Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 12 juni
1995, No. J. 958479, Directie Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 42 en 55, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren alsmede artikel 1, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;
Gezien de adviezen van de Raad voor dierenaangelegenheden (d.d. 31 augustus 1994,
kenmerk RDA/94306/HJ), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
(d.d. 23 augustus 1994, kenmerk 0781.94/Jsve), het Landbouwschap (d.d. 29 augustus
1994, kenmerk B042560.W01), de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (d.d. 28
september 1994, kenmerk M/B 4.140 7.1.1), Natura Artis Magistra (d.d. 5 juli 1994),
de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (d.d. 24 augustus 1994, kenmerk
194.02556/U94.02269/RV), het Produktschap Pluimvee en Eieren en het Produktschap Vee
en Vlees (d.d. 30 augustus 1994, kenmerk mha nr. 26615), het Produktschap voor Vis
en Visprodukten (d.d. 22 augustus 1994, kenmerk 0975/95/JvS/AK), Rechten voor al wat
leeft (d.d. 9 september 1994), Regelgeving Veeverbetering Nederland (d.d. 1 september
1994, kenmerk 94-R0021/WW/JvG), de Stichting voor Gezelschapsdieren (d.d. 19 augustus
1994, kenmerk 9408.40/RW), de Stichting Nationaal Onderzoek Dierentuinen (d.d. 29
augustus 1994), de Vereniging voor Fokkerijinstellingen van Varkens (d.d. 10 augustus
1994, kenmerk JvL/MK/472) en Zuid-Oost Genetics (d.d. 9 augustus 1994);
De Raad van State gehoord (advies van 24 juli 1995, No. W11.95.0298);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
van 18 januari 1995, No. J. 9517527, Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: