Wet Justitie-subsidies

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2008 en zichtdatum 22-11-2024.
Geldend van 01-05-2004 t/m 25-03-2008

Wet van 20 juni 1996, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Justitie alsmede wijziging van enige wetten in verband met de subsidietitel in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verstrekking van subsidies door Onze Minister van Justitie wettelijk te regelen alsook enkele wetten aan te passen in verband met de bepalingen over subsidies in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

Artikel 2

Dit hoofdstuk is slechts van toepassing op subsidies die door Onze Minister worden verstrekt en die:

  • a. op deze wet berusten, of

  • b. niet op een wettelijk voorschrift berusten.

Artikel 3

  • 2 Onze Minister kan voorschotten op een subsidie verlenen. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot de bevoorschotting worden gesteld.

Artikel 4

Indien Onze Minister subsidie verstrekt voor activiteiten die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan Onze Minister afwijken van de bij of krachtens deze wet aan de subsidie verbonden verplichtingen, voor zover

  • a. dit wenselijk is met het oog op een goede afstemming met de door die andere bestuursorganen opgelegde verplichtingen, en

  • b. daardoor het belang met het oog waarop die verplichtingen zijn opgelegd, niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 5

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet of de Algemene wet bestuursrecht aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4 Aan door Onze Minister verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

HOOFDSTUK 2. SLACHTOFFERHULP

Afdeling 1. Begripsomschrijving

Artikel 6

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder slachtofferhulp:

  • a. de opvang van slachtoffers van vermoedelijke strafbare feiten, voor zover bestaande uit:

    • 1°. laagdrempelige psychische ondersteuning van slachtoffers;

    • 2°. praktische begeleiding en ondersteuning van slachtoffers;

    • 3°. doorverwijzing van slachtoffers naar niet in het bijzonder voor slachtoffers bedoelde hulpverleningsinstellingen;

    • 4°. begeleiding van slachtoffers tijdens het strafproces;

    • 5°. informatieverlening aan slachtoffers over in ieder geval de opsporing, de vervolging en berechting van de vermoedelijke dader onderscheidenlijk daders;

  • b. verbetering van de kwaliteit en organisatie van bestaande activiteiten ten behoeve van slachtoffers;

  • c. verbetering van de positie van het slachtoffer.

Afdeling 2. De coördinerende rechtspersoon

Artikel 7

  • 1 Onze Minister wijst een rechtspersoon aan, die is belast met de coördinatie van de activiteiten van de regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp, aangesloten bij die rechtspersoon.

  • 2 Van de aanwijzing door Onze Minister wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister verstrekt per boekjaar subsidie aan de coördinerende rechtspersoon ten behoeve van de exploitatielasten van diens landelijk bureau.

  • 3 Onze Minister kan aan de coördinerende rechtspersoon subsidie verstrekken voor bijzondere projecten. De artikelen 25 tot en met 31 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Eenmaal in de vier jaren dient de coördinerende rechtspersoon een beleidsplan in.

  • 2 Het beleidsplan bevat een overzicht van de doelstellingen die de rechtspersoon nastreeft gedurende de termijn waarvoor het plan geldt, de daaraan ten grondslag liggende opvattingen over de opvang van slachtoffers en de wijze waarop hij die doelstellingen wil realiseren.

Artikel 11

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

Artikel 12

  • 1 De coördinerende rechtspersoon vormt een egalisatiereserve van niet meer dan tien procent van de laatstelijk op grond van artikel 8 verstrekte subsidie.

  • 2 De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan vijf procent van de op grond van artikel 8 in dat jaar verstrekte subsidie.

Artikel 13

Artikel 14

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 15

  • 2 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de subsidie-ontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de subsidie-ontvanger door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Afdeling 3. De regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp

Artikel 16

  • 1 Onze Minister verstrekt per boekjaar aan de coördinerende rechtspersoon een subsidie ten behoeve van de bij de coördinerende rechtspersoon aangesloten regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp.

  • 3 Subsidie wordt slechts verstrekt voor personeelslasten die betrekking hebben op de coördinerende en administratieve taken van de instellingen.

  • 4 De aanvraag wordt zodanig ingericht dat daaruit de door elke afzonderlijke instelling te verrichten activiteiten en de daarvoor begrote kosten blijken.

Artikel 17

  • 1 De coördinerende rechtspersoon regelt in zijn statuten:

    • a. de wijze waarop de in artikel 16, vierde lid, bedoelde aanvraag tot stand komt, en

    • b. de wijze waarop klachten over de bejegening door medewerkers van de instellingen voor slachtofferhulp worden behandeld.

  • 2 De statuten behoeven de instemming van Onze Minister.

Artikel 18

  • 1 De coördinerende rechtspersoon vormt ten behoeve van de bij hem aangesloten instellingen voor slachtofferhulp een egalisatiereserve van niet meer dan tien procent van de laatstelijk op grond van artikel 16 verstrekte subsidie.

  • 2 De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve ten behoeve van de instellingen voor slachtofferhulp bedraagt niet meer dan vijf procent van de op grond van artikel 16 verstrekte subsidie.

Afdeling 4. Overige per boekjaar verstrekte subsidies

Artikel 20

  • 1 Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van rechtspersonen die zich in overwegende mate met slachtofferhulp bezighouden.

Afdeling 5. Projectsubsidies

§ 1. Algemeen

Artikel 21

Onze Minister kan projectsubsidies verstrekken voor:

  • a. de bevordering van de toepassing van effectief gebleken maatregelen van slachtofferhulp;

  • b. de ontwikkeling van en het experimenteren met maatregelen van slachtofferhulp, of

  • c. de deskundigheidsbevordering en voorlichting ten behoeve van slachtofferhulp.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen voor de verstrekking van projectsubsidies op het gebied van slachtofferhulp.

  • 2 Deze beleidsregels bevatten in ieder geval:

    • a. een uitwerking van de activiteiten, genoemd in artikel 6, die voor subsidie in aanmerking komen, en

    • b. een nadere omschrijving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 23

Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen voor activiteiten op het gebied van slachtofferhulp, waarvoor projectsubsidies kunnen worden verstrekt.

Artikel 24

  • 1 Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden geeft Onze Minister bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting

    • a. van meer belang is voor het beleid waarvoor Onze Minister verantwoordelijkheid draagt, en

    • b. meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2 Indien met toepassing van het eerste lid geen voorrang kan worden bepaald, verdeelt Onze Minister het beschikbare subsidiebedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 25

De aanvraag voor een projectsubsidie wordt uiterlijk acht weken voor de aanvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend.

Artikel 26

  • 1 De aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen, en

    • b. een overzicht van de aan de activiteiten verbonden begrote inkomsten en uitgaven van de aanvrager.

  • 2 Voor zover de aanvrager van een projectsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organen van internationale organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 27

Onze Minister beslist binnen zes weken op de aanvraag tot verlening van de projectsubsidie.

§ 3. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 28

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

§ 4. De subsidievaststelling

Artikel 29

  • 1 Binnen dertien weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling van de projectsubsidie in.

Artikel 30

  • 1 De financiële verantwoording sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend.

  • 2 Verschillen tussen begroting en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn.

Artikel 31

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling van de projectsubsidie.

HOOFDSTUK 3. CRIMINALITEITSPREVENTIE

Artikel 32

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder criminaliteitspreventie: activiteiten gericht op:

  • a. het weerhouden van potentiële plegers van strafbare feiten van het plegen daarvan;

  • b. het verminderen van de gelegenheid tot het plegen van strafbare feiten, of

  • c. het voorkomen van slachtofferschap.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van rechtspersonen die zich in overwegende mate met criminaliteitspreventie bezighouden.

Artikel 34

Onze Minister kan projectsubsidies verstrekken voor:

  • a. de bevordering van de toepassing van effectief gebleken preventieve maatregelen;

  • b. de ontwikkeling van en het experimenteren met preventieve maatregelen, of

  • c. de deskundigheidsbevordering en voorlichting op het gebied van criminaliteitspreventie.

Artikel 35

  • 1 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen voor de verstrekking van projectsubsidies op het gebied van criminaliteitspreventie.

  • 2 Deze beleidsregels bevatten in ieder geval:

    • a. een uitwerking van de activiteiten, genoemd in artikel 32, die voor subsidie in aanmerking komen, en

    • b. een nadere omschrijving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 36

Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen voor activiteiten op het gebied van criminaliteitspreventie, waarvoor projectsubsidies kunnen worden verstrekt.

HOOFDSTUK 4. ONDERZOEK

§ 1. Algemeen

Artikel 38

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor onderzoek dat naar verwachting van belang is voor de vorming, toetsing of uitvoering van het beleid waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt.

Artikel 39

Onze Minister stelt binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens om de twee jaren, beleidsregels vast met betrekking tot het onderzoek waarvoor in die periode subsidie kan worden verstrekt.

Artikel 40

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste de kosten van het onderzoek.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de kosten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b. de wijze waarop bepaalde kosten worden berekend;

    • c. de subsidie die voor bepaalde kosten ten hoogste kan worden verstrekt.

Artikel 41

De subsidie wordt slechts verstrekt indien het onderzoeksvoorstel:

  • a. past binnen de beleidsregels;

  • b. van voldoende wetenschappelijke kwaliteit is, en

  • c. mede gelet op de beschikbare financiële middelen, voldoende relevant is voor het beleid van Onze Minister.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 42

De aanvraag tot verlening van de subsidie wordt uiterlijk acht weken voor de aanvang van het onderzoek ingediend.

Artikel 43

  • 1 De aanvraag omvat tenminste:

    • a. een onderzoeksplan, en

    • b. een begroting.

  • 2 De aanvraag vermeldt voorts in ieder geval:

    • a. de samenstelling van een eventueel samenwerkingsverband waarin het onderzoek wordt uitgevoerd,

    • b. de instelling die de personele en financiële verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van het onderzoek, en

    • c. de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van eventuele aanvragen om subsidie bij een of meer andere bestuursorganen of organen van internationale organisaties, welke dezelfde begrote uitgaven betreffen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen waaraan een onderzoeksplan en een begroting moeten voldoen.

Artikel 44

Onze Minister beslist binnen zes weken op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

§ 3. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 45

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het onderzoek.

  • 2 Deze regels kunnen in ieder geval betreffen:

    • a. de eisen die worden gesteld aan de leiding, begeleiding en verrichting van het onderzoek;

    • b. de instelling van een begeleidingscommissie en de vertegenwoordiging van Onze Minister in die commissie;

    • c. de rapportage;

    • d. de publikatie van de onderzoeksresultaten;

    • e. de eigendom, het gebruik en de opslag van onderzoeksmateriaal.

  • 3 De regels, bedoeld in het eerste lid, betreffen niet de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4 Onze Minister maakt, onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, de onderzoeksresultaten zo spoedig mogelijk openbaar, maar in ieder geval binnen zes maanden na de aanbieding ervan aan Onze Minister.

Artikel 46

  • 1 De subsidie-ontvanger en alle bij de uitvoering van het onderzoek betrokken personen zijn verplicht tot geheimhouding van in het kader van het onderzoek verkregen persoonsgegevens of andere gegevens met een vertrouwelijk karakter.

  • 2 Persoonsgegevens als bedoeld in het eerste lid worden slechts gebruikt voor het onderzoek waarvoor subsidie is verleend, tenzij Onze Minister of degene die de gegevens heeft verstrekt toestemming geeft voor gebruik ten behoeve van ander onderzoek.

Artikel 47

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

§ 4. De subsidievaststelling

Artikel 48

  • 1 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt binnen dertien weken na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dan wel binnen dertien weken na de rapportage over het onderzoek ingediend.

  • 2 Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot vaststelling.

HOOFDSTUK 4A. TOLKENCENTRA

Artikel 48a

  • 1 Onze Minister kan aan een tolkencentrum zonder winstoogmerk per boekjaar subsidie verstrekken voor het verlenen van tolkdiensten.

  • 4 Onze Minister kan aan een tolkencentrum zonder winstoogmerk subsidie verstrekken voor andere activiteiten op het gebied van tolkdiensten.

HOOFDSTUK 4B. SCHULDHULPVERLENING

Artikel 48c

  • 2 De subsidies worden per boekjaar verstrekt.

Artikel 48d

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de personen of instellingen waaraan de subsidies kunnen worden verstrekt;

    • b. de wijze waarop het bedrag van de subsidies wordt bepaald;

    • c. de aan de subsidies voor de ontvanger verbonden verplichtingen voorzover niet reeds voortvloeiend uit de derde titel van de Faillissementswet;

    • d. de verlening van voorschotten;

    • e. de vaststelling en verdeling van een of meer subsidieplafonds.

  • 2 Onze Minister stelt een commissie van deskundigen in. De commissie heeft een tijdelijk karakter. De commissie adviseert over de uitvoering van de derde titel van de Faillissementswet.

Hoofdstuk 4C. Reclassering

Artikel 48e

  • 1 Onze Minister verstrekt per boekjaar subsidie aan de door Onze Minister erkende landelijke stichting voor de reclasseringswerkzaamheden die door de stichting of onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

  • 2 Een afzonderlijke subsidie kan worden verleend ten behoeve van de bouw, de inrichting en de uitbreiding van de gebouwen ten dienste van de reclassering.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • b. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

    • c. de vaststelling van de subsidie;

    • d. intrekking of wijziging van de subsidie;

    • e. verplichtingen van de subsidie-ontvanger.

Hoofdstuk 4D. Halt-afdoeningen

Afdeling 1. Begripsomschrijving

Artikel 48f

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Halt-afdoening: een afdoening als bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht.

  • b. Jeugdige: een verdachte in de leeftijd vanaf 12 tot en met 17 jaar.

  • c. Halt-bureau: een bureau dat in elk geval voorziet in de coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen en dat zelf een door de minister aangewezen rechtspersoon is of onderdeel uitmaakt van een door de minister aangewezen rechtspersoon.

  • d. Stop-reactie: de reactie op strafbare feiten gepleegd door kinderen onder twaalf jaar, onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie.

Afdeling 2. Halt-bureaus

Artikel 48g

  • 1 Onze Minister verstrekt per boekjaar subsidie aan de door Onze Minister aangewezen Halt-bureaus.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan het aanwijzen van een Halt-bureau en kan worden bepaald in welke gevallen de aanwijzing wordt opgeschort of ingetrokken.

  • 4 De artikelen 11 en 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het Halt-bureau dient binnen 16 weken na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 48h

  • 1 De subsidie aan de Halt-bureaus wordt bepaald door de kostprijzen voor de te onderscheiden categorieën Halt-afdoeningen, of samengevoegde categorieën Halt-afdoeningen, te vermenigvuldigen met het aantal afdoeningen voor de te onderscheiden categorieën Halt-afdoeningen, of samengevoegde categorieën Halt-afdoeningen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden verschillende categorieën Halt-afdoeningen en de daarbij behorende kostprijzen vastgesteld.

  • 3 Onze Minister kan bij de verlening van de subsidie bepalen dat het subsidiebedrag van de subsidie door hem in de loop van het boekjaar kan worden bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

Artikel 48i

  • 1 Het Halt-bureau verstrekt aan Onze Minister uiterlijk vier weken na het einde van ieder trimester een opgave van het aantal afdoeningen, uitgesplitst naar de onderscheiden categorieën Halt-afdoeningen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere verplichtingen aan de subsidieverlening zijn verbonden.

Artikel 48j

  • 1 Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het definitieve aantal afdoeningen meer bedraagt dan 105 procent van de raming, vindt een door Onze Minister te bepalen verhoging plaats van de subsidie.

  • 2 Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het definitieve aantal afdoeningen minder bedraagt dan 95 procent van de raming, vindt een door Onze Minister te bepalen verlaging plaats van de subsidie.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 48k

Voor zover het Halt-bureau geen onderdeel uitmaakt van een gemeente, behoeft het Haltbureau de toestemming van Onze Minister voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 48l

  • 2 Bij ministeriële regeling worden de maximale hoogte van de jaarlijkse toevoeging en de maximale omvang van de egalisatiereserve bepaald en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 48m

  • 1 Indien het Halt-bureau zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet de ondersteuning van het Halt-bureau ten doel hebben, brengt zij een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is.

  • 2 Indien aan het Halt-bureau zaken ter beschikking worden gesteld door een rechtspersoon, die de ondersteuning van het bureau ten doel heeft, betaalt zij aan deze rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat ter zake op grond van de historische kostprijs en rekening houdende met de voor de instelling geldende afschrijvingspercentages in redelijkheid in rekening kan worden gebracht.

  • 3 Indien een rechtspersoon, die de ondersteuning van het Halt-bureau ten doel heeft, voor dit Halt-bureau diensten verricht welke in het algemeen in eigen beheer worden verricht, betaalt het Halt-bureau aan de rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat het verrichten van de diensten in eigen beheer zou hebben gekost.

  • 4 Het Halt-bureau verstrekt desgevraagd aan Onze Minister een beschrijving van de tussen de instelling en andere rechtspersonen bestaande organisatorische dan wel financiële banden alsmede van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Afdeling 3. De ondersteunende rechtspersoon

Artikel 48n

  • 1 Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken aan een rechtspersoon die de Halt-bureaus ondersteunt.

  • 3 De artikelen 11 en 13 tot en met 15 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48o

  • 2 De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan vijf procent van de op grond van artikel 48n in dat jaar verstrekte subsidie. Bij ministeriële regeling wordt de maximale omvang van de egalisatiereserve bepaald.

Artikel 48p

  • 1 De ondersteunende rechtspersoon kan een voorziening groot onderhoud en andere door Onze Minister te benoemen reserves en voorzieningen vormen.

  • 2 Per boekjaar wordt aan de voorziening groot onderhoud niet meer toegevoegd dan drie procent van de op grond van artikel 48n in dat jaar verstrekte subsidie. De voorziening groot onderhoud bedraagt niet meer dan 15 procent van de op grond van artikel 48n in dat jaar verstrekte subsidie. Uitgaven voor groot onderhoud dienen op de voorziening groot onderhoud te worden afgeboekt.

Artikel 48q

  • 1 Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken aan de op grond van artikel 48g aangewezen Halt-bureaus ten behoeve van de coördinatie en uitvoering van de Stop-reactie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid.

  • 4 De artikelen 11 en 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het Halt-bureau dient binnen zestien weken na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 6 Artikel 48h tot en met artikel 48j zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4E. Integratie

Artikel 48r

  • 1 Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan per boekjaar subsidies verstrekken ter bevordering van de integratie van etnische groepen in de Nederlandse samenleving en ter voorkoming van criminaliteit door bedoelde groepen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 48s

Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan projectsubsidies verstrekken voor activiteiten, die:

  • a. de integratie van etnische groepen in de Nederlandse samenleving bevorderen;

  • b. de criminaliteit van bedoelde groepen voorkomen.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE SUBSIDIES

Artikel 49

  • 3 Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 50

Op de anders dan per boekjaar door Onze Minister verstrekte subsidies die niet op een wettelijk voorschrift berusten zijn de artikelen 25 tot en met 31 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 55

Het beleidsplan, bedoeld in artikel 9, wordt voor de eerste maal ingediend bij de aanvraag voor het tweede subsidiejaar na inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 56

Deze wet is niet van toepassing op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 57

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad brengt Onze Minister van Justitie de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen en afdelingen van de Algemene wet bestuursrecht met de nieuwe nummering van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming.

Artikel 58

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 juni 1996

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de vierde juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager