Besluit formalisering van enkele maatregelen uit de Overeenkomst arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid sector Rijk

Geraadpleegd op 04-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-01-1997 t/m heden

Besluit van 28 november 1996, houdende in hoofdzaak de formalisering van enkele maatregelen uit de Overeenkomst arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid sector Rijk voor de contractperiode 1 april 1995 tot en met 31 maart 1997

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 18 oktober 1996, AD96/U860, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op:

De Raad van State gehoord (advies van 12 november 1996, nr. W04.96.0488);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van november 1996, nr. AD96/1007, directoraat- generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN HET BEZOLDIGINGSBESLUIT BURGERLIJKE RIJKSAMBTENAREN 1984

Paragraaf 1. De algemene salarisverhoging per 1 oktober 1995

Artikel II

Artikel III

  • 3

    • a. De bedragen, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden vervangen door onderscheidenlijk f 16 961,00, f 15 903,00 en f 14 911,00;

    • b. De bedragen, genoemd in artikel 4, eerste lid, van voornoemde wet van 11 september 1964 worden voor de periode van 1 oktober 1995 tot 1 januari 1996 vervangen door onderscheidenlijk f 15 903,00 en f 13 982,00.

Paragraaf 2. De algemene salarisverhoging per 1 oktober 1996

Artikel V

Artikel VI

  • 3

    • a. De bedragen genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden vervangen door onderscheidenlijk f 17 088,00, f 16 022,00 en f 15 023,00;

    • b. De bedragen, genoemd in artikel 4, eerste lid, van voornoemde wet van 11 september 1964 worden vervangen door onderscheidenlijk f 17 088,00 en f 15 023,00.

Paragraaf 3. De herziening van het beloningsbeleid en de herstructurering van de salarisschalen per 1 januari 1997

Artikel VIII

  • 2 In geval de in het eerste lid bedoelde vaststelling van het salaris niet kan plaatsvinden op een gelijk bedrag, wordt, in voorkomend geval onder aanpassing van het salarisnummer, het salaris van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onverminderd het bepaalde in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vastgesteld op het naasthogere bedrag van het salaris dat voor hem zou hebben gegolden indien de in artikel VII, onderdeel F, bedoelde vervanging van de bijlage B niet zou hebben plaatsgevonden, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3 Aan de ambtenaar voor wie ingevolge het eerste lid het salaris wordt vastgesteld op een gelijk bedrag dan wel ingevolge het tweede lid op een bedrag dat niet meer dan zeven gulden meer bedraagt dan het salaris dat voor hem zou hebben gegolden, indien de in artikel VII, onderdeel F, bedoelde vervanging van de bijlage B niet zou hebben plaatsgevonden, wordt een eenmalige uitkering toegekend van f 250,00. Voor de ambtenaar die op 1 januari 1997 een deelbetrekking vervult of een nevenbetrekking welke is te herleiden tot een deelbetrekking, wordt de uitkering in dezelfde verhouding lager vastgesteld als de aan de bedoelde betrekking verbonden bezoldiging zich verhoudt tot die, verbonden aan de betrekking met een volledige werktijd. Voor de ambtenaar, die op 1 januari 1997 wegens ziekte, schorsing of verlof anders dan wegens militaire dienst, een deel van zijn bezoldiging of loon geniet, wordt de uitkering naar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld.

  • 5 De in het eerste, tweede en vierde lid bedoelde vaststelling van het salaris laat het tijdstip waarop aan de ambtenaar de volgende verhoging in de voor hem geldende schaal kan worden toegekend, behoudens het bepaalde in het zesde en zevende lid, onverlet.

Artikel IX

HOOFDSTUK II. BEPALINGEN INZAKE DE EINDEJAARSUITKERING OVER DE JAREN 1995 EN 1996

Artikel X

In afwijking van artikel 20a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bedraagt de eindejaarsuitkering in 1995 0,3% van het salaris dat de ambtenaar geniet in de maanden januari tot en met september 1995 vermeerderd met 2,3% van het salaris dat de ambtenaar geniet in de maanden oktober tot en met december 1995 en in 1996 0,8% van het salaris dat de ambtenaar geniet in het jaar 1996.

Artikel XI

Indien de ambtenaar in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met een ontslag verleend met ingang van een datum gelegen tussen 1 oktober 1995 en 2 januari 1996 aanspraak verkrijgt op een wachtgeld als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959, een uitkering als bedoeld in de Uitkeringsregeling 1966 of een uitkering als bedoeld in de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, wordt voor de berekening daarvan in afwijking van het bepaalde omtrent de eindejaarsuitkering in respectievelijk artikel 4, eerste lid, van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, artikel 4, eerste lid, van de Uitkeringsregeling 1966 of artikel 2, eerste lid, van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, rekening gehouden met een eindejaars-uitkering van 0,8%.

HOOFDSTUK III. INWERKINGTREDINGSBEPALING

Artikel XII

  • 1 Met uitzondering van hoofdstuk I, paragraaf 3, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 november 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negentiende december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager