Warenwetbesluit liften

[Regeling vervallen per 20-04-2016.]
Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-01-2014 en zichtdatum 25-10-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 19-04-2016

Besluit van 22 augustus 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat en de Woningwet met betrekking tot liften

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 1996, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/APM/96/00974, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften (PbEG L 213);

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, aanhef, en onderdelen a en b, 2, 3, eerste en tweede lid, 6, 12, derde lid, en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, artikel 9, eerste lid, onder a, van de Mijnwet 1903 en artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat, alsmede de artikelen 2 en 120 van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 1996, nr. W12.96.0174);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 augustus 1996, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/APM/96/01500, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Warenwet;

  • b. richtlijn: richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften (PbEG L 213);

  • c. lift: een vast opgesteld hijs- of hefwerktuig in een gebouw of bouwwerk dat bepaalde niveaus bedient met behulp van een drager die langs starre, ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellende geleiders beweegt of op een andere manier een vaste baan volgt, en dat bestemd is voor vervoer van:

    • personen,

    • personen en goederen;

    • alleen goederen indien de drager toegankelijk is, dat wil zeggen een persoon het zonder probleem kan betreden, en het is uitgerust met bedieningsapparatuur in de drager of binnen bereik van een persoon in de drager;

  • d. drager: een deel van een lift waarop personen of goederen zich bevinden om naar boven of beneden te worden gebracht;

  • e. modellift: een representatieve lift waarvan het technisch dossier laat zien hoe de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen in acht worden genomen voor liften die zijn afgeleid van het met behulp van objectieve parameters gedefinieerde model en in welke liften identieke veiligheidscomponenten worden gebruikt;

  • f. veiligheidscomponenten: de in bijlage IV van de richtlijn genoemde onderdelen van liften die essentieel zijn voor de veilige werking;

  • g. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

  • h. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie;

  • i. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van liften aangewezen instelling;

  • j. N, NEN of NEN-EN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm, onderscheidenlijk Europese norm.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Voor de toepassing van dit besluit is een kooi betreedbaar indien een persoon er zonder moeite kan binnengaan.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn eveneens van toepassing op liften en veiligheidscomponenten indien deze onroerend zijn.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. hijs- en hefwerktuigen met een snelheid van 0,15 m/s of minder;

  • b. bouwliften;

  • c. kabelinstallaties, met inbegrip van kabelsporen;

  • d. liften die speciaal zijn ontworpen en gebouwd voor militaire of politiële doeleinden;

  • e. hijs- en hefwerktuigen van waaruit werkzaamheden verricht kunnen worden;

  • f. mijnliften;

  • g. hijs- en hefwerktuigen voor het heffen van kunstenaars tijdens een optreden;

  • h. hijs- en hefwerktuigen die in vervoermiddelen zijn ingebouwd;

  • i. hijs- en hefwerktuigen die met een machine zijn verbonden en uitsluitend bestemd zijn om toegang tot de arbeidsplaats, inclusief onderhouds- en inspectiepunten op de machine, mogelijk te maken;

  • j. tandradbanen, en

  • k. roltrappen en rolpaden.

Hoofdstuk Ia. Verbodsbepalingen

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 4b

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Het is verboden liften en veiligheidscomponenten te verhandelen, in bedrijf te stellen of te gebruiken, die niet voldoen aan de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde vervaardigingsvoorschriften.

  • 2 Het is verboden liften en veiligheidscomponenten te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3 Het is verboden liften en veiligheidscomponenten te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen voorgeschreven overeenstemmingsbeoordelings- en keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4 Het is verboden liften en veiligheidscomponenten te gebruiken anders dan met inachtneming van de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

Hoofdstuk II. Vervaardiging

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Liften en veiligheidscomponenten zijn zodanig ontworpen en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien dat zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, met uitzondering van huisdieren, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

  • 2 Liften voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen.

  • 3 Veiligheidscomponenten voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen of zijn zodanig dat de liften, waarop zij zijn aangebracht, aan deze veiligheids- en gezondheidseisen voldoen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 2 De onderlinge overeenkomst tussen een serie voorzieningen of inrichtingen die aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, voldoen, mag met behulp van berekeningen of aan de hand van het ontwerp worden aangetoond.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en degene die de lift in of aan het gebouw of bij het bouwwerk installeert stellen elkaar in kennis van de nodige gegevens en treffen passende maatregelen teneinde de goede werking van de lift te waarborgen.

Hoofdstuk III. Keuring en certificering

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Liften worden onderworpen aan een overeenstemmingsbeoordelingsprocedure overeenkomstig dit artikel, zijn voorzien van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde CE-markering, in voorkomend geval gevolgd door het identificatienummer van de aangewezen aangemelde instelling, en gaan vergezeld van de in bijlage II, onder B, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, die de in evengenoemde bijlage II, onder B, genoemde gegevens bevat. De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde CE-markering mag uitsluitend worden aangebracht op:

    • a. liften die zijn ontworpen in overeenstemming met een lift of model-lift waarvoor een certificaat van EG-typeonderzoek als bedoeld in bijlage V, onder B, van de richtlijn is afgegeven, of in overeenstemming met een lift waarvoor een kwaliteitsborgingssysteem is gehanteerd dat voldoet aan de eisen genoemd in bijlage XIII van de richtlijn, aangevuld met een controle van het ontwerp, wanneer dit niet geheel voldoet aan de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en waarvoor tevens bij de bouw, installatie en keuring een van de volgende procedures is gevolgd:

      • de procedure van de eindcontrole, bedoeld in bijlage VI van de richtlijn, of

      • de procedure van het kwaliteitsborgingssysteem, bedoeld in bijlage XII van de richtlijn, of

      • de procedure van het kwaliteitsborgingssysteem, bedoeld in bijlage XIV van de richtlijn;

    • b. liften die de eenheidskeuring, bedoeld in bijlage X van de richtlijn, hebben ondergaan;

    • c. liften waarvoor het kwaliteitsborgingssysteem is gehanteerd, bedoeld in bijlage XIII van de richtlijn, aangevuld met een controle van het ontwerp wanneer dit niet geheel voldoet aan de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

  • 3 In het technisch dossier van een modellift als bedoeld in het tweede lid, onder a, moeten alle variaties tussen de modellift en de daarvan af te leiden liften duidelijk met vermelding van de maximale en minimale waarden worden aangegeven.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Veiligheidscomponenten worden onderworpen aan een overeenstemmingsbeoordelingsprocedure overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, zijn voorzien van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde CE-markering, in voorkomend geval gevolgd door het identificatienummer van de aangewezen aangemelde instelling, en gaan vergezeld van de in bijlage II, onder A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, die de in evengenoemde bijlage II, onder A, genoemde gegevens bevat. De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde CE-markering mag uitsluitend worden aangebracht op:

    • a. veiligheidscomponenten die zijn ontworpen in overeenstemming met een model van een veiligheidscomponent waarvoor een certificaat van EG-typeonderzoek als bedoeld in bijlage V, onder A, van de richtlijn is afgegeven en waarvoor de procedure van produktiecontroles, bedoeld in bijlage XI van de richtlijn, is gevolgd;

    • b. veiligheidscomponenten die zijn ontworpen in overeenstemming met een model van een veiligheidscomponent waarvoor een certificaat van EG-typeonderzoek als bedoeld in bijlage V, onder A, van de richtlijn is afgegeven en waarvoor de procedure van het kwaliteitsborgingssysteem, bedoeld in bijlage VIII van de richtlijn, is gehanteerd;

    • c. veiligheidscomponenten waarvoor de procedure van volledige kwaliteitsborging, bedoeld in bijlage IX van de richtlijn, is gehanteerd.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Degene die een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, afgeeft, bewaart een afschrift daarvan gedurende tien jaar nadat de vervaardiging van de veiligheidscomponent wordt stopgezet.

  • 2 Degene die een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in artikel 8, eerste lid, afgeeft, bewaart een afschrift daarvan gedurende tien jaar na het in de handel brengen van de lift.

  • 3 Afschriften van de EG-verklaring van overeenstemming, alsmede van de verslagen van de proeven in verband met de eindcontrole, bedoeld in bijlage VI van de richtlijn, worden desgevraagd door de fabrikant aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de lid-staten of andere aangewezen aangemelde instellingen ter beschikking gesteld.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Van voorgenomen wijzigingen in een lift, het model van een lift of het model van een veiligheidscomponent waarvoor een certificaat van EG-typeonderzoek is afgegeven, wordt de aangewezen aangemelde instelling die dit certificaat heeft afgegeven onverwijld in kennis gesteld.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de wijzigingen en deelt mee of het certificaat van EG-typeonderzoek voor de gewijzigde lift of het gewijzigde model geldig is dan wel aanvullingen behoeft. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde aangewezen aangemelde instelling van oordeel is dat de wijzigingen van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, wordt de gewijzigde lift of het gewijzigde model aan het in bijlage V van de richtlijn bedoelde EG-typeonderzoek onderworpen en wordt bij goedkeuring een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat afgegeven. De kosten van het EG-typeonderzoek zijn voor rekening van de fabrikant.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

De verplichtingen van de artikelen 8, 9 en 11 rusten tevens op degene die voor eigen gebruik een lift of veiligheidscomponent bouwt.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Liften en veiligheidscomponenten die zijn voorzien van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming worden vermoed te voldoen aan artikel 5, tweede, respectievelijk derde lid.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De CE-markering, in voorkomend geval gevolgd door het identificatienummer van de aangewezen aangemelde instelling, en de minimumaanwijzingen, plaat en instructies, bedoeld in punt 5 van bijlage I van de richtlijn, worden duidelijk zichtbaar in iedere kooi aangebracht.

  • 2 De CE-markering, in voorkomend geval gevolgd door het identificatienummer van de aangewezen aangemelde instelling, wordt op elke veiligheidscomponent aangebracht. Indien dit niet mogelijk is, wordt de CE-markering aangebracht op een etiket dat vast met de veiligheidscomponent is verbonden.

  • 3 Op liften en veiligheidscomponenten worden geen merktekens aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of grafische vorm van de CE-markering. Andere merktekens mogen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en leesbaarheid van de CE-markering er niet door worden verminderd.

Intrekking certificaat van EG-typeonderzoek

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

De aangewezen aangemelde instelling trekt een door haar afgegeven certificaat van EG-typeonderzoek in, indien de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage I van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet voldoet aan de gewijzigde eisen op het tijdstip waarop deze volgens de richtlijn van toepassing zijn.

Keuring

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Liften worden ten hoogste twaalf maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden door een aangewezen instelling gekeurd. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan verlangen dat een lift, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

  • 2 Liften als bedoeld in het eerste lid, die zullen worden gebruikt tijdens de bouwfase van het gebouw of bouwwerk worden vóór de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste drie maanden door een aangewezen instelling gekeurd. Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Liften worden vóór de ingebruikneming na elke herstelling of wijziging door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 4 Bij de keuring vóór de eerste ingebruikneming, bedoeld in het tweede lid, wordt gecontroleerd of de documenten van de voorgeschreven procedures, bedoeld in artikel 8, aanwezig zijn en juist zijn. Bij de keuring voor de ingebruikneming na herstelling of wijziging, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan aan de voor het desbetreffende hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 5.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het vierde en vijfde lid.

  • 7 Als blijk van goedkeuring brengt de instelling, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, op een duidelijk zichtbare plaats in de kooi of op het hefwerktuig een kenmerk aan, waarop tevens de herkeuringstermijn, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt aangegeven.

  • 8 De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

Artikel 17a. Verzoek tot afgifte van een certificaat

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling dan wel aangewezen aangemelde instelling heeft aangewezen, deze instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat is voldaan aan de bij of krachtens artikel 17, vierde, vijfde en zesde lid, gestelde keuringseisen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, en de afhandeling van het verzoek.

  • 3 De kosten van het afgeven van een certificaat van goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.

Artikel 17b. De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De afgifte van een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 17a, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan het bij of krachtens dit besluit met betrekking het certificaat gestelde eisen.

  • 2 Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling dan wel aangewezen aangemelde instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Hoofdstuk IV. Verkeer en gebruik

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Een lift gaat vergezeld van een instructieboek en een liftboek als bedoeld in punt 6.2 van bijlage I van de richtlijn. Deze zijn gesteld in de Nederlandse taal.

  • 2 Een veiligheidscomponent gaat vergezeld van een instructieboek als bedoeld in punt 6.1 van bijlage I van de richtlijn.

  • 3 Het certificaat van goedkeuring, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, en het liftboek, bedoeld in het eerste lid, of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 25 van de wet.

Artikel 18a

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Een lift die niet geschikt is voor gebruik is op zodanige wijze buiten gebruik gesteld, dat deze niet door een liftgebruiker weer in gebruik te stellen is. Alle nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Degene die een lift voorhanden heeft, die in gebruik of voor gebruik gereed is, of die een lift aflevert of tentoonstelt, zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten in goede staat van onderhoud verkeren.

  • 2 Degene die een lift voorhanden heeft of gebruikt zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de lift hetzij is afgekeurd hetzij is onklaar gemaakt hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik is bestemd.

Artikel 19a

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Degene die een lift zonder kooiafsluiting voorhanden heeft, welke bestemd is voor het vervoer van goederen onder begeleiding van een persoon, zorgt ervoor dat de lift slechts wordt bediend door mensen die met die bediening vertrouwd zijn.

Artikel 19b

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Degene die een lift bedient, bestuurt of belaadt, zorg ervoor dat:

  • a. de toelaatbare belasting en het aantal toe te laten mensen, aangegeven op opschriften in de kooi, niet worden overschreden;

  • b. bij vervoer van goederen de belasting zo gelijkmatig mogelijk over het vloeroppervlak van de kooi wordt verdeeld;

  • c. ingeval van liften zonder kooiafsluiting, wagens voor het vervoer van goederen, benevens beweegbare onderdelen van die wagens, in de kooi zijn vastgezet.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Degene die een lift voorhanden heeft, zorgt ervoor dat:

  • a. in liftschachten geen leidingen of installaties worden aangebracht die niet voor de werking of veiligheid van de lift zijn vereist;

  • b. machinekamers, schijvenruimten en schachtputten niet worden gebruikt als bergruimte van voorwerpen, welke niet tot de lift behoren;

  • c. machinekamers, schijvenruimten en luiken, bestemd voor inspectie en onderhoud, zijn afgesloten met slot en sleutel;

  • d. de onder c bedoelde sleutels zijn voorzien van aanduidingen en op een uitsluitend voor bevoegden toegankelijke plaats worden bewaard;

  • e. nabij de tornmiddelen een aanwijzing is opgehangen, waarin is aangegeven, op welke wijze de machine kan worden getornd.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Degene die een lift voorhanden heeft, welke is voorzien van een merk van afkeuring zorgt ervoor dat de schachtdeuren van de lift niet zonder bijzondere hulpmiddelen kunnen worden geopend en op of nabij elke schachtdeur van de lift duidelijk en opvallend een opschrift is aangebracht waaruit blijkt dat de lift buiten dienst is gesteld.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 4b, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van liften of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde, in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties worden alle nodige veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

Hoofdstuk V. Aangewezen instelling op verzoek

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 23. Criteria voor aanwijzing

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde liften, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 24. De aanvraag tot aanwijzing

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De instelling, bedoeld in artikel 23, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2 De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 23, eerste lid, en, in geval van artikel 23, tweede lid, van het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in dat lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4 De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 25. De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23 of 24; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2 De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3 Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 23;

    • d. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 26. Periodieke controle van een aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 23; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2 Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4 De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 26a. Verstrekken van gegevens

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 26.

  • 2 Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

Hoofdstuk VI. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 27

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Artikel 27a

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Dit besluit is mede van toepassing op het voorhanden hebben en het gebruiken van een lift in de particuliere huishouding.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op veiligheidscomponenten die zijn voorzien van het EEG-merkteken en vergezeld gaan van het certificaat van overeenstemming, bedoeld in artikel 6 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 1987 ter uitvoering van de EEG-richtlijnen 84/528/EEG en 84/529/EEG (hef- en verladingsapparatuur; liften met elektrische aandrijving) (Stcrt. 1987, 124) en voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met artikel 5.

  • 2 Met betrekking tot de veiligheidscomponenten, bedoeld in het eerste lid, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 28a

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die zijn vervaardigd in overeenstemming met de vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 28b en die voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met artikel 5.

  • 2 Met betrekking tot de liften, bedoeld in het eerste lid, waarop de artikelen 5 en 8 niet worden toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die liften gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 28b

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf zijn gesteld en die geheel voldoen aan hetgeen ten aanzien van de vervaardiging is bepaald in de hoofdstukken 0 tot en met 16 en bijlage Z van NEN-EN 81-1, tweede druk, uitgegeven in september 1986, zoals gewijzigd in december 1989, in onderscheidenlijk NEN-EN 81-2, eerste druk, uitgegeven in mei 1989, met dien verstande dat in plaats van punt 13.1.1.4 van die normen het volgende geldt:

«De elektrische installatie van liften dient te voldoen aan de eisen vermeld in de geharmoniseerde documenten van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) welke zijn goedgekeurd door de nationale comités voor de elektrotechniek van de landen van de Europese Economische Gemeenschap».

Artikel 28c

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing ten aanzien van liften die vóór 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld en die

    • a. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, dan wel

    • b. voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, met uitzondering van de artikelen 5, derde lid, 8, tweede lid, 12, vijfde lid, 13, tweede lid, eerste volzin, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede en derde lid, 19, eerste lid, 20, derde lid, 21, laatste volzin, 22, tweede lid, 26, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 27, derde lid, 28, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder e, 32, 34, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, 41, derde lid, onder b2, en vierde lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 48, derde lid, en 49, tweede en vierde lid, vanaf de tweede volzin, mits zij voldoen aan de met de hiervoor genoemde bepalingen van N 1081 overeenkomende bepalingen van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, met dien verstande dat, indien de kooiafsluitingen van een lift mechanisch worden aangedreven, de blokkeerinrichting in de kooi achterwege mag blijven, dan wel

    • c. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, dan wel

    • d. geheel voldoen aan de hoofdstukken 0 tot en met 16 van NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c, moeten de daar bedoelde liften die in bedrijf zijn gesteld op of na 24 januari 1978 ten aanzien van kooitoegangen en de vloeroppervlakte van de kooi voldoen aan hetgeen daaromtrent is bepaald in NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979, met dien verstande dat voor liften met hydraulische aandrijving in punt 8.2.1 van die norm, in noot c onder tabel 1.1 in plaats van «0,16 m2», geldt: 0,50 m2.

    Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet ten aanzien van liften voor de levering waarvan opdracht is gegeven vóór 24 oktober 1978 en die voor eerste keuring zijn gereed gekomen vóór 24 juli 1979.

Artikel 28d

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1997 in bedrijf zijn gesteld, indien voor de levering daarvan opdracht is gegeven vóór 16 augustus 1991, mits zij voldoen aan artikel 28c, eerste lid, onderdeel c en tevens aan het tweede lid van dat artikel, dan wel in het geval van een lift met elektrische aandrijving aan artikel 28c, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 28e

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Door de Arbeidsinspectie op grond van artikel 11 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen verleende ontheffingen van het Liftenbesluit I ten aanzien van liften en bouwliften voor personenvervoer berusten na de inwerkingtreding van dit besluit op artikel 16, tweede lid, van de wet.

Artikel 29. Certificaat van goedkeuring

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Een certificaat van goedkeuring afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17 en 17b.

Artikel 30. Aangewezen (aangemelde) instelling op verzoek

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

  • 1 De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4 De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5 In afwijking van artikel 24, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid.

  • 6 Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1997 met dien verstande dat:

  • a. artikel 29, onderdeel A, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 1995,

  • b. artikel 29, onderdeel B, in werking treedt met ingang van 1 januari 1997.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 20-04-2016]

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit liften.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 augustus 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de tiende september 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager