In afwijking van artikel 16, tweede lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990, worden de kosten van bestaan voor een echtpaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand, voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en bijstand, die de pensioengerechtigde leeftijd, als bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene ouderdomswet heeft bereikt, gesteld op ten hoogste 100 procent van het toepasselijke bruto-ouderdomspensioen,
bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, verminderd met de verschuldigde loonbelasting, de premies voor de volksverzekeringen
en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en verhoogd met het eerste bedrag, genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel
a, voor een echtpaar waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben
bereikt, of het bedrag, genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling
Invorderingswet 1990 voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of voor een
echtpaar waarvan een van de echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
De kosten van bestaan van genoemde personen worden niet lager vastgesteld dan op 90%
van de norm, bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand, verhoogd met de toepasselijke bedragen bedoeld in de eerste volzin.