ingeval de onroerende zaak door de verhuurder is verkregen krachtens een levering als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat luidde onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde Wet van 18 december 1995, zowel het ineens betaalde bedrag als de contante waarde van zijn eventuele periodieke schuldplichtigheid.

      Bij het bepalen van het vorenbedoelde totaal van de kosten wordt geen rekening gehouden met aan de verhuurder verleende subsidies en andere bijdragen van derden.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt voor artikel I terug tot en met 31 maart 1995, 18.00 uur.

De

Staatssecretaris

van Financiën,

W.A.F.G. Vermeend