1
|
Het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de
Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, in miljoenen guldens, gedeeld door
de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Correctie vindt plaats door de waarden
van woningen voor 80% en de waarden van niet–woningen voor 70% mee te tellen. Niet
meegeteld worden:
-
1. de waarden die op grond van artikel 220d van de Gemeentewet buiten aanmerking gelaten
worden;
-
2. de waarden van onroerende zaken ten aanzien waarvan op grond van artikel 243 van de
Gemeentewet vrijstelling is verleend.
|
CBS
|
|
2
|
Het aantal inwoners van de gemeente.
|
CBS
|
|
3
|
Het aantal inwoners van de gemeente met een leeftijd van 19 jaar en minder.
|
CBS
|
|
4
|
Het aantal inwoners van de gemeente met een leeftijd van 65 jaar en meer.
|
CBS
|
|
5 a, b en c
|
Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal
inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig
de volgende schijven:
-
a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners;
-
b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners;
-
c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners.
|
CBS
|
|
6
|
Het aantal inkomenstrekkers in de gemeente, waarvan het inkomen groter is dan inkomensgrens
a en niet groter is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat
juist bij 10% van het landelijk aantal inkomenstrekkers het inkomen onder de grens
ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal
inkomenstrekkers het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde inkomensstatistiek
|
7
|
Het aantal personen dat van de gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond
van:
-
1. de Algemene bijstandswet, voor zover betrekking hebbend op thuiswonende personen met
een leeftijd van minder dan 65 jaar;
-
2. het Bijstandsbesluit adres lozen;
-
3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
-
4. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Indien een normuitkering wordt verdeeld over meerdere personen, worden deze personen
geteld als één persoon.
|
CBS
|
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
8
|
-
1. Het over de drie peiljaren gemiddelde aantal van de in maatstaf 7 bedoelde personen.
-
2. Dit aantal wordt gecorrigeerd indien een gemeente is aangewezen om uitkeringen te
verstrekken op basis van het Bijstandsbesluit adreslozen. Het aantal personen waaraan
op basis van dit besluit uitkeringen wordt verstrekt, wordt bij het aantal van de
in het eerste lid bedoelde personen opgeteld.
|
CBS
|
1. 31 december 1995, 31 december 1996, 31 december 1997 2. 31 december 1998
|
9
|
Het aantal personen, bedoeld in maatstaf 8, gedeeld door de som van 350 en dat aantal.
|
|
|
10
|
Het totaal van de volgende aantallen personen:
-
1. het aantal personen, bedoeld in maatstaf 7;
-
2. het aantal personen waarvoor de gemeente een geldelijke bijdrage van het Rijk ontvangt
in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden;
-
3. het aantal personen dat ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening in een dienstbetrekking
tot de gemeente staat;
-
4. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond
van de Algemene militaire pensioenwet;
-
5. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond
van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
-
6. het aantal inwoners van de gemeente dat een periodieke uitkering ontvangt op grond
van het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.
Bij de bepaling van de aantallen, bedoeld in de onderdelen 4 tot en met 6, worden
alleen invaliditeitsuitkeringen geteld, aan personen jonger dan 65 jaar.
|
Onderdeel 1: CBS Onderdelen 2 en 3: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel 4: Onze Minister van Defensie Onderdeel 5: het Landelijk instituut sociale
verzekeringen Onderdeel 6: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in
Limburg
|
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
11
|
Het aantal inwoners van de gemeente dat geboren is in Suriname, de Nederlandse Antillen,
Aruba, Turkije of Marokko, of waarvan een ouder in een van die landen is geboren.
Een aantal kleiner dan 25 wordt op 0 vastgesteld.
|
CBS
|
|
12
|
Het aantal potentiële lokale klanten van de woonkernen in de gemeente.
|
CBS
|
|
13
|
Het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente.
|
CBS
|
|
14
|
Het gecorrigeerd aantal leerlingen dat in de gemeente een van de volgende vormen van
onderwijs volgt:
-
1.
-
a. onderwijs aan een «speciale school voor basisonderwijs» als gedefinieerd in artikel
1 van de Wet op het primair onderwijs;
-
b. voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel
125 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel
10f van de WVO;
-
2. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 2, 2e lid, van de Wet op de expertisecentra;
-
3. voortgezet onderwijs voor zover het onderwijs betreft als bedoeld in artikel 5, onder
a tot en met c, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Correctie vindt plaats door het aantal leerlingen dat het onderwijs, bedoeld onder
1, 2 of 3 volgt, te vermenigvuldigen met respectievelijk 1,97; 3,44 en 0,73 en deze
producten op te tellen.
|
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
|
Het meest recente, in het jaar vóór het uitkeringsjaar vastgestelde aantal leerlingen
|
15
|
Het aantal hectaren land en binnenwater in de gemeente. Het IJsselmeer wordt niet
als binnenwater geteld.
|
CBS
|
De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
|
16
|
Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente. Het aantal bedraagt maximaal 10 000.
Het IJsselmeer wordt als buitenwater geteld.
|
CBS
|
De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
|
17 a, b en c
|
Voor de gemeente ten aanzien waarvan Onze Ministers een factor hebben vastgesteld
die een maat is voor de slechte bodemgesteldheid: het aantal inwoners van de gemeente,
of – indien dat hoger is – het aantal inwoners van de gemeente in 1968, vermenigvuldigd
met een getal dat afhankelijk is van de factor. Als de factor ligt in het interval
van 0,5 tot 0,6; van 0,6 tot 0,7; van 0,7 tot 0,8 of van 0,8 tot en met 1, bedraagt
het getal respectievelijk 0,25; 0,50; 0,75 en 1. Hierbij vindt een verdeling plaats
in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling:
-
a. gemeenten met minder dan 5000 inwoners;
-
b. gemeenten met 5000 tot 400 000 inwoners;
-
c. gemeenten met 400 000 of meer inwoners.
|
|
|
18
|
Voor de gemeenten, bedoeld in maatstaf 17: het produkt van de hierna genoemde aantallen.
-
1. De in maatstaf 17 bedoelde factor verminderd met 0,25.
-
2. 350 verminderd met de gemiddelde hoogte in centimeters van de bebouwing in de bebouwde
kommen van de gemeente.
-
3. 200 vermeerderd met de onder 2 bedoelde gemiddelde hoogte.
-
4. Het aantal woonruimten in de gemeente.
|
Gemiddelde hoogte: Onze Minister van Defensie Woonruimten: CBS
|
Gemiddelde hoogte: de meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde gegevens
over deze hoogte
|
19
|
Voor de gemeenten, bedoeld in maatstaf 17: het produkt van de hierna genoemde aantallen.
-
1. De in maatstaf 17 bedoelde factor verminderd met 0,25.
-
2. De oppervlakte, bedoeld in maatstaf 15, omgezet in vierkante meters, verminderd met
het gecorrigeerde grondoppervlak, bedoeld in maatstaf 20.
|
|
|
20
|
Het aantal vierkante meters gecorrigeerd grondoppervlak van de in de bebouwde kommen
van de gemeente gelegen bebouwing. Correctie vindt plaats door het aantal vierkante
meters grondoppervlak op de peildatum, te wijzigen evenredig aan de wijziging van
het aantal woonruimten sinds die peildatum.
|
Ongecorrigeerd grondoppervlak: Onze Minister van Defensie Woonruimten: CBS
|
Ongecorrigeerd grondoppervlak: de meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde
gegevens over het grondoppervlak
|
21
|
Het aantal woonruimten in de gemeente.
|
CBS
|
|
22 a en b
|
Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de
kaart, bedoeld in artikel 19: het aantal hectaren grondoppervlak van die kernen. Kernen
kleiner dan 5 hectaren worden bij de bepaling van het grondoppervlak niet meegeteld.
Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende
groepsindeling:
|
|
|
23
|
Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen die zijn aangegeven op de
kaart, bedoeld in artikel 19: het aantal meters historische waterweg, in en rondom
de kernen.
|
|
|
24
|
Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen die zijn aangegeven op de kaart,
bedoeld in artikel 19: het historisch aantal woningen in deze oorden.
|
|
|
25
|
Voor de gemeente, waarin historische kernen zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 22,
waarbij in de kernen bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 24: het
historisch aantal woningen in deze kernen.
|
|
|
26
|
Het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing bedoelde
bedrag voor de gemeente, gedeeld door het in dat artikel bedoelde bedrag aan beschikbare
middelen.
|
|
|
27
|
De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen
per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente.
|
CBS
|
|
28
|
Eén eenheid voor iedere gemeente.
|
|
|
29
|
Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam.
|
|
|
30
|
Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam.
|
|
|
31
|
Eén eenheid voor de gemeente Den Haag.
|
|
|
32
|
Eén eenheid voor de gemeente Utrecht.
|
|
|
33
|
Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid.
|
|
|
34
|
Voor de gemeenten waarvan de grenzen zijn gewijzigd en waarbij de datum van herindeling
ligt in het uitkeringsjaar of in de drie daaraan voorafgaande uitkeringsjaren: de
gecorrigeerde daling van de algemene uitkering van de gemeente in guldens. De gecorrigeerde
daling van de algemene uitkering van de gemeente wordt bepaald door:
-
1. de algemene uitkeringen aan de gemeenten die betrokken waren bij de wijziging van
de grenzen van de gemeente vast te stellen over het uitkeringsjaar waar de datum van
herindeling in ligt, alsof geen wijziging had plaatsgevonden;
-
2. van deze uitkeringen een deel te bepalen dat een redelijke benadering is van het aandeel
van de uitkeringen dat samenhangt met het gebied van de gemeente op de datum van herindeling;
-
3. dit deel te verminderen met 100,25% van de algemene uitkering van de gemeente over
het uitkeringsjaar waar de datum van herindeling in ligt;
-
4. het verschil te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Indien het
resultaat negatief is wordt het op 0 vastgesteld.
In het jaar waarin de datum van herindeling ligt vindt uitkering plaats op basis van
200 % van de gecorrigeerde daling in guldens, in de overige uitkeringsjaren op basis
van 100%.
|
|
|