Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in
verband met decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein, alsmede
wijziging van enkele andere wetten (decentralisatie rechtspositieregeling educatie
en beroepsonderwijs)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is dat de rechtspositie van
het personeel van de instellingen voor educatie en beroepsonderwijs, van de agrarische
innovatie- en praktijkcentra en van de landelijke organen, behoudens een aantal op
centraal niveau vast te stellen onderwerpen, voortaan zal worden bepaald door de instellingsbesturen
en de bevoegde gezagsorganen in overeenstemming met de personeelsorganisaties;
dat in verband hiermee wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs wenselijk is;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: