Aan mij is een vraag voorgelegd aangaande de toepassing van de vrijstelling, bedoeld
in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
(hierna: de Wet) in de situatie dat een tot een concern behorende BV haar gehele onderneming,
waartoe onroerende zaken behoren, overdraagt aan een andere tot hetzelfde concern
behorende BV.
De vraag of de vrijstelling van toepassing is dient te worden beoordeeld aan de hand
van het Uitvoeringsbesluit Belastingen van rechtsverkeer. Met betrekking tot de bovenbedoelde
situatie kunnen van toepassing zijn de artikelen 5a (inzake bedrijfsfusie) en 5b (inzake
interne reorganisatie). Hierbij kan worden opgemerkt dat artikel 5a onder meer het
vereiste kent dat de overdracht dient te geschieden tegen toekenning van aandelen,
waarbij een maximale bijbetaling van 10 procent is toegestaan. Artikel 5b daarentegen
kent onder meer het vereiste dat de overdracht dient plaats te vinden binnen concernverband.
Laatstgenoemde bepaling is niet beperkt tot overdrachten binnen concernverband van
louter onroerende zaken of beperkte rechten. Het doet bij de toepassing van de artikelen
5a en 5b niet ter zake of de vennootschap waaraan de gehele onderneming, het zelfstandig
onderdeel daarvan of de onroerende zaken worden overgedragen speciaal voor de betreffende
transactie is opgericht door de overdragende vennootschap.
Uit het vorenstaande blijkt dat de onderwerpelijke situatie – nu deze binnen concernverband
geschiedt – niet alleen aan de hand van artikel 5a, maar ook aan de hand van artikel
5b kan worden beoordeeld. Met inachtneming van het gestelde in deze bepalingen kan
bezien worden of de vrijstelling op grond van één van beide bepalingen van toepassing
is.
Ter voorkoming van misverstanden merk ik hierbij op dat indien men zich baseert op
artikel 5b men niet tevens behoeft te voldoen aan de vereisten gesteld in artikel
5a, en andersom.
De bovenbeschreven problematiek kan zich bijvoorbeeld voordoen in de volgende specifieke
situatie.
Natuurlijk persoon A zet zijn eenmanszaak ‘geruisloos’ om in BV A, waarna BV A haar
gehele onderneming, inclusief de daartoe behorende onroerende zaken, tegen toekenning
van aandelen – al dan niet met een bijbetaling van meer dan 10% – in haar geheel overdraagt
aan de daartoe door BV A opgerichte BV B.
In deze situatie kan ter zake van de omzetting de vrijstelling, bedoeld in artikel
15, eerste lid, onderdeel e, van de Wet van toepassing zijn, mits aan de vereisten
van artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit is voldaan.
De overdracht van de gehele onderneming door BV A aan BV B kan vallen onder de vrijstelling,
bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet, mits voldaan is aan de
vereisten van artikel 5a dan wel artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit. Een en ander
zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Voor wat de vrijstelling ter zake van de omzetting betreft merk ik op dat deze niet
op grond van artikel 5, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit komt te vervallen,
indien de overdracht van de gehele onderneming door BV A aan BV B plaatsvindt in het
kader van een bedrijfsfusie als bedoeld in artikel 5a of een interne reorganisatie
als bedoeld in artikel 5b (zie artikel 5, zesde lid).
Door de wijziging van de vrijstellingen, opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdelen
e en h van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Stb. 1995, 660) en de inwerkingtreding
van de artikelen 5, 5a en 5b van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer
(Stb. 1996, 144) heeft het beleid opgenomen in onderdeel 11 van de aanschrijving ‘Delegatie
hardheidsclausule Wet op belastingen van rechtsverkeer’ van 27 december 1988, nr.
IB 88/1084 zijn belang verloren en is derhalve ingetrokken.