Besluit vervoer gevaarlijke stoffen

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-01-2001.
Geldend van 01-04-2015 t/m heden

Besluit van 5 juni 1996, houdende vaststelling van nadere regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 oktober 1995, nr. G5/V525203, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Gelet op de artikelen 3, 6, 12 en 61 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 15 januari 1996, nummer W09.95.0579);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 mei 1996, nr. WJZ/V-622587, Directoraat-Generaal voor het Vervoer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

  • b. ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route;

  • c. ADN: Accord Européen relatif au Transport International des Marchandises Dangereuses par voie de Navigation;

  • d. RID: Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses.

Artikel 2

  • 1 Overeenkomstig het ADR, het ADN, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:

    • a. niet is toegestaan; of

    • b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.

  • 2 Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten.

§ 2. Bijzondere bepalingen

Artikel 3

Indien bij het vervoer van gevaarlijke stoffen met een voertuig voor het kruisen van een binnenwater gebruik wordt gemaakt van een vaartuig, zijn ten aanzien van dit vervoer uitsluitend van toepassing de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over land gegeven voorschriften.

Artikel 4

  • 1 Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet is toegestaan met alle vervoermiddelen, voor zover het betreft handelingen:

    • a. door ambtenaren, bedoeld in de artikelen 34 en 44 van de wet, voor zover verricht in de uitoefening van hun bij of krachtens de wet opgedragen taak met de desbetreffende gevaarlijke stoffen;

    • b. met ontplofbare stoffen en voorwerpen door ambtenaren die als zodanig bevoegd zijn tot het dragen van wapens, voor zover die ontplofbare stoffen en voorwerpen behoren tot hun uitrusting;

    • c. door ambtenaren van onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven ten behoeve van het ruimen van ontplofbare stoffen en voorwerpen;

    • d. door personen die ingevolge de Wet wapens en munitie bevoegd zijn munitie voorhanden te hebben, met ten hoogste 2 000 stuks munitie of onderdelen van munitie voor geweren, revolvers en pistolen met een kaliber van ten hoogste 19,1 mm, onderscheidenlijk met ten hoogste 2 000 lege hulzen voorzien van een ontstekingsmiddel en ten hoogste één kilogram voor vulling van deze hulzen bestemd zwart of rookzwak buskruit;

    • e. met munitie behorend bij toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten, voor zover gebruikt ten behoeve van beroep of onderneming, in een hoeveelheid van ten hoogste 10 000 stuks munitie onderscheidenlijk drie kilogram ontplofbare stof;

    • f. door landbouwondernemers of hun personeel voor het vervoer van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, voor zover daarover krachtens artikel 2 voorschriften zijn gegeven, tussen hun landbouwbedrijf en daarbij behorende landbouwgronden via de redelijkerwijs kortste of snelste route;

    • g. anders dan ten behoeve van beroep of onderneming, met gevaarlijke stoffen die geschikt en bestemd zijn voor eigen huishoudelijk gebruik, in hoeveelheden die daarmee redelijkerwijs in overeenstemming zijn; of

    • h. met verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram per vervoermiddel.

  • 2 Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, is toegestaan, voor zover het betreft handelingen met:

    • a. munitie voor noodsignaalmiddelen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit wapens en munitie; of

    • b. de bij of krachtens de Schepenwet voorgeschreven reddingsmiddelen en voorzieningen;

    aan boord van het vaartuig tot de uitrusting waarvan zij redelijkerwijs behoren.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen gevaarlijke stoffen worden aangewezen ten aanzien waarvan handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, zijn toegestaan onder bij die regeling gegeven voorschriften en beperkingen, indien:

    • a. de gevaarzetting van die handelingen beperkt is; en

    • b. die voorschriften en beperkingen uitsluitend betreffen:

      • 1°. aangelegenheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet,

      • 2°. het vervoermiddel,

      • 3°. de vervoerde stoffen,

      • 4°. de bij het vervoer betrokken personen,

      • 5°. de wijze van vervoeren,

      • 6°. de verpakkingen, of

      • 7°. de melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde handelingen zijn uitsluitend toegestaan, indien op een wijze die in overeenstemming is met de gevaarzetting van de desbetreffende gevaarlijke stof:

    • a. de stof deugdelijk is verpakt of bewaard, en

    • b. de handelingen met de vereiste behoedzaamheid geschieden.

  • 5 Voor een deugdelijke verpakking of bewaring als bedoeld in het vierde lid wordt mede in aanmerking genomen of de verpakking en de sluiting:

    • a. behoorlijk zijn afgesloten en ongewild verlies van de inhoud tegengaan, behoudens, indien nodig, de aanwezigheid van ontluchtingsventielen of andersoortige veiligheidsvoorzieningen;

    • b. geschikt zijn voor de desbetreffende stof en vervaardigd van materiaal dat niet door de stof kan worden aangetast, noch hiermee een gevaarlijke reactie kan aangaan of een gevaarlijke verbinding kan vormen;

    • c. niet kunnen losraken; en

    • d. voldoende sterk en bestand zijn tegen normale behandeling en normale vervoersomstandigheden.

Artikel 5

  • 1 Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 27 van de wet bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • a. de herkomst en bestemming van het vervoer waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd,

    • b. indien een ontheffing voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden wordt aangevraagd, de te verwachten hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stof die vervoerd wordt binnen die termijn,

    • c. indien een ontheffing voor onbepaalde tijd wordt aangevraagd of voor een termijn van meer dan twaalf maanden, de te verwachten hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stof die vervoerd wordt gedurende twaalf aaneengesloten maanden,

    • d. het type vervoermiddel waarmee de betrokken gevaarlijke stof wordt vervoerd,

    • e. een vermelding van de periode van de dag, van de maand of van het jaar waarin het vervoer zal plaatsvinden, voor zover deze informatie beschikbaar is, en

    • f. een onderbouwing dat vervoer van de betrokken gevaarlijke stof over een andere route of door middel van een andere vervoersmodaliteit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 2 Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder b, van de wet bevat tevens gegevens en bescheiden waaruit blijkt:

    • a. of en in welke mate door de maatregel een beperking van de kans op of de effecten van een ongeval gedurende het vervoer is te verwachten, en

    • b. of de toepassing van de maatregel gedurende het vervoer is verzekerd.

  • 3 Een aanvraag om een ontheffing met betrekking tot het spoorvervoer van chloor en ammoniak als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet bevat tevens een onderbouwing van het maatschappelijk belang van dat vervoer.

  • 4 Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 27 van de wet kunnen beperkingen worden verbonden die betrekking hebben op:

    • a. de hoeveelheid van de te vervoeren gevaarlijke stof;

    • b. de wijze waarop het vervoer van de betrokken gevaarlijke stof plaatsvindt;

    • c. de termijn waarvoor de ontheffing geldt;

    • d. de periode van de dag, van de maand of van het jaar waarin het vervoer van de betrokken gevaarlijke stof is toegestaan;

    • e. de toegestane duur van oponthoud en onderbrekingen tijdens het vervoer;

    • f. indien het vervoer per trein plaatsvindt, de samenstelling of de snelheid van de trein.

  • 5 Aan een ontheffing ten aanzien van het spoorvervoer van chloor en ammoniak als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet, wordt de beperking verbonden dat deze alleen geldt op daarbij aangewezen hoofdspoorwegen.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

  • 1 Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de ministeriële regelingen die zijn vastgesteld krachtens het Reglement Gevaarlijke Stoffen op dit besluit.

  • 2 Voor zover ministeriële regelingen als bedoeld in het eerste lid betrekking hebben op onderwerpen die tevens bij of krachtens de wet zijn geregeld, blijven deze buiten toepassing.

Artikel 9

[Red: Wijzigt het Besluit verpakking en etikettering diergenees middelen ]

Artikel 10

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen, met uitzondering van artikel 57 van die wet, en dit besluit treden in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 juni 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de twintigste juni 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager