Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering

[Regeling vervallen per 01-07-2011.]
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2012.
Geldend van 22-12-2009 t/m 30-06-2011

Besluit van 24 januari 1997, houdende regels voor indirecte lozingen bij bodemsaneringen en proefbronneringen (Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 mei 1996, nr. RH 217 465, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 1, tweede en derde lid, 2a, eerste en tweede lid, 2b, eerste en tweede lid, 2c, tweede en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Gezien het advies van de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving (advies van 5 juli 1995, nr. St-31/95);

De Raad van State gehoord (advies van 27 november 1996, nr. W09.96.0211);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 januari 1997, nr. HW/RH 1677, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. lozen: brengen van afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar vuilwaterriool;

    • b. stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;

    • c. NEN onderscheidenlijk NVN: door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm of voornorm;

    • d. bodemsanering: saneren in de zin van de Wet bodembescherming;

    • e. proefbronnering: oppompen van verontreinigd grondwater in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming;

    • f. wet: Wet milieubeheer;

    • g. bevoegd gezag: burgemeester en wethouders van de gemeente waar het lozen plaatsvindt;

    • h. bijlage I of II: bij dit besluit behorende bijlage I onderscheidenlijk II;

    • i. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • j. zuiveringstechnische werk: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.

  • 2 Indien in dit besluit naar een NEN of een NVN wordt verwezen, wordt bedoeld de vóór de datum waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat de verwijzing betrekking heeft op na die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen of dat verwijzing naar een NEN of NVN wordt vervangen door een door het NNI uitgegeven ISO-normering.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 De voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld, zijn van toepassing op het lozen anders dan vanuit een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer ten behoeve van een

    • a. bodemsanering:

      • 1°. die plaatsvindt op een locatie als bedoeld in het tweede lid;

      • 2°. waarbij het lozen plaatsvindt binnen een periode van ten hoogste drie jaar;

      • 3°. waarbij het lozingsdebiet ten hoogste 15 m3 per uur bedraagt of, zo lang grond wordt afgegraven waarbij het grondwaterpeil wordt verlaagd door middel van het oppompen van verontreinigd grondwater, ten hoogste 50 m3 per uur, en

      • 4°. waarbij het gehalte aan een stof voorafgaand aan het lozen niet hoger is dan het in bijlage I bij de betrokken stof vermelde gehalte, alsmede ten behoeve van een

    • b. proefbronnering:

      • 1°. die plaatsvindt op een locatie als bedoeld in het tweede lid;

      • 2°. waarbij het lozen plaatsvindt binnen een periode van ten hoogste drie weken, en

      • 3°. waarbij het lozingsdebiet ten hoogste 50 m3 per uur bedraagt.

  • 2 De locaties, bedoeld in het eerste lid, zijn de locaties waar blijkens de resultaten van het betreffende oriënterend of nader onderzoek dan wel saneringsonderzoek, bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming:

    • a. de verontreiniging in de bodem uitsluitend is veroorzaakt door:

      • 1°. chemische wasserijen;

      • 2°. tankstations voor het wegverkeer;

      • 3°. be- en verwerkende bedrijven van afgewerkte olie als bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen en autowrakken;

      • 4°. herstelinrichtingen voor motorvoertuigen, of

      • 5°. opslagtanks van benzine, diesel of huisbrandolie, dan wel

    • b. de verontreiniging in de bodem uitsluitend bestaat uit motorbrandstoffen ten behoeve van het wegverkeer of minerale olie.

  • 3 Het gehalte aan een stof, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 4°, wordt bepaald op basis van analyse van een steekmonster volgens het bij die stof in bijlage II vermelde voorschrift.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Het verbod, bedoeld in artikel 10.30, eerste lid, van de wet, geldt niet ten aanzien van het lozen, bedoeld in artikel 3, eerste lid. Bij dit lozen wordt voldaan aan de voorschriften die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN VOOR BODEMSANERING

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost ten behoeve van een bodemsanering draagt er zorg voor dat het lozingsdebiet zodanig is dat de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk niet wordt belemmerd.

  • 2 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost ten behoeve van een bodemsanering bepaalt het gehalte aan een stof, genoemd in bijlage I, indien deze blijkens het overzicht, bedoeld in artikel 16, onderdeel h, voorkomt als verontreiniging.

  • 2 De bepalingen, bedoeld in het eerste lid, worden op de eerste, de derde, de achtste en de vijftiende dag na aanvang van het lozen uitgevoerd. Hierna worden de bepalingen uitgevoerd met een zodanige frequentie als nodig is om veranderingen in de gehalten tijdig te signaleren. Aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan, indien de bepaling één maal per twee weken plaatsvindt.

  • 3 Indien degene die loost op enig tijdstip overgaat op een andere frequentie van de bepalingen, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

  • 4 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de frequentie, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost ten behoeve van een bodemsanering draagt er zorg voor dat het gehalte aan een andere stof dan genoemd in bijlage I zodanig is, dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt en de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk niet wordt belemmerd.

  • 2 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid; daarbij kan slechts worden voorgeschreven:

    • a. dat het verontreinigde grondwater voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening wordt geleid, of

    • b. dat het gehalte aan die stof bij het lozen een bepaalde waarde niet mag overschrijden, of

    • c. dat het gehalte aan die stof wordt bepaald met een daarbij aan te geven meetfrequentie, meetvoorschrift of analysemethode.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Vierentwintig maanden na het tijdstip van aanvang van het lozen ten behoeve van een bodemsanering maakt degene die loost een raming van de resterende duur van het lozen en hij legt dit binnen vier weken aan het bevoegd gezag over.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN VOOR PROEFBRONNERING

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Op degene die loost ten behoeve van een proefbronnering is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost ten behoeve van een proefbronnering draagt er zorg voor dat het gehalte aan een stof, genoemd in bijlage I, zodanig is, dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt en dat de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk niet wordt belemmerd.

  • 2 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan, indien het gehalte aan die stof niet hoger is dan het in bijlage I bij de betrokken stof vermelde gehalte.

  • 3 Degene die loost ten behoeve van een proefbronnering bepaalt dagelijks het gehalte aan een stof, genoemd in bijlage I, indien deze blijkens het overzicht, bedoeld in artikel 16, onderdeel h, voorkomt als verontreiniging.

  • 4 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid; daarbij kan slechts worden voorgeschreven dat het verontreinigde grondwater voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening wordt geleid.

  • 5 Tenzij toepassing is gegeven aan het vierde lid, wordt aan de eis van het eerste lid tevens voldaan indien het gehalte, bedoeld in artikel 17, tweede lid, niet wordt overschreden.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost ten behoeve van een proefbronnering draagt er zorg voor dat het gehalte aan een andere stof dan genoemd in bijlage I zodanig is, dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden beperkt en de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk niet wordt belemmerd.

  • 2 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid. Daarbij kan slechts worden voorgeschreven:

    • a. dat het verontreinigde grondwater voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening wordt geleid,

    • b. dat het gehalte aan die stof bij het lozen een bepaalde waarde niet mag overschrijden, of

    • c. dat het gehalte aan die stof wordt bepaald met een daarbij aan te geven meetfrequentie, meetvoorschrift of analysemethode.

HOOFDSTUK 4. VOLUME- EN GEHALTEBEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Degene die loost draagt er zorg voor dat voor het nemen van steekmonsters op elk lozingspunt een controlevoorziening aanwezig is.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Degene die loost bepaalt het dagelijks geloosde volume met een geijkte debietmeter.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die loost registreert plaats, datum en de resultaten van de volume- of gehaltebepalingen.

  • 2 De registratie wordt gedurende vijf jaren bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag ter beschikking gesteld.

  • 3 Met betrekking tot het lozen ten behoeve van een bodemsanering legt degene die loost de gegevens, bedoeld in het eerste lid, over de eerste twee weken na aanvang van het lozen direct na afloop van die periode over aan het bevoegd gezag. Daarna worden de resultaten van de gehalte- en volumebepalingen eens per drie maanden aan het bevoegd gezag overgelegd.

  • 4 Met betrekking tot het lozen ten behoeve van een proefbronnering worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk na afloop van de proefbronnering aan het bevoegd gezag overgelegd.

HOOFDSTUK 5. MELDINGSPLICHT EN ONGEWONE VOORVALLEN

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Degene die voornemens is te lozen of het lozen te veranderen meldt dit voornemen ten minste zes weken voordat met het lozen onderscheidenlijk het veranderen daarvan wordt aangevangen aan het bevoegd gezag.

  • 2 De beëindiging van het lozen wordt ten hoogste één week na die beëindiging schriftelijk aan het bevoegd gezag medegedeeld.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Een melding van het lozen ten behoeve van een bodemsanering als bedoeld in artikel 15, eerste lid, wordt schriftelijk gedaan en omvat in ieder geval:

  • a. naam en adres van degene die meldt;

  • b. naam en adres van degene die de feitelijke leiding heeft bij de sanering;

  • c. de locatie van de bodemsanering met een plattegrond;

  • d. het lozingsdebiet van de grondwaterstromen dat ten hoogste bij de vermelde activiteiten vrijkomt;

  • e. een overzicht van de saneringsactiviteiten die worden uitgevoerd met inbegrip van het tijdstip van aanvang van het lozen en de tijdsplanning van de bodemsanering en het lozen;

  • f. een overzicht van de voorzieningen waarmee de verschillende grondwaterstromen worden behandeld en de dimensionering hiervan;

  • g. de wijze waarop de afvalstoffen worden opgeslagen;

  • h. een overzicht van de aangetroffen verontreinigingen in grond en grondwater, het gehalte daarvan en vermelding van de oorzaak van die verontreinigingen, een en ander ontleend aan het op de betreffende locatie uitgevoerd oriënterend of nader onderzoek dan wel saneringsonderzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dat niet langer dan drie jaren te voren is voltooid;

  • i. het gehalte aan arseen, stikstof, fosfaat, chemisch zuurstofverbruik (CZV), chloride, sulfaat of een andere in het verontreinigde grondwater aangetroffen stof dan bedoeld in onderdeel h;

  • j. voor een stof als bedoeld onder h en i, die niet is genoemd in bijlage I, het gehalte dat gedurende het lozen niet zal worden overschreden.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Op een melding van het lozen ten behoeve van een proefbronnering is artikel 16 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien degene die meldt verwacht dat bij het lozen ten behoeve van een proefbronnering het gehalte aan een stof, genoemd in bijlage I hoger zal zijn dan het in die bijlage bij de betrokken stof vermelde gehalte, meldt hij ten aanzien van die stof het gehalte dat gedurende het lozen niet zal worden overschreden.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

  • 1 Indien zich binnen een inrichting ten behoeve van een bodemsanering of proefbronnering een ongewoon voorval of uitzonderlijke omstandigheid voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een ontvangend oppervlaktewaterlichaam of voor de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft degene die loost onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de bedoelde gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, om deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2 Indien zich binnen een inrichting ten behoeve van een bodemsanering of proefbronnering, een voorval of omstandigheid als bedoeld in het eerste lid voordoet of heeft voorgedaan, maakt degene die loost zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 uur, melding van dat voorval aan het bevoegd gezag binnen wiens gebied het lozen heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien zich buiten de inrichting ten behoeve van een bodemsanering of proefbronnering een ongewoon voorval of uitzonderlijke omstandigheid voordoet of heeft voorgedaan en het bevoegd gezag maatregelen van tijdelijke aard voorschrijft ter voorkoming van ernstige verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam of van belemmering van de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werk, is degene die loost verplicht deze maatregelen onverwijld te treffen.

HOOFDSTUK 6. MEDEDELING NADERE EISEN

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Van de beschikking waarbij een nadere eis wordt gesteld krachtens dit besluit, wordt kennis gegeven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Dit besluit is niet van toepassing op het lozen waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag voor een vergunning krachtens artikel 1 van de wet bij de waterkwaliteitsbeheerder is ontvangen of een dergelijke vergunning van kracht is.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Dit besluit wordt aangehaald als: Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst

's-Gravenhage, 24 januari 1997

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de dertigste januari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage I. behorende bij het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Stoffen in verontreinigd grondwater en gehalten daarvoor.

Stof

Gehalte

Chroom, koper, lood, nikkel, zink, tin individueel

500 µg/l

Minerale olie

10 mg/l

Monocyclische Aromatische Koolwaterstoffen (BTEX); som

100 µg/l

Naftaleen

40 µg/l

Onopgeloste bestanddelen

30 mg/l

Perchloorethyleen (PER)

10 µg/l

Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK 10);

50 µg/l

Trichloorethyleen (TRI)

10 µg/l

Bijlage II. behorende bij het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering

[Regeling vervallen per 01-07-2011]

Gehaltebepaling als bedoeld in artikel 3, derde lid.

Stof

Voorschrift

Chroom

ontsluiting volgens NEN 6465 of NVN 5770 meting volgens NEN 6648 of NEN 6426

Koper

ontsluiting volgens NEN 6465 of NVN 5770 meting volgens NEN 6451 of NEN 6426

Lood

ontsluiting volgens NEN 6465 of NVN 5770 meting volgens NEN 6453 of NEN 6426

Monocyclische aromatische koolwaterstoffen

ontwerp-NEN 6407

Minerale olie

NEN 6675 of NVN 66781

Naftaleen

ontwerp-NEN 6407

Nikkel

ontsluiting volgens NEN 6465 of NVN 5770 meting volgens NEN 6456 of NEN 6426

Onopgeloste bestanddelen

NEN 6621

PAK (10)

(2)

Tin

(3)

VOX

NEN 64014

Zink

NEN 6443

  1. Bij NEN 6675 wordt gebruik gemaakt van freon; om deze reden zal de methode uitgefaseerd worden. Als vervanging wordt NVN 6678 ingevoerd.Beide genoemde methoden zijn niet vergelijkbaar, met name de koolwaterstoffen met een kookpunt < 175 °C worden bij NVN 6678 niet meebepaald, hieronder vallen alle MAK's. Door de aparte normering van MAK's in dit besluit wordt dit niet bezwaarlijk geacht. ^ [1]
  2. Bepaling met behulp van vloeistofchromatografie. Watermonsters worden geëxtraheerd met petroleumether of dichloormethaan. De extracten worden geconcentreerd, zonodig gezuiverd en vervolgens geanalyseerd, één en ander volgens ontwerp-NEN 5731 of ontwerp-NEN 5771. ^ [2]
  3. Bepaling met behulp van vlam-atomaire absorptiespectrometrie (vlam-AAS) of met behulp van inductief gekoppeld plasma – atomaire emissiespectrometrie (ICP-AES), na hydrolyse van de watermonsters met zoutzuur. ^ [3]
  4. NEN 6401 is een verzamelparameter voor vluchtige organische halogeenverbindingen. PER en TRI worden niet als zodanig afzonderlijk bepaald, en ook andere VOX zullen dus worden meebepaald. Voor dit besluit is dit niet bezwaarlijk daar PER en TRI de overwegende verontreinigingen zullen zijn. Indien afzonderlijke bepaling noodzakelijk is kan gebruik worden gemaakt van ontwerp-NEN 6407. ^ [4]