Handleiding voor het invullen van het Preparaat Informatie Formulier
[Regeling vervallen per 16-10-2009]
N.B. De nummering van de rubrieken komt overeen met de nummering van het Preparaat
Informatie Formulier.
0 Reden van aanmelding: hier kan aangegeven worden of
0.1) het een nieuw preparaat betreft waarvoor nog niet eerder een Preparaat Informatie
Formulier is ingevuld,
0.2) het een wijziging van de naam van het preparaat met ongewijzigde samenstelling
betreft; hierbij aangeven de oude naamgeving van het preparaat en datum van ingang
van de gewijzigde naam,
0.3) het een wijziging van de samenstelling van het preparaat met ongewijzigde naamgeving
van het preparaat betreft; hierbij de datum van ingang aangeven,
0.4) het preparaat uit de handel is genomen; hierbij de datum van ingang aangeven.
De in deze vraag bedoelde informatie behoeft uitsluitend op basis van vrijwilligheid
te worden verstrekt.
1 Identificatie van het preparaat en het bedrijf
1.1 Leverancier: hierbij de naam van de leverancier en bezoekadres, postadres, telefoonnr.
en faxnr. vermelden. Landcode = internationale onderscheidingstekens van landen volgens
internationale conventies van de UN.
1.1.6 De hoedanigheid van de leverancier aankruisen.
1.2 Volledige gegevens van in Nederland of elders te benaderen persoon of instantie
voor aanvullende informatie ten aanzien van het preparaat (naam, adres, telefoonnr.,
faxnr.).
1.3.1 In Nederland gebruikte naam of synoniemen van de preparaatnaam met éénzelfde
identificatiecodes
1.3.2 Identificatiecode: een unieke code van het preparaat die door het bedrijf wordt
toegekend.
2 Samenstelling en informatie over de bestanddelen
Gevraagd wordt de algemeen geldende chemische naamgeving van de bestanddelen op te
geven met de corresponderende CAS-nummers en concentraties uitgedrukt in gewichtsprocenten.
In beginsel moet de volledige samenstelling van het preparaat vermeld worden, zowel
kwalitatief (naam van de stoffen/bestanddelen) als kwantitatief (concentratie).
Hiervoor geldt dat:
-
a. stoffen, ongeacht of zij aanwezig zijn als bestanddeel dan wel als verontreiniging,
die zijn voorzien van de gevaarssymbolen T+ of T moeten worden vermeld als hun concentratie groter dan of gelijk is aan 0,1%.
-
b. stoffen, ongeacht of zij aanwezig zijn als bestanddeel dan wel als verontreiniging,
die zijn voorzien van de gevaarssymbolen C, Xn of Xi moeten worden vermeld als hun concentratie groter dan of gelijk is aan 1%.
-
c. alle overige stoffen die niet zijn voorzien van gevaarssymbolen, ongeacht of zij
aanwezig zijn als bestanddeel dan wel als verontreiniging, moeten worden vermeld als
hun concentratie groter dan of gelijk is aan 5%.
-
d. de toegestane variatie van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel niet
meer mag bedragen dan de grenzen die conform art. 3 lid 4 van de Richtlijn 88/379/EEG zijn aangegeven.
-
e. Als de concentraties van de in het preparaat aanwezige stoffen variëren, kunnen deze
in de volgende ranges worden aangegeven:
- -
0,1 - 1% (T+ en T-stoffen)
- -
1 - 5% (T+, T, C, Xn en Xi-stoffen)
- -
5 - 25% (alle stoffen)
- -
< 25% (alle stoffen)
-
f. In het preparaat voorkomende stoffen welke onderling grote overeenkomst vertonen met
betrekking tot de gevolgen van de blootstelling eraan, kunnen gegroepeerd worden en
per overeenkomstige groep worden vermeld.
-
g. Als binnen de onder e. aangegeven concentratieranges meerdere T+ respectievelijk T-stoffen of stofgroepen voorkomen en de concentraties daarvan zijn
alléén aangegeven als vallende binnen die range, dan moet bovendien de som concentratie
van die zo aangegeven T+ respectievelijk T-stoffen/stofgroepen binnen die range worden aangegeven, met een
afronding van:
-
in range 0,1 - 1%: één heel procent
-
in ranges 1-5, 5-25 en < 25%: 5%
-
h. Stoffen die overgevoeligheidsreacties kunnen veroorzaken worden vermeld ongeacht
hun concentratie.
Per bestanddeel de classificatie (symbool/symbolen) van de gevaarsaanduiding vermelden
(bijv. F+, T+, Xi etc).
4 Eerste hulpmaatregelen (beschrijving van de therapie bij blootstelling via de mond, huid, oog en inhalatie;
indien beschikbaar)
7 Hantering en opslag (verpakking)
- -
Verpakkingssoort aankruisen.
Bij 7.1.6.0 de omschrijving vermelden van de niet in de rubriek voorkomende verpakkingssoort.
- -
Verpakkingsinhoud aangeven als kleiner of groter dan of gelijk aan 1 kg of 1 liter.
- -
Met ja of nee vermelden indien de verpakking een kinderveilige sluiting heeft.
9 Fysische en chemische eigenschappen (indien relevant)
9.1 Het voorkomen van het preparaat aankruisen (maximaal 1 voorkomen). In 9.1.8 kan
een andersoortige voorkomen vermeld worden.
9.2.1 Geur: het omschrijven van de geur
9.2.2 Kleur: het omschrijven van de kleur
9.2.3 pH: bij vloeibare preparaten de pH opgeven in onverdunde vorm, bij vaste oplosbare
preparaten de pH opgeven van een 10%-ige oplossing.
Indien relevant de alkaliniteit of aciditeit aangeven.
9.2.4 Schuimende werking: hierbij aangeven of het preparaat al dan niet een schuimende
werking heeft.
9.2.5 Relatieve dichtheid: de dichtheid van de stof t.o.v. water (water = 1).
9.2.6 Viscositeit: de dynamische viscositeit van een stof uitgedrukt in pascal seconde
(Pa.sec) bij een temperatuur van 20 oC.
9.2.7 Kookpunt/kooktraject: uitdrukken in oC bij atmosferische druk (=101,3kPa, 1 kPa = 10 mbar).
9.2.8 Smeltpunt/smelttraject: uitdrukken in oC bij atmosferische druk (=101,3kPa, 1 kPa = 10 mbar).
9.2.9 Dampspanning: de dampspanning van een vloeistof of vaste stof uitgedrukt in
kilopascal (kPa, 1 mbar = 0,1 kPa) bij een gegeven temperatuur (oC).
9.2.10 Vlampunt: de laagste temperatuur uitgedrukt in oC bij atmosferische druk (=101,3kPa, 1 kPa = 10 mbar) waarbij een stof zoveel damp
in de gasfase heeft gevormd dat het damp-lucht mengsel door een vonk of vlam kan worden
ontstoken.
9.2.11 Ontvlambaarheid (gas, vloeistof, vast): aangeven of de stof brandbaar is of
niet.
9.2.12 Zelfontbranding: de temperatuur uitgedrukt in oC waarbij de concentratie van de stof in de gasfase dusdanig hoog is dat een spontane
explosie van het damp-lucht mengsel plaatsvindt.
9.2.13 Explosiviteit: de explosiegrens is de concentratie van een gas of damp van
vloeibare en/of vaste stof uitgedrukt in volume % (vol %) in lucht waarbij het gas/damp-luchtmengsel
bij ontsteking kan ontbranden of exploderen.
9.2.14 Oxidatie-eigenschappen: aangeven of de stof wel of geen oxiderende eigenschappen
bezit.
9.2.15.1 Wateroplosbaarheid: de hoeveelheid van een stof oplosbaar in 100 ml water,
uitgedrukt in g/100 ml bij 20 oC.
9.2.15.2 Vetoplosbaarheid (oplosmiddel specificeren): de hoeveelheid van een stof
oplosbaar in oplosmiddel anders dan water, uitgedrukt in g/100 ml bij 20 oC.
9.2.16 Verdelingscoëfficiënt n-octanol/water: is de verhouding van de concentraties
van de stof in n-octanol en in water indien de stof wordt opgelost in een mengsel
van n-octanol en water. De verhouding wordt als logaritmische waarde van de coëfficiënt
uitgedrukt in log P octanol/water.
9.2.17 Reactiviteit t.o.v. andere stoffen: hierbij de affiniteit van de stof tot reageren
aangeven waarbij giftige reactieproducten gevormd kunnen worden, bijvoorbeeld ’de
vloeistof kan met lucht reageren onder vorming van zwaveldioxide en met water onder
vorming van zwavelwaterstof’.
9.2.18 Nadere bijzonderheden: hierbij kan informatie van de stof worden weergegeven
die niet eerder in een rubriek is opgenomen. Bijvoorbeeld, ’bij verbranding van de
stof kan fosgeen ontstaan’.
10 Stabiliteit/reactiviteit (indien van toepassing)
10.1 De gevaarlijke ontledingsproducten aangeven die te verwachten zijn bij het voorziene
gebruik van het preparaat en bij redelijkerwijs te voorziene misbruik van het preparaat.
11 Toxicologische informatie (indien beschikbaar)
11.1 No-Effect Level (mens): de maximale hoeveelheid van een stof waaraan de mens
eenmalig kan worden blootgesteld zonder dat dit aanleiding geeft tot aantoonbare gezondheidschade.
11.2 Effect Level (mens): de minimale hoeveelheid van een stof waarbij de mens na
eenmalige blootstelling gezondheidschade ondervindt.
11.3 Beschrijving van de acute toxische verschijnselen bij blootstelling via de mond,
huid, oog en inhalatie te onderscheiden in lokale en systemische verschijnselen.
11.4 Beschrijving van de chronisch toxische effecten bij blootstelling via de mond,
huid, oog en inhalatie te onderscheiden in lokale en systemische verschijnselen.
15 Informatie met betrekking tot regelgeving
Gevaarsaanduiding volgens Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke
stoffen en preparaten: hierbij de verplichte symbolen, R-zinnen, S-zinnen en bijzondere
aanduidingen of voorzieningen vermelden.
16 Overige informatie (indien van toepassing)
16.1 Toepassingsgebieden
16.2 Aanbevolen gebruik: het gebruik van het preparaat aangeven zoals door de leverancier
aanbevolen.