Kaderwet adviescolleges

Geraadpleegd op 05-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-07-2004 en zichtdatum 20-09-2006.
Geldend van 01-09-2002 t/m 12-02-2009

Wet van 3 juli 1996, houdende algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede in verband met artikel 79 van de Grondwet, algemene regels te stellen over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. adviescollege: een college dat krachtens publiekrecht tot taak heeft de regering te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk;

  • b. Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 2

Geen adviescollege in de zin van deze wet is:

  • a. een college als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • b. een college dat voor meer dan de helft bestaat uit ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, en die in verband met hun werkzaamheden in dat college zitting hebben.

Artikel 3

De hoofdstukken 3 en 5 en artikel 28 gelden niet ten aanzien van adviescolleges waarvan de adviestaak, bedoeld in artikel 1, onderdeel a , niet de hoofdtaak is.

HOOFDSTUK 2. HET INSTELLEN VAN ADVIESCOLLEGES

Artikel 5

  • 1 In afwijking van artikel 4 kan een adviescollege voor de advisering over een in de tijd beperkt vraagstuk bij koninklijk besluit worden ingesteld voor de duur van ten hoogste vier jaar. Deze termijn kan bij koninklijk besluit eenmaal met ten hoogste twee jaar worden verlengd.

  • 2 Een besluit op grond van het eerste lid wordt niet eerder genomen dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der Staten-Generaal is meegedeeld.

Artikel 6

  • 1 In afwijking van artikel 4 kan een adviescollege voor de eenmalige advisering over een bepaald vraagstuk bij koninklijk besluit of bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, worden ingesteld voor de duur van de advisering.

  • 2 Een besluit op grond van het eerste lid wordt onverwijld aan de beide kamers der Staten-Generaal meegedeeld.

  • 3 In afwijking van de artikelen 11 en 13 kunnen de leden van een college als bedoeld in het eerste lid worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

Artikel 7

Alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële regelingen tot instelling van adviescolleges worden mede door Onze Minister van Binnenlandse Zaken ondertekend.

Artikel 9

De artikelen 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op het toekennen van een adviestaak als bedoeld in artikel 1, onderdeel a , aan een college dat krachtens publiekrecht een andere taak heeft.

HOOFDSTUK 3. SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN ADVIESCOLLEGES

Artikel 10

Een adviescollege bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien andere leden. Het adviescollege kan uit de leden ondervoorzitters aanwijzen.

Artikel 11

  • 1 De leden van een adviescollege worden bij koninklijk besluit benoemd.

  • 2 De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 3 Onze Minister draagt zorg voor openbaarmaking van een vacature in een adviescollege, niet zijnde een college als bedoeld in artikel 6.

Artikel 12

  • 1 De leden van een adviescollege worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 2 Ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, worden niet benoemd tot lid van een adviescollege dat tot taak heeft te adviseren over onderwerpen waarbij zij in verband met hun werkzaamheden betrokken zijn.

  • 3 Bij de benoeming van de voorzitters en bij de benoeming van de andere leden van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige deelneming aan adviescolleges van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen.

Artikel 13

Leden van adviescolleges worden op eigen aanvraag door Onze Minister ontslagen. Zij kunnen voorts bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 14

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen aan leden van adviescolleges vastgesteld en kunnen nadere regels over hun rechtspositie worden vastgesteld.

Artikel 15

  • 1 Een adviescollege heeft een secretaris.

  • 2 De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor het adviescollege uitsluitend verantwoording schuldig aan het adviescollege.

  • 3 Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

  • 4 De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van het adviescollege.

  • 5 Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat, na overleg met de voorzitter van het adviescollege, de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 16

Een adviescollege kan ter voorbereiding van een of meer adviezen uit zijn midden commissies instellen.

HOOFDSTUK 4. ADVISERING EN STANDPUNTBEPALING

Artikel 17

Een adviescollege adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Minister of van een van beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 18

Een adviescollege kan Onze Minister uit eigen beweging adviseren. Van een voornemen daartoe stelt het adviescollege Onze Minister en de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis.

Artikel 19

  • 1 Een adviescollege kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Een adviescollege kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 20

  • 1 Een adviescollege beraadslaagt en besluit in vergadering over de uit te brengen adviezen.

  • 2 Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden.

  • 3 De adviezen worden uitgebracht overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de ter vergadering aanwezige leden, waarbij elk lid één stem heeft.

  • 4 Indien het nodig is over het besluit tot vaststelling van het advies bij wijze van stemming te beslissen, wordt dat besluit bij meerderheid van stemmen opgemaakt.

  • 5 Indien de stemmen staken, wordt de besluitvorming aangehouden tot de volgende vergadering, tenzij de advisering niet uitgesteld kan worden of de vergadering voltallig is. In deze gevallen beslist de stem van de voorzitter. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

  • 6 Een lid dat ter vergadering een standpunt heeft ingebracht dat afwijkt van het gevoelen van de meerderheid, kan over dat standpunt een afzonderlijke nota bij het advies voegen.

Artikel 21

Een adviescollege kan zijn werkwijze nader vaststellen in een reglement van orde.

Artikel 22

Indien een advies wordt uitgebracht aan één van de kamers der Staten-Generaal, zendt het adviescollege een afschrift van het advies aan Onze Minister.

Artikel 23

  • 1 Adviescolleges kunnen gezamenlijk advies uitbrengen en zijn daartoe verplicht, indien dat bij het adviesverzoek is verzocht.

  • 2 De betrokken colleges regelen in onderling overleg hun werkwijze bij gezamenlijke advisering.

  • 3 De betrokken colleges zijn gezamenlijk bevoegd voor het voorbereiden van een gezamenlijk advies een gemengde commissie uit hun midden in te stellen.

Artikel 24

  • 1 Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal binnen drie maanden na ontvangst in kennis van zijn standpunt over:

    • a. een door hem gevraagd en tijdig uitgebracht advies over een vast te stellen ministeriële regeling of over te voeren beleid;

    • b. een uit eigen beweging uitgebracht advies over hoofdlijnen van beleid.

  • 2 Indien de vaststelling van het standpunt niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, stelt Onze Minister de beide kamers der Staten-Generaal hiervan gemotiveerd in kennis.

HOOFDSTUK 5. BEGROTING EN PROGRAMMERING

Artikel 25

Een adviescollege zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister een ontwerp voor de begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar van de aan de taakvervulling door het adviescollege verbonden uitgaven.

Artikel 26

  • 1 Een adviescollege zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 september een ontwerp voor een werkprogramma voor het volgende kalenderjaar. Onze Minister verstrekt het adviescollege daartoe tijdig een overzicht van de voornemens om advies te vragen.

  • 2 In het werkprogramma wordt rekening gehouden met onvoorziene adviesverzoeken en met de bevoegdheid tot advisering uit eigen beweging.

  • 3 Onze Minister stelt het werkprogramma vast en zendt dit jaarlijks op de derde dinsdag van september aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 4 Onze Minister kan het werkprogramma wijzigen.

Artikel 27

Een adviescollege houdt bij het vervullen van zijn taak zoveel mogelijk rekening met het werkprogramma. Onverminderd de Comptabiliteitswet 2001 vervult het zijn taak met de middelen die ingevolge de desbetreffende begrotingswet ter beschikking zijn gesteld.

HOOFDSTUK 6. VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE

Artikel 28

  • 1 Een adviescollege brengt jaarlijks voor 1 april verslag uit van zijn werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Op verzoek van Onze Minister, maar ten minste elk vierde jaar, stelt het adviescollege een evaluatieverslag op waarin het aandacht besteedt aan zijn taakvervulling.

  • 3 Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden gezonden aan Onze Minister. Het evaluatieverslag wordt tevens gezonden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 4 Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal in kennis van zijn standpunt over het evaluatieverslag. Artikel 24 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

Een adviescollege verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 30

Onze Minister van Binnenlandse Zaken zendt elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Na de instelling van een adviescollege stelt Onze Minister voor dat college een werkprogramma vast voor het resterende deel van het kalenderjaar waarin het is ingesteld en, indien de instelling heeft plaatsgevonden na 31 augustus, tevens voor het daaropvolgende kalenderjaar. Artikel 26 is daarbij zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

  • 1 Artikel 4 geldt tot en met 31 december 1997 niet ten aanzien van een adviescollege dat in 1996 voor bepaalde tijd is ingesteld.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet wordt een college als bedoeld in het eerste lid aangemerkt als een college als bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 juli 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Uitgegeven de elfde juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager