Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-10-2007 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 13-07-2006 t/m 02-10-2008

Besluit van 3 september 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 februari 1996, nr DGVgz/VVP/P 9696;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onderdeel a, 2, 3, 6, 9, 10, 12, derde lid, en 24 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen;

Gezien het advies van de Commissie Regeling Attractieveiligheid van 12 december 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 4 juni 1996, nr. W 13.96.0060);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 augustus 1996, nr. GZB/C&O/962053;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. attractietoestel: al dan niet permanent geïnstalleerde inrichting ter voortbeweging van personen, die bestemd is voor vermaak of ontspanning en die aangedreven wordt door een niet-menselijke energiebron;

  • b. attractietoestel van een eenvoudig ontwerp: al dan niet roterend attractietoestel waarmee passagiers een snelheid kunnen bereiken van niet meer dan 10 meter per seconde en waarmee passagiers een hoogte kunnen bereiken van niet meer dan 5 meter boven het terrein waarop het attractietoestel staat opgesteld;

  • c. speeltoestel: een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

  • d. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van attractie- en speeltoestellen aangewezen instelling;

  • e. norm: een document, uitgegeven door een deskundig, onafhankelijk instituut, waarin wordt omschreven aan welke eisen een attractie- of speeltoestel moet voldoen, dan wel waarin een omschrijving wordt gegeven van een keurings-, meet- of berekeningsmethode;

  • f. bijlage I, II, III: de bij dit besluit behorende bijlagen;

  • g. wet: Warenwet.

Artikel 2

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn eveneens van toepassing op attractie- en speeltoestellen indien deze onroerend zijn.

Artikel 3

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. attractie- en speeltoestellen die bestemd zijn om uitsluitend buiten het grondgebied van Nederland gebruikt te worden;

    • b. kleine door elektrische energie aangedreven attractietoestellen kennelijk bestemd voor de voortbeweging van maximaal 3 kinderen;

    • c. speeltoestellen die als element van hun spel door kinderen onder toezicht worden vervaardigd;

  • 2 De artikelen 4 tot en met 14 en 16 zijn niet van toepassing op attractie- en speeltoestellen, die in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, rechtmatig in het verkeer zijn gebracht en bestemd zijn voor tijdelijk gebruik in Nederland, mits zij voldoen aan eisen welke gelijkwaardig zijn aan de eisen in dit besluit gesteld.

Hoofdstuk 1A. Verbodsbepalingen

Artikel 3a

  • 1 Het is verboden attractie- en speeltoestellen die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken.

  • 2 Het is verboden attractie- en speeltoestellen te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen

  • 3 Het is verboden attractie- en speeltoestellen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4 Het is verboden attractie- en speeltoestellen te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

Hoofdstuk 2. Vervaardiging

Artikel 4

Attractie- en speeltoestellen zijn zodanig ontworpen en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige opschriften voorzien, dat zij bij redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. Zij voldoen daartoe aan de in bijlage I genoemde voorschriften.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen normen worden aangewezen en nadere voorschriften worden gesteld voor attractie- en speeltoestellen.

  • 2 Attractie- en speeltoestellen welke voldoen aan de normen, bedoeld in het eerste lid, worden in zoverre vermoed te voldoen aan artikel 4.

Artikel 6

Attractie- en speeltoestellen zijn voorzien van de volgende, onlosmakelijk op of in het toestel aangebrachte, onuitwisbare opschriften of aanduidingen:

  • a. de naam en het adres van de fabrikant of importeur;

  • b. het bouwjaar;

  • c. de serie- of typeaanduiding;

  • d. het serienummer, voor zover van toepassing.

Artikel 7

  • 1 Voor attractietoestellen stelt de fabrikant, diens gemachtigde of, indien zij geen van beide in Nederland zijn gevestigd, degene die de attractietoestellen in Nederland in de handel brengt, een technisch constructiedossier op, met inachtneming van bijlage II, bewaart het bedoelde dossier gedurende de technische levensduur van het attractietoestel en houdt het ter beschikking van een aangewezen instelling.

  • 2 Voor speeltoestellen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de bewaartermijn beperkt is tot tien jaar na de laatste verhandeling van het speeltoestel.

  • 3 Degene die een attractie- of speeltoestel rechtstreeks betrekt van een in het buitenland gevestigde leverancier, met een ander voornemen dan om het in de handel te brengen, bedingt, indien het toestel niet vergezeld gaat van een technisch constructiedossier, contractueel dat de leverancier een technisch constructiedossier, overeenkomstig bijlage II, ter beschikking houdt van een aangewezen instelling, met in achtneming van de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen.

Hoofdstuk 3. Keuring

Artikel 8

  • 1 Attractietoestellen worden periodiek gekeurd door een aangewezen instelling.

  • 2 Speeltoestellen worden eenmalig gekeurd door een aangewezen instelling.

  • 3 Bij de keuring van speeltoestellen en bij de eerste keuring van attractietoestellen van een eenvoudig ontwerp kan worden volstaan met de keuring van een het type kenmerkend monster.

Artikel 9

  • 1 De aanvraag van een keuring van een attractie- of speeltoestel wordt ingediend bij slechts één aangewezen instelling.

  • 2 De aanvraag omvat:

    • a. de plaats waar het toestel is vervaardigd;

    • b. het bouwjaar en het type- en serienummer;

    • c. het in artikel 7 genoemde technisch constructiedossier, indien van toepassing, of de naam en adres van de leverancier waar het technisch constructiedossier beschikbaar is voor de aangewezen instelling;

    • d. het in artikel 14, tweede lid, bedoelde logboek.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van de opgave van de plaats waar het attractie- of speeltoestel kan worden gekeurd.

Artikel 10

  • 1 De aangewezen instelling onderzoekt het attractie- of speeltoestel en het technisch constructiedossier en vergewist zich ervan of het toestel is vervaardigd overeenkomstig het technisch constructiedossier.

  • 2 Bij de tweede en volgende keuringen van attractietoestellen vindt geen beoordeling van het technisch constructiedossier plaats.

  • 3 De aangewezen instelling gaat na of de eventuele toepassing van normen correct is gebeurd en voert passende onderzoeken en proeven uit om na te gaan of het toestel overeenstemt met de daarop betrekking hebbende veiligheids- en gezondheidsvoorschriften.

Artikel 10a

  • 1 Nadat een keuring als bedoeld in artikel 8 heeft plaatsgevonden wordt voor een attractie- of speeltoestel een certificaat van goedkeuring afgegeven, indien het naar het oordeel van de aangewezen instelling voldoet aan de in de artikelen 4 tot en met 6 gegeven voorschriften.

  • 2 Bij toepassing van artikel 8, derde lid, wordt ieder attractie- of speeltoestel dat overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd zonder nadere keuring van een merk van goedkeuring voorzien.

  • 3 Attractietoestellen die niet overeenkomstig een goedgekeurd, het type kenmerkend monster zijn vervaardigd en waarvoor een certificaat van goedkeuring is afgegeven, worden door de aangewezen instelling tevens voorzien van een merk van goedkeuring.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot de inhoud, vorm en geldigheidsduur van certificaten en merken van goedkeuring nadere regels gesteld.

Artikel 10b

Bij ministeriële regeling kunnen fabrikanten of handelaren bevoegd worden verklaard tot het aanbrengen van het merk van goedkeuring, bedoeld in artikel 10a, tweede lid. Aan een dergelijke bevoegdverklaring kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 11

De aangewezen instelling stelt bij attractietoestellen de voor het veilig gebruik relevante conclusies van de keuring en de geldigheidsduur van het certificaat of merk van goedkeuring op schrift in het bij het toestel behorende logboek.

Artikel 12

  • 1 De aangewezen instelling geeft aan de in artikel 25 van de wet bedoelde ambtenaren bericht van de uitslagen van keuringen en de datum waarop een tweede of volgende keuring van het bewuste toestel nodig is.

  • 2 De aangewezen instelling die het afgeven van een certificaat of merk van goedkeuring weigert, doet hiervan mededeling aan de overige aangewezen instellingen.

Artikel 13

  • 1 De aangewezen instelling die het attractie- of speeltoestel of een het type kenmerkend monster daarvan heeft gekeurd, wordt onverwijld in kennis gesteld van elke ingrijpende wijziging of reparatie van een toestel.

  • 2 Indien naar het oordeel van de in het eerste lid bedoelde aangewezen instelling de wijziging of reparatie van het toestel de veiligheid of gezondheid van personen beïnvloedt, wordt het toestel opnieuw gekeurd overeenkomstig artikel 8.

Hoofdstuk 4. Verkeer en gebruik

Artikel 14

  • 1 Attractie- en speeltoestellen gaan vergezeld van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing met aanwijzingen, veiligheidsinstructies, waarschuwingen en andere relevante informatie, die degene die het toestel voorhanden heeft, in staat stelt het toestel zodanig te installeren, te monteren, te doen gebruiken, te demonteren, te inspecteren en te onderhouden dat het toestel geen gevaar oplevert voor de veiligheid of gezondheid van personen.

  • 2 Attractie- en speeltoestellen gaan vergezeld van een logboek volgens het model in bijlage III.

Artikel 15

  • 1 Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, zorgt ervoor dat het toestel zodanig is genstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, dat hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 16

Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, houdt het in artikel 14, tweede lid, bedoelde logboek bij en bewaart dit logboek.

Artikel 17

Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, dat voorzien is van een merk van afkeuring, zorgt ervoor dat:

  • a. het toestel zodanig is stilgezet of afgesloten dat het niet zonder hulpmiddelen kan worden betreden;

  • b. op of nabij daarvoor in aanmerking komende punten van het toestel een duidelijk opschrift is aangebracht waaruit blijkt dat het toestel niet voor gebruik is bestemd.

Artikel 18

Artikel 3a, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van attractie- en speeltoestellen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord is aangegeven dat de betrokken toestellen niet in overeenstemming met dit besluit zijn, en dat zij niet in het verkeer mogen worden gebracht voordat ze door de fabrikant of importeur in overeenstemming met dit besluit zijn gebracht. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de veiligheid en gezondheid van de mens te waarborgen.

Hoofdstuk 5. Aangewezen instellingen

Artikel 19

  • 1 Als aangewezen instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    • c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    • d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    • e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de (type-)gekeurde attractie- en speeltoestellen afdoende te identificeren;

    • f. naar behoren functioneert.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 19a

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 19b

  • 1 Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2 Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 19c

  • 1 Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 19, eerste lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.

  • 2 Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 20

  • 1 Degene die een attractietoestel voorhanden heeft, doet onverwijld na de eerste opbouw of plaatsing ervan bij de Voedsel en Waren Autoriteit aangifte van het feit dat hij een attractietoestel voorhanden heeft, onder opgave van de volgende gegevens:

    • a. zijn naam, woon- of verblijfplaats en adres;

    • b. de soort, het type, het bouwjaar en de fabrikant van het attractietoestel;

    • c. plaats waar het attractietoestel zich bevindt of, in het geval van een niet permanent geïnstalleerd attractietoestel, de plaatsen waar het zich in de periode van drie maanden na de dag van aangifte zal bevinden.

  • 2 Degene die een attractie- of speeltoestel tijdelijk in Nederland gebruikt, doet, tenminste twee maal vierentwintig uur voorafgaand aan elke eerste opbouw of plaatsing van het toestel op Nederlands grondgebied, bij de Voedsel en Waren Autoriteit aangifte van zijn voornemen tot plaatsing of opbouw van het toestel op Nederlands grondgebied, onder opgave van de gegevens, vermeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

  • 1 De verboden gesteld in artikel 3a, voor zover het betreft het voorhanden hebben of gebruiken van attractietoestellen gelden niet gedurende tien jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van op dat tijdstip reeds in gebruik zijnde attractietoestellen, mits zij, tezamen met het logboek, door een aangewezen instelling worden onderzocht en dit onderzoek geen evidente tekortkomingen voor de veiligheid of de gezondheid van de mens aan het licht brengt.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde onderzoek vindt plaats binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit en wordt daarna elke twee jaar herhaald.

  • 3 De aangewezen instelling maakt van de uitslagen van het in het eerste en het tweede lid bedoelde onderzoek, en de bevindingen bij dit onderzoek, aantekeningen in het in artikel 14 bedoelde logboek.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op attractietoestellen die zijn voorzien van een merk van afkeuring.

Artikel 22

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Na afloop van de overgangstermijn, genoemd in artikel 21, eerste lid, vindt met betrekking tot de in dat artikel bedoelde attractietoestellen in geval van keuring krachtens artikel 8, eerste lid, geen beoordeling plaats van het technisch constructiedossier.

Terugwerkende kracht

Stb. 2008, 388, datum inwerkingtreding 03-10-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 13-07-2006.

1 Ten aanzien van attractietoestellen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, geldt ten aanzien van de keuringen bedoeld in hoofdstuk 3, dat in plaats van een technisch constructiedossier volstaan kan worden met een onvolledig technisch constructiedossier of met andere documenten indien dat onvolledige technisch constructiedossier of die andere documenten voldoende inzicht geven in de technische kenmerken van het attractietoestel.

2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 24

De artikelen 6, 7, derde lid, 8, tweede lid, en 14, eerste lid, zijn niet van toepassing op speeltoestellen die reeds in gebruik zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 25

Degene die een attractietoestel voorhanden heeft, dat reeds in gebruik is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, doet binnen 30 dagen na inwerkingtreding van dit besluit bij de Regionale Inspectie Gezondheidsbescherming 's-Hertogenbosch aangifte van het feit dat hij een dergelijk attractietoestel voorhanden heeft, onder opgave van de gegevens, vermeld in artikel 20, eerste lid.

Artikel 26

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

Artikel 28

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 september 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de zesentwintigste september 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE I. Behorende bij artikel 4 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Voorschriften met betrekking tot het ontwerp en de vervaardiging van attractie- en speeltoestellen

1.

Bij het ontwerp en vervaardiging te verwerken veiligheidsbeginselen

a. Een attractie- of speeltoestel dient zodanig te zijn vervaardigd dat het kan functioneren en kan worden afgesteld en onderhouden zonder dat men aan gevaren voor de veiligheid en de gezondheid blootstaat wanneer deze handelingen worden voltrokken onder door de fabrikant vastgestelde omstandigheden.

b. De getroffen voorzieningen moeten erop gericht zijn elk gevaar gedurende de te verwachten levensduur van het toestel, ook bij het monteren en demonteren, uit te sluiten, ook wanneer de gevaren het gevolg zijn van te voorziene abnormale omstandigheden.

c. Bij het kiezen van de meest passende oplossingen moet de fabrikant de volgende beginselen toepassen in de opgegeven volgorde:

  • de gevaren uitsluiten of zoveel mogelijk beperken door veiligheidsaspecten optimaal te verwerken in het ontwerp en bij de vervaardiging van het toestel;

  • de noodzakelijke beveiligingsvoorzieningen treffen voor gevaren die niet kunnen worden uitgesloten;

  • informeren over de gevaren die nog aanwezig zijn als gevolg van een niet volledige doelmatigheid van de getroffen beveiligingsvoorzieningen, aangeven of een bijzondere opleiding is vereist en signaleren dat bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt.

d. Bij het ontwerpen en vervaardigen van een attractie- of speeltoestel alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant niet alleen uitgaan van een normaal gebruik van het toestel maar tevens van het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan.

e. Een attractie- of speeltoestel dient zodanig te zijn ontworpen dat abnormaal gebruik, indien gevaarlijk, wordt voorkomen. In voorkomend geval dient de gebruiksaanwijzing de aandacht te vestigen op te ontraden gebruik, dat uit ervaring zou kunnen blijken.

f. Bij het ontwerpen en vervaardigen van speeltoestellen alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing moet de fabrikant rekening houden met het specifieke gedrag van kinderen.

g. Onder de gebruiksomstandigheden waarvoor een attractietoestel is bestemd moeten hinder, vermoeidheid en psychische belasting (stress) van degene die het toestel zal bedienen tot een haalbaar minimum beperkt blijven, rekening houdend met de beginselen van de ergonomie.

h. Bij het ontwerpen en de vervaardiging dient de fabrikant rekening te houden met de belemmeringen die degene die het toestel zal bedienen ondervindt door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. schoenen, handschoenen, enz.)

2.

Met name bij het ontwerp en de vervaardiging in acht te nemen gevaarsaspecten, voorzover van toepassing

  • a. gevaren ten gevolge van onvoldoende draagkracht van het toestel, rekening houdend met de sterkte, de stijfheid en de vervormingscapaciteit van de toegepaste materialen;

  • b. gevaren ten gevolge van het verlies van evenwicht van het toestel, rekening houdend met de ondersteuning van het toestel en de ondergrond, alsmede mogelijke belastingen van het toestel;

  • c. gevaren ten gevolge van de toegepaste electrische energie;

  • d. gevaren ten gevolge van de toegepaste mechanische, pneumatische of hydraulische energie;

  • e. gevaren ten gevolge van een defect in het bedieningscircuit of defecten in de energievoorziening;

  • f. gevaren ten gevolge van het gebruik van het toestel, waaronder vallen, snijden, beklemming, afklemming, verstikking, botsen en overbelasting van het lichaam;

  • g. gevaren ten gevolge van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het toestel, waaronder de toegankelijkheid bij defecten en noodsituaties;

  • h. gevaren ten gevolge van mogelijke interacties van het toestel en de passagiers met de omgeving waaronder omstanders;

  • i. gevaren ten gevolge van het binnenklimaat van omsloten ruimten, waaronder voldoende ventilatie en voldoende verlichting;

  • j. gevaren ten gevolge van gebrekkige onderhoudsmogelijkheden;

  • k. gevaren ten gevolge van het monteren, demonteren en hanteren van het toestel;

  • l. gevaren ten gevolge van brand;

  • m. gevaren ten gevolge van hinderlijke straling;

  • n. gevaren ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen;

  • o. gevaren ten gevolge van de blootstelling aan biologische verontreiniging.

3.

Bij de vervaardiging van een attractie- of speeltoestel door de fabrikant in acht te nemen procedures

a. De fabrikant of importeur moet het nodige onderzoek verrichten en de nodige proeven uitvoeren met de onderdelen, accessoires, beveiligingen of het gehele attractie- of speeltoestel om vast te stellen of het toestel veilig kan worden gemonteerd en in gebruik genomen.

b. Een attractie- of speeltoestel moet worden geleverd met alle speciale uitrustingen en accessoires die essentieel zijn voor het voorkomen van gevaren bij montage, inclusief demontage en transport voor kermistoestellen, afstelling, onderhoud en gebruik, uitgezonderd de levering van eventueel benodigde bodemmaterialen bij speeltoestellen.

Bijlage II. Behorende bij artikel 7 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Minimum vereisten technisch constructiedossier

Het technisch constructiedossier dient in ieder geval te bestaan uit:

  • a. een overzichtsplan van het attractie- of speeltoestel, alsmede de tekeningen en schema’s van de bedieningsschakelingen voor zover van toepassing;

  • b. gedetailleerde en volledige tekeningen, vergezeld, in ieder geval bij attractietoestellen, van berekeningen, testresultaten, materiaalcertificaten, enz., aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het toestel aan de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voldoet;

  • c. gedetailleerde tekeningen en andere uitvoerige inlichtingen met betrekking tot de bij de fabricage van toestellen gebruikte onderdelen; deze hoeven alleen maar aanwezig te zijn, voor zover kennis daarvan noodzakelijk is voor het controleren van de overeenstemming met het bij of krachtens dit besluit bepaalde;

  • d. een lijst met:

    • gevaren die aan de toepassing van het attractie- of speeltoestel verbonden zijn;

    • de toegepaste normen en voorschriften;

    • de overige technische specificaties waarmee in het ontwerp rekening is gehouden;

  • e. een beschrijving van de preventieve voorzieningen met het oog op de aan het attractie- of speeltoestel verbonden gevaren;

  • f. ieder technisch verslag of ieder van een instantie of laboratorium verkregen certificaat;

  • g. ingeval het gaat om een het type kenmerkend monster: de interne bepalingen die worden toegepast bij de produktie van meerdere toestellen of voor de veiligheid regelmatig te vervangen essentiële onderdelen, ter handhaving van de overeenstemming met het het type kenmerkend monster;

  • h. een exemplaar van de in artikel 18 van dit besluit bedoelde gebruiksaanwijzing en andere door de importeur verstrekte informatie.

Bijlage III. Behorende bij artikel 14 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

Deze bijlage bevat een MODEL LOGBOEK met in ieder geval:

  • a. de volgende gegevens:

    • de naam en het adres van de eigenaar en degene die het attractie- of speeltoestel voorhanden heeft;

    • een beschrijving van het attractie- of speeltoestel;

    • naam van de fabrikant en van de importeur;

    • bouwjaar;

    • serie- of typeaanduiding;

    • serienummer, voorzover van toepassing;

  • b. de volgende aantekeningen betreffende inspecties en onderhoud:

    • data en de tijdstippen waarop inspecties en voor de veiligheid relevant onderhoud hebben plaatsgevonden, alsmede de naam van degene die de inspecties of het onderhoud heeft uitgevoerd;

    • hierbij geconstateerde gebreken of veranderingen in de staat van het toestel die de veiligheid in gevaar kunnen brengen;

    • de naam van degene die een reparatie uitvoert;

    • de vervanging van voor de veiligheid kritieke onderdelen, alsmede de leverancier van deze onderdelen;

  • c. de volgende gegevens omtrent keuringen:

    • de datum en de uitslag van de keuring;

    • de aangewezen instelling die de keuring heeft verricht;

    • geldigheidsduur van het certificaat of merk van goedkeuring;

    • relevante informatie voor het beheer van de attractie, naar aanleiding van de keuring;

  • d. voor attractietoestellen die reeds in gebruik zijn op het moment van de inwerkingtreding van het besluit de volgende gegevens omtrent de resultaten van het onderzoek zover van toepassing:

    • de datum en de uitslag van het onderzoek;

    • de aangewezen instelling die het onderzoek heeft verricht;

    • de datum van het eerstvolgende onderzoek;

    • relevante informatie voor het beheer van het attractietoestel, naar aanleiding van het onderzoek;

  • e. gegevens over opgetreden ongevallen, indien van toepassing:

    • oorzaak of vermoedelijke oorzaak;

    • opgetreden persoonlijk letsel;

    • naar aanleiding van het ongeval genomen maatregelen.