Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-08-2016.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Wet van 3 april 1996, houdende hernieuwde vaststelling van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag ter aanpassing aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden wenselijk is de regels met betrekking tot buitengewone bevoegdheden van burgerlijk gezag opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het in het eerste lid bedoelde besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 2

Zo spoedig mogelijk na het moment waarop bepalingen uit hoofdstuk II buiten werking zijn gesteld, dan wel het moment waarop de werking van deze bepalingen van rechtswege is geëindigd, wordt van Onzentwege aan de beide kamers der Staten-Generaal mededeling gedaan van hetgeen is verricht ingevolge de bevoegdheden die in die bepalingen zijn gegeven.

Artikel 3

De bevoegdheden die deze wet aan organen van burgerlijk gezag toekent, worden slechts uitgeoefend voor zover dit met het oog op de handhaving van de openbare orde en veiligheid naar het oordeel van die organen geboden is.

Artikel 4

Onder maatregel wordt in deze wet begrepen een voorschrift, een beslissing alsmede de buitenwerkingstelling van een zodanige maatregel of een daarin aangebrachte wijziging.

Hoofdstuk II. Buitengewone bevoegdheden

Artikel 5

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de commissaris van de Koning en de burgemeester zijn bevoegd, indien kennis daarvan naar hun oordeel voor de uitoefening van de in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden noodzakelijk is, van een ieder inlichtingen te verlangen en inzage te vorderen van bescheiden alsmede van informatiedragers waarop gegevens zijn vastgelegd.

  • 2 Indien inzage als bedoeld in het eerste lid is gevorderd, kunnen zij teneinde afschriften te maken voor korte tijd afgifte vorderen dan wel schriftelijke vastlegging en afgifte vorderen.

  • 3 Een ieder is verplicht de op grond van het eerste lid verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en de op grond van dat lid gevorderde inzage alsmede de op grond van het tweede lid gevorderde afgifte dan wel schriftelijke vastlegging en afgifte te verlenen.

  • 4 Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de commissaris van de Koning dan wel de burgemeester bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de in het derde lid bedoelde verplichting moet worden nagekomen.

  • 5 Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van inzage van bescheiden en gegevens, alsmede het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Artikel 6

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 De commissaris van de Koning en de burgemeester handelen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, in overeenstemming met de aanwijzingen van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 2 De burgemeester handelt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, mede in overeenstemming met de aanwijzingen van de commissaris van de Koning.

  • 3 Bij twijfel of de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn uitgeoefend in overeenstemming met de aanwijzingen van Onze voornoemde Minister en van de commissaris van de Koning, verbinden de maatregelen, genomen krachtens die bevoegdheden, totdat zij zijn ingetrokken.

Artikel 7

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd te voorzien in de uitoefening van de bevoegdheden van de commissaris van de Koning en de burgemeester die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, door die uitoefening geheel of ten dele aan zich te trekken dan wel daarmee geheel of ten dele een ander orgaan van burgerlijk gezag te belasten.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie en de commissaris van de Koning zijn bevoegd het vertoeven in de open lucht te beperken.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het tweede lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze voornoemde Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie en de commissaris van de Koning zijn bevoegd aan personen ten aanzien van wie ernstig vermoeden bestaat dat zij de openbare orde en veiligheid in gevaar zullen brengen, te bevelen een gebied te verlaten of te verbieden zich daarheen te begeven of daarin terug te keren.

  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd aan degene op wie het eerste lid is toegepast, een tegemoetkoming toe te kennen in de kosten van het levensonderhoud van hem en van degenen in wier onderhoud hij voorziet.

  • 3 Indien iemand ingevolge het eerste lid niet in zijn woonplaats kan verblijven, is Onze Minister van Veiligheid en Justitie bevoegd hem op diens verzoek onderdak, verzorging en verpleging voor rekening van het Rijk te verschaffen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het vierde lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze voornoemde Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 10

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan artikel 56 van de Politiewet 2012 of afzonderlijke artikelleden daarvan voor het gehele land of een gedeelte daarvan buiten werking stellen.

  • 2 Onze voornoemde Minister treft de nodige voorzieningen met betrekking tot de bijstand van de politie voor het geval dat op grond van het eerste lid bepalingen van de Politiewet 2012 buiten werking worden gesteld.

Artikel 11

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 12

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 14

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De autoriteiten die daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen, zijn bevoegd elk aan de post of aan andere instellingen van vervoer of aan een inrichting van telecommunicatie toevertrouwd stuk of bericht in beslag te nemen, af te luisteren of op te nemen, te onderzoeken, achter te houden, geheel of gedeeltelijk te vernietigen, te wijzigen, onleesbaar te maken of te verhinderen dat het zijn bestemming bereikt.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De burgemeester is bevoegd een ieder aan zijn kleding en degene die de openbare orde en veiligheid verstoort of ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat hij zich daaraan schuldig zal maken, ook aan zijn lichaam te onderzoeken.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Indien een of meer van de artikelen 9 tot en met 53 van de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, wordt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geen gebruik gemaakt jegens militairen.

Artikel 16

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De burgemeester is bevoegd alle plaatsen, ook tegen de wil van de rechthebbende, te betreden dan wel door ambtenaren van politie of buitengewone opsporingsambtenaren te doen betreden en aldaar onderzoek of een doorzoeking te verrichten of door die ambtenaren te doen verrichten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd zich bij het betreden door andere personen te doen vergezellen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De autoriteiten die daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen, zijn bevoegd alle voorwerpen ten aanzien waarvan ernstig vermoeden bestaat dat zij zullen dienen tot verstoring van de openbare orde en veiligheid, of waaruit aanwijzingen kunnen worden verkregen omtrent een mogelijke verstoring van de openbare orde, te onderzoeken, in beslag te nemen, dan wel het gebruik daarvan te beperken of geheel te verbieden.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Van elke inbeslagneming wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal, dat mede de redenen van de inbeslagneming vermeldt, wordt binnen tweemaal vierentwintig uren aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en aan de belanghebbende in afschrift medegedeeld, voor zover mededeling aan de belanghebbende niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van de staat. Voorts wordt van elke beperking en elk verbod aan Onze voornoemde Minister onverwijld kennis gegeven, onder opgave van de redenen die tot deze maatregel hebben geleid.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Tegen elke inbeslagneming, elke beperking of elk verbod kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Onze Minister beslist hierop zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 19

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 20

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 21

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 22

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 23

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 24

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 25

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 26

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 18, eerste lid.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het eerste lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 27

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 28

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk III. Dwang- en strafbepalingen

Artikel 29

Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van zijn maatregelen.

Artikel 30

  • 1 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

    • a. hij die in strijd handelt met een verbod als bedoeld in artikel 12;

    • b. hij die in strijd handelt met een beperking, bevel of verbod als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, en 9, eerste lid;

    • c. hij die in strijd handelt met een beperking of een verbod als bedoeld in artikel 17, eerste lid;

    • d. hij die in strijd handelt met een bepaling of een verbod als bedoeld in artikel 13;

    • e. hij die in strijd handelt met een bepaling of een verbod als bedoeld in het eerste lid van artikel 11, of een voorwaarde als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, niet nakomt.

  • 2 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk in strijd handelt met een bevel of verbod als bedoeld in artikel 9.

  • 3 De feiten, in het eerste lid strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen, die in het tweede lid strafbaar gesteld, als misdrijven.

Artikel 31

Indien de misdrijven, bedoeld in de artikelen 131, 132, 138, 139, 141, 143, 179 tot en met 182, 184, 186 en 187 van het Wetboek van Strafrecht worden begaan gedurende de beperkte of de algemene noodtoestand, kunnen de bij die artikelen gestelde gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd en kan de naasthogere categorie geldboete worden opgelegd.

Artikel 32

  • 1 Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de opsporingsambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd zich bij het betreden door andere personen te doen vergezellen.

Hoofdstuk IV. Slotbepalingen

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 april 1996

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negende juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager