Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2003.]
Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006 en zichtdatum 01-01-2014.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2002

Besluit van 26 maart 1996, houdende bepalingen inzake financiële voorschriften bij een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen op grond van de Mijnwet continentaal plat

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 29 mei 1995, nr. 95035425 WJA/W;

Gelet op de richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164), zomede op artikel 12, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat en op artikel VI, vierde lid, van de wet van 18 maart 1996 tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van de vorenbedoelde richtlijn (Stb. 199);

De Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 1995, nr. W10.95.0280);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 maart 1996, nr. 96017480 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet: de Mijnwet continentaal plat;

opsporingsvergunning: een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen;

winningsvergunning: een winningsvergunning voor koolwaterstoffen.

HOOFDSTUK 2. VOORSCHRIFTEN OPSPORINGSVERGUNNING

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Een opsporingsvergunning wordt verleend met de voorschriften, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.7.

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is met ingang van de dag na die, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet (bonus) verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór het van kracht worden van de vergunning door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 907,56 per gehele km2.

Artikel 2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is jaarlijks met ingang van de dag na de datum, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een oppervlakterecht als bedoeld in artikel 8 van de wet verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op die dag van het betrokken jaar op de grondslag van de volgende schaal, waarin het laatstelijk vóór die dag van het betrokken jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 90,76 per gehele km2 voor elk der eerste zes jaren;

a/63,5 x € 158,82 per gehele km2 voor elk der volgende drie jaren;

a/63,5 x € 272,27 per gehele km2 voor elk jaar van de overige geldigheidsduur van de vergunning.

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is met ingang van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstippen aan de staat door deze Minister vastgestelde bedragen verschuldigd ter vergoeding van de kosten, die als gevolg van het krachtens de vergunning instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek voor betonningen zijn gemaakt ter beveiliging van de scheepvaart en van voor genoemde werkzaamheden dienende installaties.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen op door Onze Minister aan te geven wijze.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is verplicht in Nederland van zijn met gebruikmaking van de vergunning uitgeoefend bedrijf een boekhouding te voeren, welke voldoet aan de eisen van dat bedrijf, en waaruit te allen tijde zijn financiële rechten en verplichtingen alsmede de door hem gedane investeringen kunnen worden gekend, zowel ten aanzien van het gehele vergunningsgebied als ten aanzien van ieder blok, aangegeven op de kaart, vastgesteld krachtens artikel 4, tweede lid, van het Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen Mijnwet continentaal plat, waarvoor de vergunning geldt.

    De vergunninghouder is voorts verplicht ervoor zorg te dragen, dat degene, die is belast met de dagelijkse leiding van het met gebruikmaking van de vergunning uitgeoefend bedrijf, in Nederland kantoor houdt.

  • 2 De vergunninghouder is voorts verplicht ervoor zorg te dragen, dat degene, die is belast met de dagelijkse leiding van het met gebruikmaking van de vergunning uitgeoefend bedrijf, in Nederland kantoor houdt.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Overtreding van artikel 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 of 2.6 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

HOOFDSTUK 3. VOORSCHRIFTEN WINNINGSVERGUNNING

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Een winningsvergunning wordt verleend met de voorschriften, bedoeld in:

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is jaarlijks met ingang van de dag na de datum, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een oppervlakterecht als bedoeld in artikel 8 van de wet verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op die dag van het betrokken jaar op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór die dag van het betrokken jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

    a/63,5 x € 272,27 per gehele km2.

  • 2 Indien de vergunning op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet is verleend, wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag, dat verschuldigd is met ingang van de dag na de dag, waarop de vergunning van kracht is geworden, verminderd met het bedrag, dat de vergunninghouder voor het betrokken gebied en tijdvak als houder van de opsporingsvergunning aan oppervlakterecht reeds heeft betaald.

Artikel 3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is met ingang van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstippen aan de staat door deze Minister vastgestelde bedragen verschuldigd ter vergoeding van de kosten, die als gevolg van het krachtens de vergunning instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek of winnen van koolwaterstoffen voor betonningen zijn gemaakt ter beveiliging van de scheepvaart en van voor genoemde werkzaamheden dienende installaties.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is jaarlijks aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet (cijns) verschuldigd, bestaande uit een percentage van de totale waarde van alle aardolie, welke met gebruikmaking van de vergunning is gewonnen en in het voorafgaande kalenderjaar uit het vergunningsgebied is afgevoerd.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage wordt vastgesteld op de grondslag van de volgende schaal:

    Bij een jaarlijkse afvoer van

    geldt als percentage

        0 tot

     100 000 m3

    0

     100 000 tot

     200 000 m3

    1

     200 000 tot

     300 000 m3

    2

     300 000 tot

     400 000 m3

    3

     400 000 tot

     500 000 m3

    4

     500 000 tot

    1 000 000 m3

    5

    1 000 000 tot

    2 000 000 m3

    6

    2 000 000 tot

    3 000 000 m3

    7

    3 000 000 tot

    4 000 000 m3

    8

    4 000 000 tot

    5 000 000 m3

    9

    5 000 000 tot

    6 000 000 m3

    10

    6 000 000 tot

    7 000 000 m3

    11

    7 000 000 tot

    8 000 000 m3

    12

    8 000 000 tot

    9 000 000 m3

    13

    9 000 000 tot

    10 000 000 m3

    14

    10 000 000 m3

    of meer

    15

  • 3 Indien in een kalenderjaar het gewogen gemiddelde van de waarde van in Nederland ingevoerde ruwe olie zoals weergegeven door het Internationaal Energie Agentschap in zijn publikatie «Energy prices and taxes» over het betrokken jaar lager is dan US $ 23 per vat, geldt, in afwijking in zoverre van het tweede lid, bij een jaarlijkse afvoer van niet meer dan 800 000 m3 als cijnspercentage: 0.

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Voor zover de aardolie is verkocht, geldt voor de toepassing van de artikelen 3.4, 3.10 en 3.11 als waarde van iedere verkochte hoeveelheid aardolie de verkoopprijs, verminderd – voor zover deze voor rekening van de vergunninghouder komen – met:

    • a. de kosten van de winning;

    • b. de kosten van behandeling en opslag binnen het continentaal plat, alsmede in de aan de Noordzee gelegen landen binnen een strook van 40 km breedte langs de kust van de Noordzee;

    • c. de kosten van vervoer tot de kust van een aan de Noordzee gelegen land, alsmede in een strook van 40 km breedte langs de kust van de Noordzee, en

    • d. de rechten en belastingen, ter zake van de invoer en levering van de aardolie door enige staat geheven.

  • 2 Voor zover de aardolie niet is verkocht, geldt voor de toepassing van de artikelen 3.4, 3.10 en 3.11 als waarde van de aardolie de waarde, welke wordt verkregen door de door Onze Minister krachtens artikel 3.26 goedgekeurde verrekenprijs te verminderen op overeenkomstige wijze als in het eerste lid, onder a tot en met d, aangegeven.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Binnen drie maanden na het einde van een kalenderjaar zendt de vergunninghouder aan Onze Minister een opgave – overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld model – van de hoeveelheden van de aardolie, die met gebruikmaking van de vergunning zijn gewonnen en in dat jaar uit het vergunningsgebied zijn afgevoerd onderscheidenlijk verkocht, van de verkoopprijs of de verrekenprijs van die aardolie, van de in artikel 3.5, eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde bedragen, die op de verkoopprijs in mindering kunnen worden gebracht, alsmede van het bedrag van de cijns, die hij naar zijn oordeel op grond daarvan verschuldigd zal zijn.

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is jaarlijks aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet (cijns) verschuldigd, bestaande uit een percentage van de totale waarde van alle aardgas, dat met gebruikmaking van de vergunning is gewonnen en in het voorafgaande kalenderjaar uit het vergunningsgebied is afgevoerd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder afvoeren uit het vergunningsgebied niet verstaan het afvoeren uit het vergunningsgebied van aardgas, dat elders in het continentaal plat in de ondergrond wordt gebracht ten behoeve van de winning van aardolie.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde percentage wordt vastgesteld op de grondslag van de volgende schaal:

    Bij een jaarlijkse afvoer – bij een druk van 1 atmosfeer en een temperatuur van 0 °C – van

    geldt als percentage

    0 tot

    100 miljoen m3

    0

    100 miljoen tot

    200 miljoen m3

    1

    200 miljoen tot

    300 miljoen m3

    2

    300 miljoen tot

    400 miljoen m3

    3

    400 miljoen tot

    500 miljoen m3

    4

    500 miljoen tot

    1 miljard m3

    5

    1 miljard tot

    2 miljard m3

    6

    2 miljard tot

    3 miljard m3

    7

    3 miljard tot

    4 miljard m3

    8

    4 miljard tot

    5 miljard m3

    9

    5 miljard tot

    6 miljard m3

    10

    6 miljard tot

    7 miljard m3

    11

    7 miljard tot

    8 miljard m3

    12

    8 miljard tot

    9 miljard m3

    13

    9 miljard tot

    10 miljard m3

    14

    10 miljard m3

    of meer

    15

  • 4 Indien in een kalenderjaar het gewogen gemiddelde van de waarde van in Nederland ingevoerde ruwe olie zoals weergegeven door het Internationaal Energie Agentschap in zijn publikatie «Energy prices and taxes» over het betrokken jaar lager is dan US $ 23 per vat, geldt, in afwijking in zoverre van het derde lid, bij een jaarlijkse afvoer van niet meer dan 800 miljoen m3 als cijnspercentage: 0.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Voor zover het aardgas is verkocht, geldt voor de toepassing van de artikelen 3.7, 3.10 en 3.11 als waarde van iedere verkochte hoeveelheid aardgas de verkoopprijs, verminderd – voor zover deze voor rekening van de verkoper komen – met:

    • a. de kosten van de winning,

    • b. de kosten van behandeling en opslag binnen het continentaal plat, alsmede in de aan de Noordzee gelegen landen binnen een strook van 40 km breedte langs de kust van de Noordzee,

    • c. de kosten van vervoer tot de kust van een aan de Noordzee gelegen land, alsmede in een strook van 40 km breedte langs de kust van de Noordzee, en

    • d. de rechten en belastingen, ter zake van de invoer en levering van het aardgas door enige staat geheven.

  • 2 Voor zover het aardgas niet is verkocht, geldt voor de toepassing van de artikelen 3.7, 3.10 en 3.11 als waarde van het aardgas de waarde, welke wordt verkregen door de door Onze Minister krachtens artikel 3.26 goedgekeurde verrekenprijs te verminderen op overeenkomstige wijze als in het eerste lid, onder a tot en met d aangegeven.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Binnen drie maanden na het einde van een kalenderjaar zendt de vergunninghouder aan Onze Minister een opgave – overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld model – van de hoeveelheden aardgas bij een druk van 1 atmosfeer en een temperatuur van 0 °C, die met gebruikmaking van de vergunning zijn gewonnen en in dat jaar uit het vergunningsgebied zijn afgevoerd onderscheidenlijk verkocht, van de verkoopprijs of de verrekenprijs van dat aardgas, van de in artikel 3.8, eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde bedragen, die op de verkoopprijs in mindering kunnen worden gebracht, alsmede van het bedrag van de cijns, die hij naar zijn oordeel op grond daarvan verschuldigd zal zijn.

Artikel 3.10

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Het op grond van een ingezonden opgave ingevolge artikel 3.4 of 3.7 te betalen bedrag is verschuldigd nadat na het einde van het betrokken kalenderjaar drie maanden zijn verlopen.

Artikel 3.11

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Onze Minister stelt nadien het verschuldigde bedrag definitief vast.

Artikel 3.12

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Het definitief als verschuldigd vastgestelde bedrag is – onder aftrek van het reeds betaalde – verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop aan de vergunninghouder het bedrag is bekendgemaakt. Indien reeds meer is betaald dan het definitief vastgestelde bedrag wordt het verschil zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 3.13

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is jaarlijks aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, van de wet verschuldigd van 70% van het voordelige saldo van een met inachtneming van de artikelen 3.14 en 3.15 over het afgelopen boekjaar op te maken resultatenrekening, welke omvat de volgens goed koopmansgebruik aan dat jaar toe te rekenen kosten en opbrengsten van het krachtens de vergunning instellen van verkennings- en opsporingsonderzoeken en winnen van delfstoffen. In afwijking van de eerste volzin kan de afschrijving van aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen willekeurig geschieden, voor zover die wijze van afschrijven in het kader van de belastingheffing is toegestaan op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

  • 2 Indien het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag lager is dan het bedrag, dat wordt verkregen door bij de toepassing van dat lid in plaats van 70% te lezen 50% en het bepaalde in artikel 3.14, tweede lid, onder f en g, buiten beschouwing te laten, is in plaats van het eerstbedoelde bedrag het laatstbedoelde verschuldigd.

  • 3 Een boekjaar als in het eerste lid bedoeld, is een kalenderjaar. Onze Minister kan een andere termijn als zodanig boekjaar aanwijzen.

Artikel 3.14

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Bij het opmaken van een resultatenrekening als bedoeld in artikel 3.13 worden in het credit daarvan gebracht:

    • a. de opbrengst van de krachtens de vergunning gewonnen delfstoffen;

    • b. de opbrengst van verkochte produktiemiddelen dan wel de waarde in het economisch verkeer van aan het bedrijf onttrokken produktiemiddelen, een en ander voor zover zij de aanschaffingswaarde, vermeerderd met de kosten van verbetering en verminderd met de tot de datum van verkoop ten laste van een resultatenrekening gebrachte afschrijvingen, te boven gaan, echter onder aftrek van bedragen, die uit deze opbrengst dan wel waarde tot afschrijving op andere, ter vervanging dienende produktiemiddelen strekken;

    • c. andere met of door het verrichten van verkennings- en opsporingsonderzoeken en de winning verkregen voordelen zoals vergoedingen voor ter beschikking gestelde kennis en diensten dan wel de waarde in het economisch verkeer van aan het bedrijf onttrokken kennis en diensten.

  • 2 Bij het opmaken van een resultatenrekening als bedoeld in artikel 3.13 worden in het debet daarvan gebracht:

    • a. de kosten van het binnen het vergunningsgebied instellen van verkennings- en opsporingsonderzoeken, gemaakt na de dag, waarop de vergunning van kracht is geworden, en de kosten van het winnen en afleveren van delfstoffen, een en ander zowel wat de directe als de naar redelijkheid vast te stellen indirecte en algemene kosten betreft;

    • b. de kosten van andere verkennings- en opsporingsonderzoeken dan onder a bedoeld, gemaakt na de dag, waarop de vergunning van kracht is geworden, met uitzondering van die kosten, welke reeds ten laste van een andere resultatenrekening zijn gebracht of zijn gemaakt in een gebied, waarvoor een opsporings- of winningsvergunning van kracht is, die is verleend vóór 1 januari 1976, of een op een later tijdstip op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet in vervolg op zodanige opsporingsvergunning verleende winningsvergunning;

    • c. afschrijvingen op de niet reeds ten laste van een andere resultatenrekening gebrachte kosten van verkennings- en opsporingsonderzoeken, welke zijn gemaakt vóór de dag, waarop de vergunning van kracht is geworden, voor zover die kosten geen betrekking hebben op een gebied als onder b bedoeld;

    • d. afschrijvingen op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van alle duurzame produktiemiddelen, voor zover die kosten geen betrekking hebben op een gebied als onder b bedoeld;

    • e. de door de vergunninghouder aan de staat verschuldigde belastingen en andere Nederlandse publiekrechtelijke lasten voor zover deze als bedrijfslasten van de onder a tot en met c bedoelde activiteiten zijn te beschouwen, met uitzondering van de belastingen en lasten, welke reeds ten laste van een andere resultatenrekening zijn gebracht, de naar inkomen, winst of vermogen geheven belastingen en hun voorheffingen, alsmede van de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen, berekend naar met de winning behaalde winst;

    • f. een bedrag van 20% der kosten, bedoeld onder a tot en met c;

    • g. een bedrag van 70% der kosten, bedoeld onder d.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid gelden als opbrengsten of voordelen:

    • a. mede de waarde van anders dan door verkoop aan het winningsbedrijf onttrokken delfstoffen, zomede de naar goed koopmansgebruik gewaardeerde verschillen tussen begin- en eindvoorraden;

    • b. mede de bedragen, welke ten goede komen aan een vennootschap als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de wet;

    • c. niet de waarde van in het winningsbedrijf gewonnen en verbruikte delfstoffen;

    • d. niet de bedragen, welke de vergunninghouder van een vennootschap als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de wet heeft ontvangen als houder van aandelen of van winstbewijzen van die vennootschap.

  • 4 Voor zover de gewonnen koolwaterstoffen anders dan door verkoop aan het winningsbedrijf zijn onttrokken, geldt voor de bepaling van de in het eerste lid, onder a, bedoelde opbrengst als waarde van de koolwaterstoffen de door Onze Minister krachtens artikel 3.26 goedgekeurde verrekenprijs.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid gelden als kosten:

    • a. mede de kosten, welke voor rekening komen van een vennootschap als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de wet;

    • b. niet de bedragen, betaald voor kennis, verkregen uit verkennings- of opsporingsonderzoeken of het winnen van delfstoffen, welke door derden zijn verricht, voor zover niet aannemelijk wordt gemaakt, dat deze kennis is verworven ten behoeve van activiteiten als in het tweede lid, onder a tot en met c bedoeld, en deze bedragen nog niet ten laste van een andere resultatenrekening zijn gebracht;

    • c. niet de rente over eigen vermogen van de vergunninghouder en over vermogen, dat vóór de verlening van de vergunning is verschaft door ondernemingen, die tot dezelfde groep behoren, alsmede de rente over het eigen vermogen van een vennootschap als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de wet;

    • d. niet de waarde van in het winningsbedrijf gewonnen en verbruikte delfstoffen;

    • e. niet uitgaven, waarvan niet aannemelijk is, dat zij zijn gedaan ter verkrijging van de in artikel 3.13 bedoelde opbrengsten.

  • 6 Kosten of opbrengsten, welke blijken niet te zijn opgenomen in de vastgestelde resultatenrekening over het jaar, waarop zij betrekking hebben, worden opgenomen in de resultatenrekening over het jaar, waarin van die kosten onderscheidenlijk die opbrengsten is gebleken.

Artikel 3.15

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien een resultatenrekening over enig boekjaar – het bepaalde in artikel 3.14, tweede lid, onder f en g, buiten beschouwing gelaten – een nadelig saldo aanwijst, wordt dit naar het debet van de resultatenrekening van het volgend boekjaar overgebracht.

  • 2 Een samengevoegde resultatenrekening kan worden opgemaakt indien de vergunninghouder tevens houder is van één of meer andere winningsvergunningen die zijn verleend met inachtneming van dit besluit of het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102).

Artikel 3.16

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 3.17, 3.18 en 3.20 wordt onder belasting verstaan de vennootschapsbelasting, onderscheidenlijk de inkomstenbelasting, die over het betrokken boekjaar van de vergunninghouder is geheven krachtens de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, onderscheidenlijk de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel enige andere wettelijke belastingregeling, die voor genoemd besluit of genoemde wetten in de plaats zal treden, naar winst, die met activiteiten als in artikel 3.14, tweede lid, onder a of b, bedoeld, is behaald, met dien verstande dat nimmer meer wordt verrekend dan de naar het voor dat jaar geldende tarief berekende vennootschapsbelasting bij een belastbaar bedrag, enkel bestaande uit hetgeen aan zodanige winst is verkregen. Met over zodanige winst geheven belasting wordt gelijkgesteld de belasting, die achterwege blijft ten gevolge van door de belastingplichtige uit anderen hoofde in enig jaar geleden verliezen. Als over zodanige winst geheven belasting wordt daarentegen niet beschouwd de belasting, die is geheven ten gevolge van door de belastingplichtige uit anderen hoofde in enig jaar behaalde winsten.

  • 2 Indien de winning plaatsvindt voor rekening van een vennootschap als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de wet, wordt voor de toepassing van het eerste lid als van de vergunninghouder geheven vennootschapsbelasting mede in aanmerking genomen de vennootschapsbelasting die over het betrokken boekjaar van die vennootschap is geheven naar winst, die met activiteiten als in artikel 3.14, tweede lid, onder a of b, bedoeld is behaald.

Artikel 3.17

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is telkens met ingang van het tijdstip, waarop zes maanden na het begin van een boekjaar zijn verstreken, aan de staat als eerste vooruitbetaling een door Onze Minister en Onze Minister van Financiën vastgesteld bedrag verschuldigd.

  • 2 Genoemde Ministers stellen zodanig bedrag vast op de helft van het bedrag, dat naar hun redelijke schatting op grond van artikel 3.13, over het betrokken boekjaar verschuldigd zal zijn, verminderd met de helft van de belasting, welke naar hun redelijke schatting over dat boekjaar zal worden geheven.

Artikel 3.18

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is telkens met ingang van het tijdstip, waarop een maand na het einde van een boekjaar is verstreken, aan de staat als tweede vooruitbetaling een door Onze Minister en Onze Minister van Financiën vastgesteld bedrag verschuldigd.

  • 2 Genoemde Ministers stellen zodanig bedrag vast op het volle bedrag, dat naar hun redelijke schatting op grond van artikel 3.13, over het betrokken boekjaar verschuldigd zal zijn, verminderd – voor zover mogelijk –:

    • a. met de belasting, welke naar hun redelijke schatting over dat boekjaar zal worden geheven;

    • b. met vervolgens het bedrag, dat de vergunninghouder over dat boekjaar als eerste vooruitbetaling heeft betaald.

  • 3 De eerste vooruitbetaling wordt, voor zover de in het tweede lid, onder b, bedoelde vermindering niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 3.19

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is verplicht binnen zes maanden na het einde van een boekjaar aan Onze Minister en Onze Minister van Financiën te zenden een over dat boekjaar opgemaakte resultatenrekening als in artikel 3.13 bedoeld alsmede een balans, vermeldende de aan het einde van het boekjaar tot het winningsbedrijf behorende activa en passiva.

Artikel 3.20

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Onze Minister en Onze Minister van Financiën stellen na ontvangst van de resultatenrekening deze zo spoedig mogelijk vast.

  • 2 Zij stellen tegelijkertijd vast het ingevolge artikel 3.13 verschuldigde bedrag, verminderd – voor zover mogelijk –:

    • a. met de belasting, welke de vergunninghouder over het betrokken boekjaar per saldo heeft betaald;

    • b. met vervolgens de bedragen, die de vergunninghouder als eerste en als tweede vooruitbetaling – indien artikel 3.18, derde lid, toepassing heeft gevonden, per saldo – heeft betaald.

Artikel 3.21

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is het krachtens artikel 3.20, tweede lid, vastgestelde bedrag verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop dat bedrag aan hem is bekendgemaakt.

  • 2 De eerste en de tweede vooruitbetaling worden voor zover de in artikel 3.20, tweede lid, onder b, bedoelde vermindering niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 3.22

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien na de betalingen of teruggaven van belasting, welke bij de toepassing van artikel 3.20, tweede lid, reeds in aanmerking zijn genomen, nog betalingen of teruggaven van belasting over het betrokken boekjaar hebben plaatsgehad, herzien Onze Minister en Onze Minister van Financiën dienovereenkomstig het krachtens die bepaling vastgestelde bedrag.

  • 2 Hetgeen blijkens zodanige herziening te veel is betaald, wordt zo spoedig mogelijk terugbetaald.

  • 3 De vergunninghouder is hetgeen blijkens zodanige herziening te weinig is betaald, verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop die herziening aan hem is bekendgemaakt.

Artikel 3.23

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Indien en voor zover twijfel bestaat of de vergunninghouder zal voldoen aan hetgeen hij verschuldigd zal worden ingevolge artikel 3.13, eerste lid, kan Onze Minister bepalen dat de vergunninghouder met ingang van een door Onze Minister vast te stellen tijdstip en ten genoegen van Onze Minister zekerheid stelt en gesteld zal houden. Dit voorschrift blijft van kracht totdat aan de betalingsverplichting is voldaan.

Artikel 3.24

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is verplicht op een door Onze Minister vast te stellen tijdstip en ten genoegen van Onze Minister zekerheid te stellen en gesteld te houden voor de nakoming van hetgeen hij verschuldigd zal worden, ingeval Onze Minister, op grond van artikel 30 van de wet, de nodige maatregelen treft ter verwijdering van een niet meer in gebruik zijnde mijnbouwinstallatie. Dit voorschrift blijft van kracht totdat de mijnbouwinstallatie is verwijderd.

Artikel 3.25

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen op door Onze Minister aan te geven wijze.

Artikel 3.26

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Het is de vergunninghouder verboden door hem met gebruikmaking van de vergunning gewonnen koolwaterstoffen te verkopen of anderszins aan het winningsbedrijf te onttrekken, indien de desbetreffende overeenkomst of, bij onttrekking anders dan in verband met verkoop, de jaarlijks uit het vergunningsgebied af te voeren hoeveelheden en de verrekenprijs niet door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 3.27

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is verplicht volgens methoden, welke bij een modern en goed gevoerd winningsbedrijf algemeen gebruikelijk zijn, en met inachtneming van de door Onze Minister te geven aanwijzingen te meten en regelmatig in een register in te schrijven de hoeveelheden koolwaterstoffen, die hij met gebruikmaking van zijn vergunning heeft gewonnen alsmede die hij uit het vergunningsgebied heeft afgevoerd.

  • 2 Indien een inspectie-ambtenaar een onnauwkeurigheid in de meetapparatuur constateert, kan Onze Minister bepalen, dat deze onnauwkeurigheid geacht wordt te hebben bestaan gedurende 30 dagen voorafgaande aan het constateren daarvan of, indien binnen die 30 dagen een voorafgaande controle had plaatsgevonden, vanaf die voorafgaande controle. De vergunninghouder is in zodanig geval verplicht zijn registers dienovereenkomstig te corrigeren.

  • 3 De vergunninghouder is verplicht binnen 14 dagen na het einde van iedere kalendermaand en van ieder kalenderjaar aan Onze Minister en aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen een uittreksel te zenden van de totalen der gedurende die maand onderscheidenlijk dat jaar verrichte boekingen in het in het eerste lid bedoelde register, in een door Onze Minister aan te geven vorm.

Artikel 3.28

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Overtreding van artikel 2.6, 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 3.7, 3.9, 3.10, 3.12, 3.17, 3.18, 3.19, 3.21, 3.22, 3.25 of 3.26 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

§ 2. Vergunningen, verleend anders dan op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 3.29

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Een winningsvergunning, welke anders dan op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet wordt verleend, wordt mede verleend met de voorschriften, bedoeld in de artikelen 3.30 en 3.31.

Artikel 3.30

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder is met ingang van de dag na die, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet (bonus) verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór het van kracht worden van de vergunning door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 907,56 per gehele km2.

Artikel 3.31

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Overtreding van artikel 3.30 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

HOOFDSTUK 4. VOORSCHRIFTEN INZAKE STAATSDEELNEMING

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

§ 1. Staatsdeelneming bij verlening vergunning

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de staat hierdoor naar redelijke schatting financieel nadeel zal lijden.

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is verplicht zijn medewerking te verlenen aan:

    • a. de oprichting met inachtneming van de artikelen 4.3 en 4.4 van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid voor het met gebruikmaking van de vergunning winnen van koolwaterstoffen, waarin de vergunninghouder voor 60% deelneemt en de in de vergunning aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de staat toebehoren, voor 40% deelneemt, en

    • b. de totstandkoming van een overeenkomst tussen de vergunninghouder en die op te richten vennootschap, krachtens welke de vergunninghouder slechts voor rekening van die vennootschap zal winnen en welke in elk geval de in artikel 4.6 bedoelde bepalingen behelst.

  • 2 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onder b, dient binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn tot stand te komen en dient door Onze Minister te worden goedgekeurd. Het is verboden te winnen zolang de goedkeuring niet is verleend. De overeenkomst kan niet worden gewijzigd dan na goedkeuring door Onze Minister.

Artikel 4.3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De statuten van een overeenkomstig artikel 4.2, eerste lid, onder a, op te richten vennootschap zullen er onder meer toe strekken, dat

  • a. de aandelen van de vennootschap op naam worden gesteld en worden onderscheiden in twee categorieën;

  • b. de aandelen van de ene categorie eigendom zijn van de vergunninghouder en recht geven tot het doen aan de algemene vergadering van aandeelhouders van bindende voordrachten van twee natuurlijke personen voor de benoeming van de directeur van de vennootschap;

  • c. de aandelen van de andere categorie eigendom zijn van de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap en deze aandelen niet aan derden kunnen worden overgedragen dan nadat zij onder gelijke voorwaarden zijn aangeboden aan de vergunninghouder;

  • d. de werkelijke leiding van de vennootschap en de werkelijke leiding van haar bedrijf of bedrijven binnen Nederland worden uitgeoefend;

  • e. de vennootschap ter vergoeding van de bij een overeenkomst als in artikel 4.2, eerste lid, onder b, bedoeld aan haar toegekende voordelen aan ieder van de aandeelhouders een winstbewijs uitreikt, recht gevende op uitdeling van een zodanig gedeelte van de jaarlijkse overwinst als overeenkomt met de deelneming van de betrokken aandeelhouder in het kapitaal van de vennootschap bij haar oprichting; onder overwinst wordt te dezen verstaan de jaarlijkse winst na aftrek van tantièmes alsmede van een bedrag dat aangemerkt kan worden als een redelijke beloning voor het nominaal gestorte kapitaal;

  • f. de goedkeuring, met twee derden van de stemmen, welke overeenkomstig de statuten kunnen worden uitgebracht, van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist voor:

    • 1°. het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;

    • 2°. niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen werkzaamheden en aanschaffingen, die een bedrag van € 460 000 te boven gaan;

    • 3°. het aangaan van langlopende geldleningen en de uitgifte van obligaties;

    • 4°. het bestemmen van de gemaakte winst;

    • 5°. het de vergunninghouder toestaan, dat overeenkomstig het beperkte doel der vennootschap het winnen van koolwaterstoffen uit een voorkomen niet of niet langer zal geschieden voor rekening van de vennootschap;

    • 6°. het aangaan van verplichtingen tot levering van koolwaterstoffen;

    • 7°. besluiten inzake het vervoer van gewonnen koolwaterstoffen;

  • g. de goedkeuring van Onze Minister is vereist voor:

    • 1°. het ontbinden van de vennootschap;

    • 2°. het wijzigen van de statuten van de vennootschap.

Artikel 4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 In de oprichtingsakte van de vennootschap zal worden vastgesteld het bedrag van de door de vergunninghouder reeds gemaakte kosten:

    • a. welke naar redelijkheid kunnen worden toegeschreven aan de werkzaamheden, welke tot het aantreffen van het voorkomen hebben geleid;

    • b. van de verdere evaluatie van dat voorkomen;c. van investeringen ten behoeve van de winning.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder kosten niet verstaan de bedragen, welke de vergunninghouder als zodanig dan wel als houder van de opsporingsvergunning heeft betaald aan oppervlakterechten en bonus.

  • 3 In de oprichtingsakte zal voorts worden bepaald, dat aan de vergunninghouder door de andere aandeelhouder terstond zal worden vergoed 40% van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vermeerderd met een enkelvoudige rente, waarvan het percentage gelijk is aan dat van de wettelijke rente, over een tijdvak van ten hoogste 5 jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de betreffende kosten zijn gemaakt.

Artikel 4.5

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder dient eigenaar te zijn van de in artikel 4.3, onder b, bedoelde aandelen.

Artikel 4.6

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 In een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder b, worden onder meer bepalingen opgenomen, welke:

    • a. de vennootschap ertoe verplichten:

      • 1°. de uitgaven van de vergunninghouder, die namens de vennootschap zijn goedgekeurd of in overeenstemming zijn met een jaarlijks investerings- en financieringsplan, te financieren;

      • 2°. in 10 jaarlijkse termijnen aan de vergunninghouder 60% en aan de andere aandeelhouder in de vennootschap 40% van het in artikel 4.4, eerste lid, bedoelde bedrag uit te betalen, vermeerderd ten aanzien van iedere betaling met een rente, waarvan het percentage gelijk is aan dat van de wettelijke rente, berekend over het tijdvak, dat op het tijdstip van betaling sedert de oprichting van de vennootschap is verstreken;

      • 3°. indien artikel 4.14 bij het verlenen van de winningsvergunning geen toepassing heeft gevonden, aan de vergunninghouder te betalen het door deze krachtens artikel 3.13 verschuldigde bedrag, verminderd met de vennootschapsbelasting, die over het betrokken boekjaar van de vennootschap is geheven, naar winst, die met activiteiten als in artikel 3.14, tweede lid, onder a of b, bedoeld, is behaald;

      • 4°. niet te beletten dat besluiten van de vergunninghouder gebaseerd worden op normale commerciële overwegingen;

      • 5°. de besluitvorming te baseren op transparante, objectieve en niet-discriminerende beginselen;

    • b. de vergunninghouder ertoe verplichten:

      • 1°. aan de vennootschap in eigendom over te dragen de werken, welke door het doen van de in artikel 4.4, eerste lid, onder c, bedoelde investeringen tot stand zijn gekomen;

      • 2°. aan de vennootschap ten goede te doen komen zijn kennis en ervaring op het gebied van de verkenning, de opsporing, winning en afzet van koolwaterstoffen ten aanzien van de verkenning, opsporing en winning in het vergunningsgebied;

      • 3°. de voor hem uit de vergunning voortvloeiende rechten uit te oefenen ten bate van de vennootschap en overeenkomstig de besluiten van de organen van de vennootschap;

      • 4°. het door hem aangaan of beëindigen van duurzame samenwerking met derden ter zake van de verkenning, opsporing of winning aan goedkeuring door de vennootschap te onderwerpen;

      • 5°. periodiek de ontvangen bruto-opbrengsten van de gewonnen koolwaterstoffen aan de vennootschap af te dragen;

    • c. ertoe strekken, dat:

      • 1°. aan een verplichting als in onderdeel a, onder 2°, bedoeld binnen de daarvoor voorgeschreven tijdsduur kan worden voldaan;

      • 2°. op de overeenkomst Nederlands recht toepasselijk is.

  • 2 In een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder b, worden voorts onder meer bepalingen opgenomen, welke ertoe strekken dat de vennootschap geen informatie bezit over of betrokken is bij besluiten inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken of voor het verrichten van diensten.

Artikel 4.7

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De vergunninghouder mag niet een besluit nemen inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken of voor het verrichten van diensten, indien aannemelijk is dat dit besluit leidt tot financieel nadeel voor de staat, voor zover het betreft hetgeen ingevolge een winningsvergunning verschuldigd is, of tot financieel nadeel voor de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap.

Artikel 4.8

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 De vergunninghouder is verplicht onverwijld aan de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap mee te delen besluiten inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken of voor het verrichten van diensten. Deze verplichting geldt niet, ingeval de opdracht betrekking heeft op een bedrag van € 460 000 of minder.

  • 2 De ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap kan binnen een week na ontvangst van een mededeling als bedoeld in het eerste lid verzet aantekenen tegen het desbetreffende besluit, indien dit besluit in strijd is met artikel 4.7.

  • 4 Indien de door de vergunninghouder verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beslissing omtrent het verzet, kan de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap de vergunninghouder in de gelegenheid stellen de gegevens en bescheiden aan te vullen.

  • 5 De termijn, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid, wordt opgeschort met ingang van de dag, waarop de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap de vergunninghouder uitnodigt de gegevens en bescheiden aan te vullen, tot de dag, waarop deze aanvulling is geschied.

  • 6 Het is aan de vergunninghouder verboden uitvoering te geven aan een besluit dat ingevolge het eerste lid moet worden meegedeeld, totdat is beslist dat daartegen geen verzet wordt aangetekend dan wel de ingevolge het tweede, derde of vijfde lid geldende termijn is verstreken zonder dat verzet is aangetekend.

Artikel 4.9

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Overtreding van artikel 4.2, 4.5, 4.7, of 4.8 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

  • 2 De vergunning kan niet worden ingetrokken wegens overtreding van artikel 4.7 nadat is beslist dat geen verzet wordt aangetekend tegen het betrokken besluit dan wel de ingevolge artikel 4.8, tweede, derde of vijfde lid, geldende termijn is verstreken zonder dat verzet is aangetekend.

§ 2. Staatsdeelneming na verlening vergunning

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 4.10

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Een winningsvergunning, welke niet met toepassing van artikel 4.1, eerste lid, wordt verleend, wordt mede verleend met de voorschriften, bedoeld in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13, en tevens, voor het geval de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde verplichting geldt, met de voorschriften, bedoeld in de artikelen 4.5, 4.7 en 4.8.

Artikel 4.11

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien de vergunninghouder buiten een reeds aangetoond voorkomen koolwaterstoffen in een economisch winbare hoeveelheid heeft aangetoond, is hij verplicht zijn medewerking te verlenen aan:

    • a. de oprichting met inachtneming van de artikelen 4.3 en 4.4 van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid voor het met gebruikmaking van de vergunning winnen van koolwaterstoffen, waarin de vergunninghouder voor 60% deelneemt en een door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de staat toebehoren, voor 40% deelneemt, en

    • b. de totstandkoming van een overeenkomst tussen de vergunninghouder en die op te richten vennootschap, krachtens welke de vergunninghouder de bedoelde koolwaterstoffen slechts voor rekening van die vennootschap zal winnen en welke in elk geval de in artikel 4.6 bedoelde bepalingen behelst.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de staat hierdoor naar redelijke schatting financieel nadeel zal lijden.

  • 3 Onze Minister beslist binnen zes maanden na de dag, waarop de vergunninghouder hem heeft aangetoond, koolwaterstoffen in een economisch winbare hoeveelheid te hebben aangetroffen, of de in het eerste lid bedoelde verplichting al dan niet geldt.

  • 4 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onder b, dient binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn tot stand te komen en dient door Onze Minister te worden goedgekeurd. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde koolwaterstoffen te winnen zolang de goedkeuring niet is verleend. De overeenkomst kan niet worden gewijzigd dan na goedkeuring door Onze Minister.

Artikel 4.12

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien de vergunninghouder in het vergunningsgebied buiten een reeds aangetoond voorkomen koolwaterstoffen heeft aangetroffen, is hij verplicht daarvan onverwijld mededeling te doen aan Onze Minister, aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen en aan de Directeur van de Rijks Geologische Dienst.

  • 2 De vergunninghouder dient de delfstoffen aan te tonen ten overstaan en ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen of van een door hem aangewezen ambtenaar.

Artikel 4.13

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 2 De vergunning kan niet worden ingetrokken wegens overtreding van artikel 4.7 nadat is beslist dat geen verzet wordt aangetekend tegen het betrokken besluit dan wel de ingevolge artikel 4.8, tweede, derde of vijfde lid, geldende termijn is verstreken zonder dat verzet is aangetekend.

§ 3. Cost-company

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 4.14

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Op verzoek wordt toegestaan dat, naast de in artikel 4.2, eerste lid, onder b, of de in artikel 4.11, eerste lid, onder b, bedoelde overeenkomst, tussen de vennootschap, de vergunninghouder en de andere aandeelhouder in de vennootschap wordt overeengekomen dat de vennootschap de winning zal doen verrichten voor rekening van de aandeelhouders.

  • 2 De in het eerste lid laatstbedoelde overeenkomst dient binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn tot stand te komen en dient door Onze Minister te worden goedgekeurd. Het is verboden te winnen zolang de goedkeuring niet is verleend. De overeenkomst kan niet worden gewijzigd dan na goedkeuring door Onze Minister.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt de winningsvergunning verleend met het voorschrift, bedoeld in artikel 4.15, in plaats van het voorschrift, bedoeld in artikel 4.6, alsmede met het voorschrift, bedoeld in de artikelen 4.16 en 4.17.

  • 4 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het bepaalde in artikel 4.4, eerste en derde lid, niet opgenomen in de oprichtingsakte, maar in de in het eerste lid laatstbedoelde overeenkomst.

  • 5 Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan worden ingediend bij de aanvraag om een vergunning of bij de aantoning, bedoeld in artikel 4.11, derde lid.

Artikel 4.15

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 In de overeenkomst, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk in de in artikel 4.14, eerste lid, laatstbedoelde overeenkomst worden onder meer bepalingen opgenomen, welke:

    • a. de vennootschap ertoe verplichten:

      • 1°. de uitgaven van de vergunninghouder, die door de vennootschap zijn goedgekeurd of in overeenstemming zijn met een door deze goedgekeurd jaarlijks investerings- en financieringsplan, te financieren;

      • 2°. niet te beletten dat besluiten van de vergunninghouder gebaseerd worden op normale commerciële overwegingen;

      • 3°. de besluitvorming te baseren op transparante, objectieve en niet-discriminerende beginselen;

    • b. de vergunninghouder ertoe verplichten:

      • 1°. aan de andere aandeelhouder in de vennootschap over te dragen een aandeel gelijk aan 40% in de eigendom van de werken, welke vóór de oprichting van de vennootschap tot stand zijn gekomen binnen het vergunningsgebied;

      • 2°. de voor hem uit de vergunning voortvloeiende rechten uit te oefenen ten behoeve van de vennootschap en overeenkomstig de besluiten van de vennootschap;

      • 3°. het door hem aangaan, wijzigen of beëindigen van duurzame samenwerking met derden, ter zake van de verkenning, opsporing en winning aan goedkeuring door de vennootschap te onderwerpen;

      • 4°. aan de vennootschap ten goede te doen komen zijn kennis en ervaring op het gebied van de verkenning, de opsporing, winning, afzet en het transport van koolwaterstoffen, in verband met het gebied waarvoor de vergunning geldt;

      • 5°. de andere aandeelhouder in de vennootschap tijdig in te lichten en in staat te stellen om een belang tot een percentage van 40% te nemen in te treffen regelingen die verband houden met de afzet van de gewonnen delfstoffen zoals het transport, de opslag en behandeling daarvan;

    • c. ertoe strekt dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.

  • 2 In de overeenkomst, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder b, worden voorts onder meer bepalingen opgenomen, welke ertoe strekken dat de vennootschap geen informatie bezit over of betrokken is bij besluiten inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken en voor het verrichten van diensten.

Artikel 4.16

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

In de in artikel 4.14, eerste lid, laatstbedoelde overeenkomst worden onder meer bepalingen opgenomen, welke:

  • a. de aandeelhouders ertoe verplichten:

    • 1°. middelen, bestemd tot het doen van de uitgaven, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, aan de vennootschap te verstrekken in verhouding tot ieders aandeel in de vennootschap;

    • 2°. ten behoeve van de afzet regelmatig overleg te plegen;

  • b. ertoe strekken dat:

    • 1°. de vennootschap geen eigendomsrechten zal doen gelden op de werken, die door het doen van de in artikel 4.15, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde investeringen zijn tot stand gekomen en op de uit de voorkomens gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen, alsmede geen aanspraken zal doen gelden op de opbrengst van bedoelde delfstoffen;

    • 2°. de onder 1° bedoelde werken en delfstoffen aan de aandeelhouders in de vennootschap toebehoren in verhouding tot ieders aandeel daarin;

    • 3°. ieder der aandeelhouders gerechtigd is zijn aandeel in de gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen in natura op te nemen, met dien verstande dat de aandeelhouders zich jegens elkaar verplichten ernaar te zullen streven zoveel mogelijk samen te werken bij de verkoop van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen uit de voorkomens;

    • 4°. op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.

Artikel 4.17

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Overtreding van artikel 4.14 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGSBEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien een winningsvergunning wordt verleend op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet en de desbetreffende opsporingsvergunning is verleend vóór 23 april 1976, geschiedt de verlening van de winningsvergunning met inachtneming van de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 27 januari 1967 tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 24), zoals deze luidden op het tijdstip, waarop de opsporingsvergunning is verleend:

    • a. artikel I;

    • b. de in artikel II vermelde artikelen 1 en 18;

    • c. de in artikel III vermelde artikelen 1 tot en met 22, 24, 26 en 30, met uitzondering van artikel 10, tweede lid, artikel 19, derde lid, artikel 21, tweede lid, en artikel 24, tweede lid.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde geval is artikel XII van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102), van toepassing.

  • 3 In het in het eerste lid bedoelde geval zijn de artikelen 3.23 en 3.24 van toepassing.

  • 4 In het in het eerste lid bedoelde geval is, indien het betreft een winningsvergunning als bedoeld in artikel IV of V van het in het eerste lid bedoelde besluit, hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien een winningsvergunning wordt verleend op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet en de desbetreffende opsporingsvergunning is verleend na 22 april 1976 maar vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, geschiedt de verlening van de winningsvergunning met inachtneming van de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102), zoals deze luidden op het tijdstip, waarop de opsporingsvergunning is verleend:

    • a. artikel I;

    • b. de in artikel II vermelde artikelen 1 en 18;

    • c. de in artikel III vermelde artikelen 1 tot en met 22, 24, 26 en 30, met uitzondering van artikel 10, tweede lid, artikel 19, derde lid, artikel 21, tweede lid, en artikel 24, tweede lid.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde geval zijn de artikelen 3.23 en 3.24 van toepassing.

  • 4 Is de in het eerste lid bedoelde opsporingsvergunning verleend na het tijdstip van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 27 januari 1995 (Stb. 42) tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102), dan is, indien het betreft een winningsvergunning als bedoeld in artikel IV of V van het in het eerste lid bedoelde besluit, hoofdstuk 4 van toepassing.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Artikel 6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102) wordt ingetrokken.

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

[Red: Wijzigt het Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen Mijnwet continentaal plat.]

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 maart 1996

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de elfde april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE OVERZICHT VAN ARTIKELEN VAN HET BESLUIT VERGUNNINGEN KOOLWATERSTOFFEN CONTINENTAAL PLAT 1996, MET OPSCHRIFTEN EN MET VERWIJZING NAAR HET INGETROKKEN BESLUIT

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Ter toelichting: bij artikel 2.2 wordt verwezen naar artikel II.4, d.w.z. het in artikel II vermelde artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102).

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

   

Artikel 1.1:

Begripsbepalingen (I en II.1)

   

Hoofdstuk 2. Voorschriften opsporingsvergunning

   

Artikel 2.1:

Toepassing (II, aanhef)

Artikel 2.2:

Bonus (II.4)

Artikel 2.3:

Jaarlijks oppervlakterecht (II.5)

Artikel 2.4:

Vergoeding kosten betonningen (II.6)

Artikel 2.5:

Betalingen (II.7)

Artikel 2.6:

Boekhouding en kantoor in Nederland (II.18)

Artikel 2.7:

Intrekking van de vergunning (II.19)

   

Hoofdstuk 3. Voorschriften winningsvergunning

   

§ 1. Algemeen

   

Artikel 3.1:

Toepassing (III, aanhef)

Artikel 3.2:

Jaarlijks oppervlakterecht (III.1)

Artikel 3.3:

Vergoeding kosten betonningen (III.2)

Artikel 3.4–12:

Cijns (III.3–11)

Artikel 3.13–22:

Verschuldigd bedrag, berekend naar met de winning behaalde winst (III.12–21)

Artikel 3.23:

Zekerheidstelling winstaandeel

Artikel 3.24:

Zekerheidstelling opruimingskosten

Artikel 3.25:

Betalingen (III.22)

Artikel 3.26:

Regelingen ten aanzien van de levering van koolwaterstoffen (III.24)

Artikel 3.27:

Meten en registreren van de hoeveelheden gewonnen koolwaterstoffen (III.26)

Artikel 3.28:

Intrekking van de vergunning (III.30)

   

§ 2. Vergunningen, verleend anders dan op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet

   

Artikel 3.29:

Toepassing (VIII, aanhef)

Artikel 3.30:

Bonus (VIII.1)

Artikel 3.31:

Intrekking van de vergunning (VIII.2)

   

Hoofdstuk 4. Voorschriften inzake staatsdeelneming

   

§ 1. Staatsdeelneming bij verlening vergunning

   

Artikel 4.1:

Toepassing (IV, aanhef)

Artikel 4.2:

Verplichting tot medewerking (IV.1 en VI)

Artikel 4.3:

Statuten (IV.2)

Artikel 4.4:

Oprichtingsakte (IV.3)

Artikel 4.5:

Eigendom aandelen (IV.4)

Artikel 4.6:

Overeenkomst (IV.5)

Artikel 4.7:

Voorschrift ter voorkoming van financieel nadeel voor staat of EBN

Artikel 4.8:

Verzet tegen aanbesteding

Artikel 4.9:

Intrekking van de vergunning (IV.6)

   

§ 2. Staatsdeelneming na verlening vergunning

   

Artikel 4.10:

Toepassing (V)

Artikel 4.11:

Verplichting tot medewerking (V.1)

Artikel 4.12:

Rapportage (V.6)

Artikel 4.13:

Intrekking van de vergunning (V.7)

   

§ 3. Cost company

   

Artikel 4.14:

Toepassing (VII)

Artikel 4.15:

Overeenkomst vergunninghouder en vennootschap

Artikel 4.16:

Overeenkomst vennootschap en aandeelhouders

Artikel 4.17:

Intrekking van de vergunning

   

Hoofdstuk 5. Overgangsbepalingen

   

Artikel 5.1:

Opsporingsvergunningen verleend vóór 23 april 1976

Artikel 5.2:

Opsporingsvergunningen verleend na 22 april 1976, maar vóór inwerkingtreding van het besluit

   

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

   

Artikel 6.1:

Intrekking oud besluit

Artikel 6.2:

Aanpassing Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen continentaal plat

Artikel 6.3:

Inwerkingtreding

Artikel 6.4:

Citeertitel