Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 22-11-2024.
Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2009

§ 1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Onderzoeken ter zake van uitkeringen en vorderingen

Artikel 2

  • 1 Burgemeester en wethouders verrichten het heronderzoek, uitmondend in een besluit of in een aantekening als bedoeld onder d, binnen acht maanden:

    • a. na de ingangsdatum van de uitkering; of indien de uitkering met terugwerkende kracht is toegekend,

    • b. na de aanvraagdatum van de uitkering;

    • c. na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte heronderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond,

    • d. na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte heronderzoek werd afgesloten.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen aan de hand van door hen vast te stellen criteria voor categorieën van uitkeringsgerechtigden en voor te onderzoeken gegevens en omstandigheden termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn, mits:

    • a. zij een daartoe strekkend onderzoeksplan hebben opgesteld;

    • b. de termijn niet meer bedraagt dan 18 maanden.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde onderzoeksplan omvat tenminste:

    • a. de criteria op grond waarvan een differentiatie zal plaatsvinden naar de categorieën van uitkeringsgerechtigden, de te onderzoeken gegevens en omstandigheden en de onderzoekstermijnen;

    • b. de onderscheiden termijnen die gehanteerd worden;

    • c. de globale groepskenmerken van de categorieën uitkeringsgerechtigden waarop de onderscheiden termijnen betrekking hebben;

    • d. de wijze waarop, gezien de in het onderzoeksplan aangebrachte onderscheidingen, uitvoering wordt gegeven aan het heronderzoek.

  • 4 Afwijkende termijnen worden niet met terugwerkende kracht vastgesteld.

Artikel 3

Burgemeester en wethouders nemen op basis van het beëindigingsonderzoek uiterlijk zes maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden een besluit, met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

Artikel 4

  • 1 Burgemeester en wethouders verrichten het debiteurenonderzoek, uitmondend in een besluit of in een aantekening als bedoeld onder c, binnen twaalf maanden:

    • a. na de datum waarop de vordering is ontstaan;

    • b. na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond,

    • c. na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd afgesloten.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen aan de hand van door hen vast te stellen criteria voor categorieën van vorderingen en van personen, termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn, indien zij voor de in het eerste lid bedoelde onderzoeken een debiteurenonderzoeksplan hebben opgesteld.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde debiteurenonderzoeksplan omvat ten minste:

    • a. de criteria op grond waarvan een differentiatie zal plaatsvinden naar de categorieën van vorderingen en van personen;

    • b. de onderscheiden termijnen die gehanteerd worden;

    • c. de globale groepskenmerken van de categorieën van vorderingen en van personen;

    • d. de wijze waarop, gezien de in het debiteurenonderzoeksplan aangebrachte onderscheidingen, uitvoering wordt gegeven aan het debiteurenonderzoek.

  • 4 Afwijkende termijnen worden niet met terugwerkende kracht vastgesteld.

  • 5 Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, kunnen burgemeester en wethouders toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.

Artikel 5

Burgemeester en wethouders stellen de opschortingsperiode op ten hoogste acht weken.

§ 3. De administratie

Artikel 6

  • 1 De administratie, waaronder de dossiers, wordt zodanig ingericht, dat daarin alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

  • 2 Uit de administratie moet tevens de samenhang blijken tussen de in het eerste lid bedoelde vastleggingen en bewijsstukken.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 maart 1996

De

Minister

voornoemd,

A.P.W. Melkert