Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos, van 22 februari 1996, nr. 96004960/2524, directie Wetgeving en Juridische
Zaken;
Gelet op de artikelen 9, derde en vierde lid, 19a, eerste en derde lid, 59, tweede
en vierde lid, 85, derde lid, 88n, 93a, eerste lid, 93d, tweede lid, 107a , achtste
en elfde lid, en 110 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs, de artikelen 51, tweede en vierde lid, 111a, vierde, achtste en
elfde lid, 115 en 116b, vierde en vijfde lid, van de Wet op het basisonderwijs, de
artikelen 22, eerste lid, 27, 84a, tweede lid, 102b, achtste en tiende lid, en 123a, vierde en vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 30, tweede lid, van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 en de artikelen 7, eerste lid, en 17, onder b en c, van de Wet persoonsregistraties;
De Raad van State gehoord (advies van 6 mei 1996, nr. W05.96.0083);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos, van 18 juli 1996, nr. 96012896/2524, directie Wetgeving en Juridische
Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: