ARTIKEL V. OVERIGE BEPALINGEN
TITEL A. REGELING SPECIFIEKE UITKERING SCHOOLBEGELEIDING
Artikel A1. Begripsbepalingen
Tenzij anders is bepaald, wordt in de titels A en B verstaan onder:
-
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
-
b. schoolbegeleidingsdienst: de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 113, tweede lid,
van de Wet op het basisonderwijs en 108a, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal
onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel A2. Specifieke uitkering
-
1. Uit 's Rijks kas wordt onder de bij deze wet, de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet
op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs gestelde voorwaarden
met ingang van 1 januari 1998 jaarlijks een specifieke uitkering verstrekt aan de
gemeenten ter tegemoetkoming in de kosten voor schoolbegeleiding als bedoeld in de
artikelen 113 van de Wet op het basisonderwijs en 108a van de Interimwet op het speciaal
onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
-
2. De hoogte van de specifieke uitkering wordt bepaald op de grondslag van het totale
aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 op de scholen, bedoeld in de Wet op het basisonderwijs,
en op de scholen en instellingen, bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs, staat ingeschreven in elke gemeente en een bedrag
per leerling. Indien het aantal leerlingen in een gemeente na 1 oktober 1996 verandert
als gevolg van een wijziging van de grenzen van de desbetreffende gemeente kan Onze
Minister met het oog op de berekening in de vorige volzin het aantal leerlingen in
overeenstemming brengen met het aantal leerlingen bij de aanvang van het kalenderjaar
na dat waarin die grenzen zijn gewijzigd. Indien het aantal leerlingen in een gemeente,
anders dan door een wijziging van de grenzen van die gemeente, op 1 oktober van een
van de jaren 1997, 1998 of 1999 toeneemt met een aantal dat uitkomt boven een door
Onze Minister vast te stellen percentage van het totale aantal leerlingen per 1 oktober
1996, wordt het aantal leerlingen boven dat percentage voor het desbetreffende jaar
meegeteld als leerling bedoeld in de eerste volzin.
-
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 1 oktober het bedrag per leerling vastgesteld
voor het komende kalenderjaar.
-
4. Tot het tijdstip waarop de overeenkomst, bedoeld in artikel B2, tweede lid, ingaat,
wordt de specifieke uitkering verhoogd met een bedrag ten behoeve van de bijdrage
waartoe de schoolbegeleidingsdiensten verplicht zijn in verband met werkloosheidsuitkeringen
en herplaatsingswachtgelden. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld op basis van
de opslag betreffende werkloosheidsuitkeringen en herplaatsingswachtgelden, die in
het kalenderjaar 1997 aan de desbetreffende schoolbegeleidingsdienst is toegekend
en van het aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de uitvoering van de vorige volzin.
Artikel A3. Controle en terugvordering
-
1. Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarover de specifieke uitkering
is toegekend, legt het gemeentebestuur een verklaring van een accountant, als bedoeld
in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, over aan Onze Minister, waaruit blijkt in hoeverre de toegekende uitkering is besteed
in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
-
2. Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens voldoende blijken uit de vastgestelde
rekening van de gemeente, kan worden volstaan met de toezending aan Onze Minister
van de rekening, voorzien van een verklaring als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Voor zover niet uit de verklaring, bedoeld in het eerste lid, of uit de rekening,
bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met
de bepalingen van deze wet, vordert Onze Minister het betreffende bedrag terug.
Artikel A4. Leerlingaantal schoolbegeleidingsdienst
-
1. Tot 1 januari 2002 begeleidt een schoolbegeleidingsdienst een zodanig aantal scholen
als bedoeld in artikel A2, tweede lid, dat die scholen tezamen door ten minste 20
000 leerlingen worden bezocht.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het betreft op 31 december 1996 bestaande
schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van de Wet op de onderwijsverzorging
zoals die luidde op die datum, waarvan de scholen op die datum werden bezocht door
een kleiner aantal leerlingen.
Artikel A5. Expiratie
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2002 indien Onze Minister daartoe besluit.
Hij kan dat besluit slechts nemen indien het totaal van de gemeentelijke bijdragen
aan schoolbegeleiding over de periode vanaf de inwerkingtreding van deze wet tot 1
januari 2001 tenminste gelijk is aan de hoogte van de specifieke uitkering, bedoeld
in artikel A2. Onze Minister besluit niet eerder dan na overleg met de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
TITEL B. OVERGANGSRECHT
Artikel B1
[Red: Vervallen.]
Artikel B2
[Red: Vervallen.]
Artikel B3. Landelijke diensten naar richting
Op scholen ten aanzien waarvan het bestuur dat deze scholen in stand houdt, voor 1
januari 1997 een schoolbegeleidingsovereenkomst heeft opgezegd met het doel zich aan
te kunnen sluiten bij een van de door Onze Minister op 31 december 1997 bekostigde
landelijke diensten naar richting, is artikel 113a, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs
dan wel artikel 108b, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het
voortgezet speciaal onderwijs, van overeenkomstige toepassing.
Artikel B4. Afhandeling bezwaar en beroep
Op bezwaar en beroep met betrekking tot de toepassing van de op 31 december 1997 geldende
bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die betrekking
hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van die
wet, en aangevangen voor 1 januari 1998, of aangevangen na die datum doch binnen de
termijn, danwel aangevangen na die datum en na afloop van de termijn voor zover daarbij
artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard, blijven de op 31 december 1997 geldende voorschriften
van toepassing.
Artikel B5. Verhaal ontslaguitkeringskosten
-
1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de ontslaguitkeringskosten dient te
verstrekken bij of krachtens artikel 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals
die voorschriften luidden op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht
gedurende de periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.
-
2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze Minister op diens verzoek de kosten van
werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te voldoen:
-
a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari 1998: indien die
kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de Wet op de onderwijsverzorging
zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, zouden worden ingehouden op de
rijksvergoeding aan die schoolbegeleidingsdienst, en
-
b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december 1997: indien de
rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 114b van de Wet op het basisonderwijs en 110b
van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,
op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst,
voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon
brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.
Artikel B6. Afhandeling aanspraken
-
1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde
bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging
gegeven voorschriften die betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld
in Hoofdstuk II, Titel II, van die wet.
-
2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde
bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens artikel V, Titel A, van deze
wet gegeven voorschriften.
Artikel B7. Expiratie
De artikelen B1 en B2 vervallen met ingang van 1 januari 2002.