Wet van 28 maart 1996, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen
en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat van het stelsel van de studiefinanciering
een regulerende werking uitgaat op de verblijfsduur van studerenden in het hoger onderwijs,
dat als gevolg daarvan niet langer de behoefte bestaat aan afzonderlijke wettelijke
bepalingen die die verblijfsduur regelen of beïnvloeden, en dat het gewenst is de
mogelijkheid voor instellingen om zelf de hoogte van de onderwijsbijdrage te bepalen
te verruimen;
dat het voorts, gelet op de beperkte overheidsmiddelen, noodzakelijk is het wettelijk
voltijds collegegeld te verhogen, welke verhoging in drie fasen zal worden ingevoerd
en wel zodanig dat de volledige verhoging in het studiejaar 1998–1999 zal worden bereikt;
dat in verband daarmee wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, alsmede de Wet op de studiefinanciering, noodzakelijk is;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: