Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 juli
1995, No. 959812, Directie Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 91/630/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1991 tot vaststelling
van minimumnormen ter bescherming van varkens en gelet op artikel 40, tweede lid, onderdeel c, en derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, alsmede op artikel 1, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;
Gezien de adviezen van de Raad voor dierenaangelegenheden (29 juni 1994, RDA/94219/HJ),
de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (14 juli 1994, 194.00753/U94.02069/RV),
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (25 mei 1994, 0527.94/Jsve),
het Landbouwschap (17 mei 1994, B042404a.Wo1), het Produktschap voor Vis en Visprodukten
(10 mei 1994, 0555/95/JvS/MZ), de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij
(23 maart 1994, 0637/Ra/Pe), het Produktschap Pluimvee en Eieren tezamen met het Produktschap
Vee en Vlees (16 mei 1994, mha nr. 19972), de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties
(10 mei 1994, JW/IR.05002), de Stichting voor Gezelschapsdieren (19 mei 1994, 9405.30/RW),
Rechten voor al wat leeft (30 mei 1994) en de Koninklijke Vereniging "Het Nederlandsche
Trekpaard" (2 mei 1994);
De Raad van State gehoord (advies van 3 oktober 1995, No. W.11.95.0335);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
van 18 januari 1996, No. J. 9517241, Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: