Besluit participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2012.]
Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 28-06-2006 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 30-07-2004 t/m 19-09-2006

Besluit van 14 juni 1996, houdende nadere regeling van goedkeurings- en aanwijzingsbevoegdheden ten aanzien van het participatiefonds voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie en de onderwijsverzorging (Besluit participatiefonds)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm, van 3 november 1995, nr. 95024410/3683, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 116c, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 111b, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, artikel 123b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4.4.3, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 64b, vierde lid, van de Wet op de onderwijsverzorging, artikel 1a, onderdeel d, van de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Nationale ombudsman;

Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 15 september 1995, nr. OR 95000147/Alg.);

De Raad van State gehoord (advies van 26 februari 1996, nr. W05.95.0608);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm, van 12 juni 1996, nr. 96009288/3683, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit verstaat onder:

WPO: Wet op het primair onderwijs;

WEC: Wet op de expertisecentra;

WVO: Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

het participatiefonds: de rechtspersoon, bedoeld in de artikel 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO;

het bevoegd gezag: het bevoegd gezag dat is aangesloten bij het participatiefonds op grond van artikel 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC of 98b, eerste lid, van de WVO;

bijdrage: door het bevoegd gezag op grond van artikel 184, tweede lid, van de WPO, 170, tweede lid, van de WEC of 98b, tweede lid van de WVO aan het participatiefonds verschuldigde bijdrage.

Artikel 2. Taak participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Het participatiefonds heeft tot taak het bevoegd gezag de waarborgen te bieden, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO.

Artikel 3. Algemeen; financiële waarborgen participatiefonds bij uitoefening bevoegdheden door de minister

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is van een of meer van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 188, eerste lid, van de WPO, 173, eerste lid, van de WEC en 123b, eerste lid, van de WVO, jegens het participatiefonds gebruik te maken en dit voornemen kan leiden tot een groter beslag op de middelen van het participatiefonds, geeft hij aan dat voornemen geen uitvoering dan nadat vier weken zijn verstreken na de bekendmaking van dat voornemen aan het bestuur van het participatiefonds.

  • 2 Binnen het in het eerste lid bedoelde tijdvak kan het bestuur van het participatiefonds een begroting van de meerkosten die naar zijn verwachting aan de zijde van het participatiefonds zullen optreden als gevolg van de uitvoering van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister zenden.

  • 3 Binnen drie weken na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde begroting bericht Onze Minister aan het bestuur van het participatiefonds of hij de meerkosten aanvaardt. De uitvoering van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, binnen de termijn van drie weken of nadien geldt als aanvaarding van een aanspraak van het participatiefonds op vergoeding van de meerkosten ten laste van ’s Rijks kas overeenkomstig de toegezonden begroting.

  • 4 Indien Onze Minister binnen drie weken na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde begroting aan het bestuur van het participatiefonds bericht de meerkosten niet te aanvaarden, treden Onze Minister en het bestuur van het participatiefonds met elkaar in overleg ten einde te bezien of moet worden overgegaan tot uitvoering van het voornemen, bedoeld in het eerste lid. De tweede volzin van het derde lid is niet van toepassing, indien het overleg niet tot overeenstemming leidt.

HOOFDSTUK II. GOEDKEURINGSBEVOEGDHEDEN

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 4. Goedkeuring statuten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De statuten van het participatiefonds behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister verleent de goedkeuring aan de statuten van het participatiefonds uitsluitend, indien deze statuten ten minste de volgende bepalingen bevatten:

    • a. de bepaling dat het participatiefonds zich ten doel stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO;

    • b. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds wordt gevormd door vertegenwoordigers van de centrales, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel, en de organisaties, genoemd in artikel 24, eerste lid, van dat besluit, met uitzondering van de BVE-Raad en het COLO;

    • c. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds ten minste een maal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

    • d. de bepaling dat het participatiefonds is gehouden de aanwijzingen die Onze Minister geeft op grond van de artikelen 188, eerste lid, van de WPO, 173, eerste lid, van de WEC en 123b, eerste lid, van de WVO, zomede op grond van dit besluit, op te volgen;

    • e. de bepaling dat het participatiefonds Onze Minister alle inlichtingen verschaft, die noodzakelijk zijn voor het door Onze Minister uit te oefenen toezicht op het participatiefonds;

    • f. de bepaling dat het participatiefonds in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in onderdeel a , het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard oplegt:

      • 1°. ten behoeve van de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het participatiefonds,

      • 2°. ten behoeve van het verkrijgen van betrouwbare gegevens met betrekking tot het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,

      • 3°. ten behoeve van de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het participatiefonds,

      • 4°. ten behoeve van het voldoen aan verplichtingen van het participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

      • 5°. ten behoeve van het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het participatiefonds moet voldoen;

    • g. de bepaling dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister.

  • 3 Bij de goedkeuring van besluiten van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten, indien een dergelijk besluit in strijd is met de wet of met dit besluit, dan wel in strijd is met het algemeen belang of niet is te verenigen met de waarborgen welke het participatiefonds zich ten doel stelt te bieden. Onze Minister kan aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten zijn goedkeuring onthouden, indien dat besluit naar zijn oordeel in strijd is met een door hem gegeven of voorgenomen aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 403, datum inwerkingtreding 20-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-02-2003.

Goedkeuring statuten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1 De statuten van het participatiefonds behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

2 Onze Minister verleent de goedkeuring aan de statuten van het participatiefonds uitsluitend, indien deze statuten ten minste de volgende bepalingen bevatten:

  • a. de bepaling dat het participatiefonds zich ten doel stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO;

  • b. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds wordt gevormd door vertegenwoordigers van de centrales, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel, en de organisaties, genoemd in artikel 24, eerste lid, van dat besluit;

  • c. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds ten minste een maal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

  • d. de bepaling dat het participatiefonds is gehouden de aanwijzingen die Onze Minister geeft op grond van de artikelen 188, eerste lid, van de WPO, 173, eerste lid, van de WEC en 123b, eerste lid, van de WVO, zomede op grond van dit besluit, op te volgen;

  • e. de bepaling dat het participatiefonds Onze Minister alle inlichtingen verschaft, die noodzakelijk zijn voor het door Onze Minister uit te oefenen toezicht op het participatiefonds;

  • f. de bepaling dat het participatiefonds in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in onderdeel a , het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard oplegt:

    • 1°. ten behoeve van de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het participatiefonds,

    • 2°. ten behoeve van het verkrijgen van betrouwbare gegevens met betrekking tot het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,

    • 3°. ten behoeve van de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het participatiefonds,

    • 4°. ten behoeve van het voldoen aan verplichtingen van het participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

    • 5°. ten behoeve van het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het participatiefonds moet voldoen;

  • g. de bepaling dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister.

3 Bij de goedkeuring van besluiten van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

4 Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten, indien een dergelijk besluit in strijd is met de wet of met dit besluit, dan wel in strijd is met het algemeen belang of niet is te verenigen met de waarborgen welke het participatiefonds zich ten doel stelt te bieden. Onze Minister kan aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten zijn goedkeuring onthouden, indien dat besluit naar zijn oordeel in strijd is met een door hem gegeven of voorgenomen aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Stb. 2006, 403, datum inwerkingtreding 20-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2004.

Goedkeuring statuten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1 De statuten van het participatiefonds behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

2 Onze Minister verleent de goedkeuring aan de statuten van het participatiefonds uitsluitend, indien deze statuten ten minste de volgende bepalingen bevatten:

  • a. de bepaling dat het participatiefonds zich ten doel stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO;

  • b. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds wordt gevormd door vertegenwoordigers van de centrales, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel, en de organisaties, genoemd in artikel 24, eerste lid, van dat besluit, met uitzondering van het Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs;

  • c. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds ten minste een maal per jaar overleg voert met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

  • d. de bepaling dat het participatiefonds is gehouden de aanwijzingen die Onze Minister geeft op grond van de artikelen 188, eerste lid, van de WPO, 173, eerste lid, van de WEC en 123b, eerste lid, van de WVO, zomede op grond van dit besluit, op te volgen;

  • e. de bepaling dat het participatiefonds Onze Minister alle inlichtingen verschaft, die noodzakelijk zijn voor het door Onze Minister uit te oefenen toezicht op het participatiefonds;

  • f. de bepaling dat het participatiefonds in het kader van zijn taakuitoefening, bedoeld in onderdeel a , het bevoegd gezag bij reglement of anderszins verplichtingen van administratieve aard oplegt:

    • 1°. ten behoeve van de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het participatiefonds,

    • 2°. ten behoeve van het verkrijgen van betrouwbare gegevens met betrekking tot het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden,

    • 3°. ten behoeve van de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het participatiefonds,

    • 4°. ten behoeve van het voldoen aan verplichtingen van het participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

    • 5°. ten behoeve van het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het participatiefonds moet voldoen;

  • g. de bepaling dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister.

3 Bij de goedkeuring van besluiten van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

4 Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten, indien een dergelijk besluit in strijd is met de wet of met dit besluit, dan wel in strijd is met het algemeen belang of niet is te verenigen met de waarborgen welke het participatiefonds zich ten doel stelt te bieden. Onze Minister kan aan een besluit van het bestuur van het participatiefonds tot wijziging van de statuten zijn goedkeuring onthouden, indien dat besluit naar zijn oordeel in strijd is met een door hem gegeven of voorgenomen aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 5. Goedkeuring bijdrage

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 De hoogte van de bijdrage, die voor de bevoegde gezagsorganen verschillend kan worden vastgesteld, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister toetst of de door het participatiefonds voorgestelde hoogte van de bijdrage in een redelijke verhouding staat tot de uitgaven die het participatiefonds naar verwachting dient te doen met het oog op de uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 2. Onze Minister hanteert daarbij de volgende criteria:

    • a. de hoogte van de bijdrage dient de vaststelling mogelijk te maken van uitvoeringsregels die ten minste de continuïteit in het onderwijs en de onderwijsverzorging op aanvaardbaar niveau waarborgen, en

    • b. de hoogte van de bijdrage belemmert het bevoegd gezag in het algemeen niet in de normale taakuitoefening.

HOOFDSTUK III. AANWIJZINGSBEVOEGDHEDEN; INFORMATIEVERSTREKKING

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 6. Minimumniveau waarborgen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Indien Onze Minister van oordeel is dat de waarborgen voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden onvoldoende zijn in verband met de goede voortgang van het onderwijs en de onderwijsverzorging, treedt hij onverwijld in overleg met het bestuur van het participatiefonds.

  • 2 Indien dit overleg niet leidt tot overeenstemming over de waarborgen die het participatiefonds ten minste dient te bieden, geeft Onze Minister binnen twee maanden een of meer aanwijzingen aan het participatiefonds met betrekking tot de te bieden waarborgen.

  • 3 In geval van toepassing van dit artikel is artikel 3 niet van toepassing.

Artikel 7. Informatieverstrekking aan participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Onze Minister verstrekt aan het participatiefonds alle inlichtingen die het in verband met zijn taakuitoefening behoeft, tenzij Onze Minister niet over de desbetreffende gegevens beschikt of de wet zich tegen het verstrekken van die gegevens verzet.

Artikel 8. Informatieverplichtingen participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Het participatiefonds verstrekt uit eigen beweging en onverwijld aan Onze Minister:

    • a. een overzicht van de in artikel 2 bedoelde waarborgen die het aan het bevoegd gezag biedt;

    • b. alle relevante gegevens betreffende de vaststelling van de bijdrage;

    • c. zijn jaarverslag;

    • d. zijn begroting en jaarrekening;

    • e. afschrift van de uitvoeringsregels, reglementen en voorwaarden die het opstelt met het oog op zijn taakuitoefening ten behoeve van het bevoegd gezag, zomede van alle overige berichten die het aan de bevoegde gezagsorganen zendt;

    • f. in een voorkomend geval, de mededeling van zijn voornemen om over te gaan tot zijn ontbinding of tot beëindiging van zijn werkzaamheden.

  • 2 Het participatiefonds verstrekt aan Onze Minister tevens:

    • a. de gegevens met betrekking tot de door het bevoegd gezag opgegeven voorgenomen ontslagen;

    • b. de gegevens met betrekking tot de door hem bekostigde werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden, mede in relatie tot de reden voor het door het bevoegd gezag voorgenomen of geëffectueerde ontslag;

    • c. de financiële gegevens met betrekking tot de van het bevoegd gezag ontvangen bijdrage en de aan het bevoegd gezag uitgekeerde vergoedingen;

    • d. de financiële gegevens met betrekking tot zijn overige inkomsten;

    • e. de financiële gegevens met betrekking tot de bestuurs- en apparaatskosten;

    • f. de financiële gegevens met betrekking tot zijn reserves;

    • g. de gegevens met betrekking tot de aard en het aantal van de door hem verrichte controles op juistheid van de ontvangen gegevens van het bevoegd gezag, alsmede de gegevens met betrekking tot de uitkomsten van deze controles;

    • h. jaarlijks een overzicht van de door hem jegens derden aangegane financiële verplichtingen.

  • 3 Onze Minister stelt na overleg met het participatiefonds nadere voorwaarden vast met betrekking tot de inhoud, vorm en frequentie van de verstrekking van gegevens, bedoeld in het tweede lid, en in artikel 7.

  • 4 Het participatiefonds voert een zodanige administratie dat de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens tijdig kunnen worden verstrekt. Onze Minister kan zonodig nadere aanwijzingen ter zake geven.

  • 5 Het participatiefonds geeft aan Onze Minister of aan een door Onze Minister daartoe gemachtigde, zo dikwijls als Onze Minister of de gemachtigde dat vordert, inzage in de boeken en bescheiden en toont de gelden en waarden welke door het participatiefonds worden beheerd of bewaard.

  • 6 Het participatiefonds verstrekt desgevraagd kosteloos aan het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens ten behoeve van de statistiek.

HOOFDSTUK IV. OVERIGE BEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 9. Gevolgen intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Onze Minister draagt er zorg voor dat bij de intrekking van de aanwijzing van het participatiefonds als de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, van de WPO, 170, eerste lid, van de WEC en 98b, eerste lid, van de WVO, het participatiefonds de onder zijn beheer staande middelen, bestemd voor het verschaffen van de waarborgen, bedoeld in artikel 2, aanwendt voor het doel waartoe die middelen aan het participatiefonds ter beschikking zijn gesteld, dan wel overdraagt aan de rechtspersoon die door Onze Minister als participatiefonds wordt aangewezen.

Artikel 10. Wijziging Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo.]

Artikel 11. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Tweede Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in het onderhavige besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Artikel 12. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit participatiefonds.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 juni 1996

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Uitgegeven de zestiende juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager