§ 3. Aftrek van voorbelasting
[Regeling vervallen per 07-12-2011]
Ingevolge artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de
uitvoeringsbeschikking) komt de voorbelasting met betrekking tot goederen en diensten
die ten behoeve van de uitzendingen gebezigd worden, niet voor aftrek in aanmerking
voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor prestaties als bedoeld in
artikel 11 van de wet. Tot evenbedoelde prestaties waarvoor geen aftrek van voorbelasting
verkregen kan worden, behoren ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel n,
van de wet de niet-commerciële activiteiten van de omroep. Hieruit kan naar mijn oordeel
worden afgeleid, dat slechts aftrek verkregen kan worden voor zover in het kader van
de omroepactiviteiten prestaties worden verricht die zijn onderworpen aan de heffing
van omzetbelasting. Veelal gaat het daarbij om het maken van reclame, hetzij in de
vorm van reclame-boodschappen, hetzij in de vorm van programma’s waarvoor een sponsorbijdrage
wordt verkregen omdat zij de sponsor naamsbekendheid geven of het publiek in contact
brengen met diens producten. Voor zover evenwel prestaties worden verricht die op
basis van eerdergenoemde wetsbepaling zijn vrijgesteld – zoals het verzorgen van algemene
programma’s –, kan geen aanspraak worden gemaakt op aftrek van voorbelasting, ongeacht
of tegenover die prestaties een vergoeding ontvangen wordt. Evenmin kan aanspraak
op aftrek van voorbelasting worden gemaakt, voor zover de activiteiten plaatsvinden
buiten het kader van een onderneming (zie § 2).
Bij lokale omroepen komt het werkelijke gebruik van de gebezigde goederen en diensten
in het algemeen niet overeen met de verhouding tussen de vergoedingen voor de commerciële
activiteiten enerzijds en de niet-commerciële activiteiten anderzijds. Dit brengt
op grond van artikel 11, lid 2, van de uitvoeringsbeschikking mee, dat ten aanzien
van de splitsing van de voorbelasting als uitgangspunt genomen dient te worden, dat
de voorbelasting aftrekbaar is naar rato van de mate waarin de goederen en diensten
feitelijk worden gebruikt voor enerzijds commerciële activiteiten (zoals het maken
van reclame) en anderzijds niet-commerciële activiteiten (zoals het verzorgen van
algemene programma’s). Ook ten aanzien van de toerekening van de voorbelasting aan
activiteiten die plaats vinden buiten het kader van een onderneming, dient te geschieden
aan de hand van het werkelijke gebruik.
Aangezien het in het algemeen moeilijk is om de verhouding van het werkelijke gebruik
vast te stellen, kan ik mij ermee verenigen – mede in verband met het eerdergenoemde
arrest van de Hoge Raad van 25 januari 1995 – dat de splitsing van de totale voorbelasting
geschiedt op basis van de mate waarin de omroepactiviteiten worden gefinancierd uit
ontvangsten waarover omzetbelasting wordt geheven, waarbij geen onderscheid gemaakt
wordt tussen voorbelasting die betrekking heeft op ondernemingsactiviteiten en voorbelasting
die betrekking heeft op activiteiten buiten het kader van een onderneming. Ik keur
dan ook goed, dat als volgt gehandeld wordt:
-
a. De voorbelasting wordt (behoudens andere wettelijke beperkingen) in aftrek gebracht
naar rato van de verhouding tussen de opbrengsten ter zake van belaste prestaties
en de totale opbrengsten. Daarbij worden niet alleen vergoedingen voor verrichte prestaties,
maar ook exploitatie-subsidies en andere bijdragen die niet ter zake van een prestatie
worden ontvangen, tot de totale opbrengsten gerekend.
-
b. Ingeval de totale opbrengsten onvoldoende zijn om de totale kosten te dekken, wordt
het bedrag van de totale opbrengsten in de berekening ad a vervangen door het bedrag
van de totale kosten.
In dit verband worden onder kosten verstaan: alle bedragen die ten laste van het netto-resultaat
van de omroep-organisatie komen, met inbegrip van kosten die slechts indirect met
het oog op de uitzendingen worden gemaakt en eventueel verschuldigde belastingen.
De opbrengsten en kosten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben.
Het ontmoet geen bezwaar dat in verband met deze toerekening wordt uitgegaan van de
fiscale winstberekening.
Voorbeeld 1
De kosten van een lokale omroep bedragen in totaal 90.000. De omroep-organisatie ontvangt
60.000 uit reclame-opbrengsten, 30.000 uit een gemeentelijke exploitatie-subsidie
en 10.000 uit schenkingen.
De aftrekbare voorbelasting wordt bepaald door de verhouding tussen de reclame-opbrengsten
en de totale opbrengsten. Van de voorbelasting is derhalve 60.000/100.000 = 60 % aftrekbaar.
Voorbeeld 2
Als voorbeeld 1, met dien verstande dat de kosten nu in totaal 120.000 bedragen.
Aangezien de totale opbrengsten in dit geval onvoldoende zijn om de totale kosten
te dekken, wordt de aftrekbare voorbelasting bepaald door de verhouding tussen de
reclame-opbrengsten en de totale kosten. Van de voorbelasting is derhalve 60.000/120.000
= 50 % aftrekbaar.
Bij de toepassing van het vorenstaande worden neven-activiteiten slechts in aanmerking
genomen indien en voor zover zij in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid
met de uitzendingen samenhangen (zie § 2). De splitsing is in dat geval ook van toepassing
op de voorbelasting die aan de neven-activiteiten is toe te rekenen. Ingeval neven-activiteiten
worden verricht die niet op evenbedoelde wijze met de uitzendingen samenhangen, dienen
de daaruit voortvloeiende kosten en opbrengsten bij bovenvermelde berekeningen buiten
aanmerking te blijven en dient de aftrekbaarheid van de aan die activiteiten toerekenbare
voorbelasting op zichzelf beoordeeld te worden.