Regeling rijksbijdrage exploitatie Westerscheldeveerdiensten 1995

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Artikel 1

De minister van Verkeer en Waterstaat, verder te noemen de minister, verstrekt aan de provincie Zeeland, verder te noemen de provincie, een jaarlijkse bijdrage in de kosten van exploitatie van de veerverbindingen Vlissingen-Breskens en Perkpolder-Kruiningen, hierna te noemen de Westerscheldeveerdiensten.

Artikel 2

De bijdrage bedoeld in artikel 4 wordt verstrekt over een periode van 7 jaar, gerekend vanaf 1 januari 1995 behoudens het bepaalde in artikel 9.

Artikel 3

  • 1 De provincie exploiteert de Westerscheldeveerdiensten en zet zich in voor een zo efficiënt mogelijke bedrijfsvoering, gericht op het zoveel mogelijk beperken van het exploitatietekort.

  • 2 Exploitatie geschiedt voor rekening en risico van de provincie, en naar eigen inzicht, met inachtneming van deze regeling.

  • 3 De dienstregeling voor het jaar 1994/1995 wordt als uitgangspunt aangehouden voor het aantal afvaarten. Structurele wijziging in het aantal afvaarten ten opzichte van deze dienstregeling geschiedt niet dan na overleg met de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Zeeland.

  • 4 De provincie verhoogt de veertarieven op 1 januari 1996 eenmalig met 5%. De provincie zal op 1 januari 2000 een gemiddeld veertarief vaststellen van minimaal € 4,54 (exclusief BTW) dat daarna jaarlijks minimaal zal worden verhoogd met de index, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1. De provincie behoudt het recht om de tarieven verder te verhogen.

  • 5 De provincie sluit een verzekering waarbij met name is gedekt de schade aan de veerdiensten, als gevolg van gebeurtenissen in verband met de exploitatie van de Westerscheldeveerdiensten en het risico van wettelijke aansprakelijkheid.

Artikel 4

  • 1 De jaarlijkse bijdrage bestaat uit:

    • a. voor 1995: een bijdrage in de exploitatie van de Westerscheldeveerdiensten van f 35.797.000,‐ door de minister aan de provincie in 1995 uitgekeerd.

    • b. voor de jaren 1996 tot en met 2001 een bijdrage als bedoeld onder a van f 48.400.000,-, welk bedrag jaarlijks wordt verhoogd met de index, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

    • c. een vast bedrag van f 14.000.000,‐ uit te keren in 1995.

  • 2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt met ingang van 1 januari 1996 jaarlijks aangepast door de bijdrage te corrigeren met de indexberekening, zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

  • 3 De jaarlijkse bijdragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, zijn gebaseerd op een reguliere werkweek van 38 uren. Indien in de reguliere werkweek van 38 uur voor de sector Provincie een verandering plaatsvindt, kan er overleg plaatsvinden tussen de minister en de provincie over een aanpassing van de jaarlijkse bijdrage, voorzover deze aanpassing niet reeds door middel van de indexering, bedoeld in het tweede lid, is gedekt.

  • 4

    • a. In de jaarlijkse bijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en in artikel 9, is rekening gehouden met een verkoopwaarde van de in 1997 in gebruik te nemen nieuwe veerboot van f 16.000.000,‐ op 31 december 2001 respectievelijk € 5.808.386,77 op 31 december 2003.

    • b. Bij het daadwerkelijk opheffen van de Westerscheldeveerdiensten op een andere datum dan de vorengenoemde data zal voor het bepalen van deze verkoopwaarde rechtlijnig worden geïnterpoleerd tussen de vorengenoemde bedragen.

    • c. Afwijkingen tussen de werkelijke verkoopprijs en vorengenoemde bedragen zullen tussen de minister en de provincie worden verdeeld volgens de verhouding 75% respectievelijk 25%.

  • 5 De minister kan de jaarlijkse bijdrage verminderen indien de provincie niet heeft voldaan aan de in de regeling opgenomen verplichtingen.

  • 6 De vermindering van de jaarlijkse bijdrage werkt terug tot en met het tijdstip waarop deze regeling is vastgesteld, tenzij bij de vermindering anders is bepaald.

  • 7 De jaarlijkse bijdrage kan niet op grond van het vijfde lid worden verminderd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop de regeling is bekendgemaakt dan wel sedert de dag waarop de handeling in strijd met die verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 5

  • 1 De provincie dient uiterlijk 31 december voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar een declaratie in bij het bureau financiële administratie van de Rijkswaterstaat, Directie Zeeland, Postbus 5014, 4330 KA Middelburg.

  • 2 De minister van Verkeer en Waterstaat zal de jaarlijkse bijdrage uiterlijk 31 januari van het desbetreffende kalenderjaar aan de provincie betalen.

Artikel 6

  • 1 De provincie legt jaarlijks de begroting en de rekening van de Provinciale Stoombootdiensten voorzien van een accountantsverklaring voor aan de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Zeeland, binnen een maand na vaststelling daarvan door Provinciale Staten.

  • 2 De provincie verstrekt op verzoek van de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Zeeland alle gegevens en bescheiden, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de exploitatie van de veerdiensten.

Artikel 7

  • 1 Indien de provincie besluit tot het opheffen van de Westerscheldeveerdiensten, draagt de provincie het risico en de kosten van de opheffing van de Provinciale Stoombootdienst, rekening houdend met de bijdragen van de minister, waarin de volgende voorwaardelijke afkoopsommen zijn opgenomen:

    • a. f 2.785.000,- voor 1995 en 1996 alsmede f 1.805.000,- voor 1997, ten behoeve van het terugbrengen van de boekwaarden van alle roerende en onroerende goederen - met uitzondering van de in 1997 in gebruik te nemen nieuwe veerboot -, welke de Provinciale Stoombootdienst gebruikt voor de exploitatie van de Westerscheldeveerdiensten, tot 0 (nihil) per 31 december 2001;

    • b. f 6.456.000,- voor 1995 en f 5.246.000,- in 1996 ten behoeve van de verplichtingen, voortvloeiende uit de rechtspositie van het personeel van de Provinciale Stoombootdiensten dat als gevolg van de ingebruikneming van een vaste oeververbinding ontslag uit provinciale dienst moet worden verleend. Bij het vaststellen van de verplichtingen, zoals berekend in de bij deze regeling behorende bijlage 2, is als uitgangspunt genomen dat de nieuwe werkloosheidswetgeving voor ambtenaren tot stand komt en de uitkeringen op basis van deze wetgeving niet voor rekening van de provincie komen.

  • 2 De provincie verplicht zich tot rentebijschrijving op de, in het kader van het eerste lid, van de minister ontvangen gelden waarbij er een percentage wordt gehanteerd van 7 %.

Artikel 8

  • 1 De provincie zal zich tot het uiterste inspannen om bij het aannemen van personeel de verplichtingen voortvloeiende uit de rechtspositie van het personeel van de Provinciale Stoombootdiensten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, tot een minimum te beperken.

  • 2 De provincie zal zich tot het uiterste inspannen om voor de werknemers van de Provinciale Stoombootdiensten, bedoeld in artikel 3 van het Sociaal Statuut opheffing PSD, afgekondigd in Provinciaal blad van Zeeland nr. 9 van 1992 op 28 januari 1992, zo spoedig mogelijk een andere betrekking te vinden.

  • 3 Een jaar voor de ingebruikneming van de vaste oeverbinding zal de provincie aan de minister rapporteren over de uitvoering van het eerste en tweede lid alsmede over het verloop en de berekeningen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

  • 4 Naar aanleiding van de rapportage, bedoeld in het derde lid, zal er overleg plaatsvinden tussen de minister en de provincie waarbij afwijkingen van de berekeningen en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, zullen leiden tot verrekening.

Artikel 9

  • 1 Indien op 1 januari 2002 een vaste oeververbinding nog niet in gebruik is genomen, terwijl de minister en de provincie tezamen van mening zijn dat dit vóór 1 januari 2004 het geval zal zijn, betaalt de minister aan de provincie:

    • a. voor het jaar 2002: een twaalfde deel van € 8.077.287,85, voor elke maand of gedeelte daarvan, waarin de Provincie de Westerscheldeveerdiensten moet exploiteren;

    • b. voor het jaar 2003: een twaalfde deel van €7.986.531,80 voor elke maand of gedeelte daarvan waarin de provincie de Westerscheldeveerdiensten moet exploiteren.

  • 2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 1996 jaarlijks aangepast door de bijdrage te corrigeren met de indexberekening, zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 10

  • 1 De bepalingen van artikel 3 tot en met 8 zijn niet van toepassing:

    • a. met ingang van 1 januari van het jaar volgend op de datum waarop tussen de minister en de provincie komt vast te staan dat de vaste oeververbinding Westerschelde niet eerder dan 1 januari 2004 gerealiseerd kan zijn; dan wel

    • b. met ingang van januari 1997 indien voor of op die datum nog geen overeenkomst tussen de provincie en de minister omtrent de vaste oeververbinding Westerschelde is gesloten.

  • 2 In de situatie genoemd in het eerste lid, stelt de provincie de bedragen, welke op grond van artikel 7, eerste lid, als voorwaardelijke afkoopsommen zijn betaald, met de daadwerkelijk genoten rente, op dat moment ter beschikking van de minister.

  • 3 In de situatie genoemd in het eerste lid, stelt de minister van Verkeer en Waterstaat, na overleg met de provincie, zo spoedig mogelijk een nieuwe regeling vast over de exploitatie van de Westerscheldeveerdiensten alsmede de verplichtingen van de minister en de provincie daarbij.

  • 4 Zolang de in het derde lid bedoelde regeling niet is vastgesteld, wordt 75 % van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bijdrage voor het eerstvolgende kalenderjaar als voorschotbedrag door de minister aan de provincie uitgekeerd, waarbij de bepalingen van deze regeling voor zover nog van toepassing worden uitgevoerd.

  • 5 Indien deze regeling vervalt op grond van het eerste lid, onderdeel b, stelt de Provincie 25% van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bijdrage, met de daadwerkelijk genoten rente op dat moment ter beschikking van de minister.

  • 6 Indien in het vierde lid bedoelde kalenderjaar alsnog een regeling wordt vastgesteld over de hoogte van de bijdrage van de minister in de periode van een nieuwe regeling, vindt binnen twee maanden na de vaststelling verrekening plaats van het verschil tussen de alsdan vastgestelde bijdrage van de minister en het reeds uitgekeerde voorschot van dat jaar.

Artikel 11

De Regeling rijksbijdrage exploitatie Westerschelde-veerdiensten (Stct. 1995, 11) wordt ingetrokken.

Artikel 12

  • 1 Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen en de toelichting, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

  • 2 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de dagtekening van de Staatscou-rant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1995.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rijksbijdrage exploitatie Westerscheldeveerdiensten 1995.

’s-Gravenhage, 25 januari 1995

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink