Reglement verpleging ter beschikking gestelden

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-01-2002 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 01-01-1999 t/m 31-12-2003

Besluit van 22 mei 1997, houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing (Reglement verpleging ter beschikking gestelden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Onze Minister van Justitie, van 21 november 1996, nr. 591920/96/6;

Gelet op artikel 89 van de Grondwet en de artikelen 37c , eerste lid, 38, eerste lid, en 38a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en voorts de artikelen 5, tweede lid, 6, tweede lid, 8, derde lid, 10, vijfde lid, 15, eerste en tweede lid, 16, tweede lid, 18, vierde lid, 19, tweede lid, 26, derde lid, 40, vierde lid, 45, 51, tweede en vierde lid, 70, derde lid, en 75 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 11 oktober 1996, nr. RA 88/96;

De Raad van State gehoord (advies van 17 maart 1997, No.W03.96.0563);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 13 mei 1997, nr. 626752/97/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING VAN PARTICULIERE INRICHTINGEN

Artikel 2

  • 2 De aanvraag bevat de volgende bescheiden:

    • a. de statuten of reglementen van de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis beheert;

    • b. een schriftelijke verklaring inhoudende dat een voorgenomen wijziging van de situatie met betrekking tot een der onderwerpen genoemd onder a en in het derde lid, ten minste een maand voordat de desbetreffende wijziging wordt doorgevoerd ter kennis van Onze Minister wordt gebracht.

  • 3 De rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis beheert legt tevens over:

    • a. de door Onze Minister verlangde gegevens over de bouwkundige voorzieningen die van belang zijn voor de beoordeling van de veiligheid binnen de inrichting en de maatschappelijke veiligheid daarbuiten;

    • b. de door Onze Minister verlangde gegevens over de personele en materiële toerusting die van belang zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van de inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

  • 4 Onze Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3

  • 1 De aanwijzing als particuliere inrichting wordt door Onze Minister ingetrokken:

    • a. op verzoek van de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis beheert;

    • b. indien de beveiliging dan wel de personele of materiële toerusting van de inrichting, bedoeld in artikel 2, derde lid, niet meer voldoet aan de eisen die daaraan naar het oordeel van Onze Minister moeten worden gesteld.

  • 2 De aanwijzing als particuliere inrichting kan door Onze Minister worden ingetrokken, indien de rechtspersoon heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke regelgeving alsmede hetgeen overeenkomstig artikel 2, tweede lid, onder b, is verklaard.

HOOFDSTUK 3. RIJKSINRICHTINGEN

Artikel 4

  • 1 Het hoofd van de rijksinrichting brengt jaarlijks vóór 1 oktober aan Onze Minister een jaarplan voor het volgende jaar uit. Het jaarplan omvat in ieder geval een begroting van de kosten en opbrengsten voor dat jaar.

  • 2 Het hoofd van de rijksinrichting brengt jaarlijks vóór 1 maart aan Onze Minister verslag over zijn werkzaamheden in het voorgaande jaar uit. Bij dit verslag wordt een jaarrekening gevoegd.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen aan de vorm en de inhoud van de in het eerste en tweede lid genoemde stukken.

HOOFDSTUK 4. AANTEKENINGEN

Artikel 5

  • 2 De aantekeningen bevatten in elk geval:

    • a. zo volledig mogelijke gegevens betreffende de afkomst en het verleden;

    • b. gegevens omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid bij binnenkomst;

    • c. gegevens omtrent de ontwikkelingen gedurende de verpleging;

    • d. gegevens omtrent belangrijke voorvallen gedurende de verpleging.

  • 3 Onze Minister kan een model voor de aantekeningen vaststellen.

Artikel 6

  • 1 Het hoofd van de inrichting houdt in een register aantekening van de beslissingen tot beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de verpleegde, genoemd in de artikelen 24 tot en met 28 en 30, alsmede de beslissingen tot afzondering of separatie, genoemd in artikel 34, en van elke strafoplegging, genoemd in artikel 49 van de wet.

  • 2 De aantekening bevat in elk geval:

    • a. de personalia van de verpleegde;

    • b. de aard van de genomen beslissing;

    • c. de omstandigheden die aanleiding gaven tot het nemen van de beslissing;

    • d. de diagnose, voor zover de beslissing wordt genomen ter afwending van ernstig gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde;

    • e. indien de verpleegde zich tegen de beslissing heeft verzet, een mededeling daarvan;

    • f. voor zover van toepassing, de duur van de beperkende maatregel.

  • 3 Onze Minister kan een model voor het register vaststellen.

HOOFDSTUK 5. COMMISSIE VAN TOEZICHT EN BEKLAGCOMMISSIE

Artikel 7

  • 1 Bij elke inrichting is een commissie van toezicht waarvan de leden worden benoemd voor de tijd van vijf jaren. Zij kunnen tweemaal voor herbenoeming in aanmerking komen.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste een door Onze Minister vast te stellen aantal leden.

  • 3 De commissie van toezicht is zo breed mogelijk samengesteld. Van elke commissie maken in elk geval deel uit:

    • a. een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht;

    • b. een psychiater;

    • c. een gedragsdeskundige met kennis van de intramurale zorg voor geestelijk gestoorden;

    • d. een advocaat.

Artikel 8

  • 1 De leden van de commissie van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Onze Minister wijst uit de leden een voorzitter aan.

  • 2 Aan de commissie is een secretaris verbonden. Deze is geen lid van de commissie. De secretaris wordt door Onze Minister benoemd en ontslagen. De secretaris van de commissie van toezicht is tevens secretaris van de beklagcommissie.

  • 3 De commissie kan uit haar midden een of meer plaatsvervangende secretarissen aanwijzen om, in overleg met de secretaris, bepaalde secretariaatswerkzaamheden te verrichten en de secretaris bij diens afwezigheid te vervangen. Onze Minister kan aan een commissie van toezicht een of meerdere plaatsvervangende secretarissen toevoegen die geen lid zijn van de commissie.

  • 4 Onze Minister beslist binnen drie maanden op een verzoek tot benoeming.

Artikel 9

  • 1 De benoeming van de leden en de secretaris alsmede de aanwijzing van de voorzitter van de commissie van toezicht bij een justitiële particuliere inrichting geschiedt op voordracht van het bestuur dan wel de Raad van Toezicht indien die de taken van het bestuur vervult.

  • 2 Een lid van het bestuur of de Raad van Toezicht indien die de taken van het bestuur vervult, kan niet worden benoemd tot lid, secretaris of plaatsvervangend secretaris van de commissie van toezicht.

Artikel 10

Voor benoeming als lid, secretaris of plaatsvervangend secretaris komen niet in aanmerking:

  • a. ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, niet zijnde ambtenaren bij het openbaar ministerie;

  • b. personeelsleden of medewerkers, werkzaam bij een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;

  • c. personen, werkzaam bij een door Onze Minister gesubsidieerde instelling die werkzaam is op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen indien zij in het kader van de uitoefening van hun functie te maken hebben met de personen ingesloten in de inrichting waarbij de commissie van toezicht is ingesteld;

  • d. personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister, indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen komen;

  • e. personen tegen wie bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie die blijken uit de algemene documentatieregisters als bedoeld in het Besluit inlichtingen Justitiële documentatie of de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters. De bezwaren dienen betrekking te hebben op het vertrouwelijk karakter van de functie alsmede de aan de functie verbonden bevoegheden. [tekstcorrectie :“bevoegheden” moet zijn “bevoegdheden.”]

Artikel 11

  • 1 Een lid van de commissie van toezicht wordt door Onze Minister tussentijds ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. bij de aanvaarding van een ambt of betrekking dat onverenigbaar is verklaard met het lidmaatschap van een commissie van toezicht;

    • c. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • d. wanneer hij naar het oordeel van Onze Minister door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

  • 2 Aan een lid kan door Onze Minister tussentijds ontslag worden verleend bij het verlies van de hoedanigheid of beëindiging van de ambts- of beroepsvervulling in verband waarmede de benoeming heeft plaatsgevonden.

Artikel 12

  • 1 De leden van de commissie van toezicht hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen in de inrichting en tot alle plaatsen waar de verpleegden verblijven.

  • 2 De leden van de commissie van toezicht ontvangen van het hoofd van de inrichting en de personeelsleden of medewerkers in de inrichting alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van de verpleegden en kunnen alle op de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen betrekking hebbende stukken inzien. Zij zijn tot geheimhouding verplicht behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of in verband met de tenuitvoerlegging van hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Dossiers die verpleegden betreffen kunnen worden ingezien, tenzij de verpleegde bezwaar maakt.

  • 3 Het hoofd van de inrichting brengt alle voor de uitoefening van de taak der commissie belangrijke feiten en omstandigheden ter kennis van de commissie.

Artikel 13

  • 1 De commissie van toezicht vergadert, zo mogelijk, eenmaal in de maand.

  • 2 Het hoofd van de inrichting woont de vergaderingen van de commissie van toezicht bij. Hij brengt op iedere vergadering een algemeen verslag uit over hetgeen sedert de vorige vergadering in de inrichting is geschied.

  • 3 De commissie kan besluiten buiten tegenwoordigheid van het hoofd van de inrichting te vergaderen.

  • 4 Onze Minister is bevoegd vergaderingen van de commissie van toezicht door een door hem aan te wijzen ambtenaar van zijn ministerie te doen bijwonen.

  • 5 In iedere vergadering van de commissie van toezicht wordt mededeling gedaan van de grieven terzake waarvan werd bemiddeld, de door de beklagcommissie behandelde klaagschriften, en de bijzondere opmerkingen waartoe zij aanleiding geven.

Artikel 14

  • 1 De maandcommissaris, bedoeld in artikel 10, vierde lid, tweede volzin, van de wet, houdt ten minste tweemaal per maand in de inrichting spreekuur. Dit spreekuur wordt tijdig bekend gemaakt en kan worden bezocht door elke verpleegde die de wens daartoe te kennen geeft.

  • 2 De maandcommissaris doet van zijn werkzaamheden verslag aan de commissie van toezicht.

Artikel 15

  • 1 De beklagcommissie, of, indien artikel 59, derde lid, van de wet wordt toegepast, de voorzitter dan wel de door hem aangewezen persoon, houdt zitting zo dikwijls als een onverwijlde behandeling en afdoening van de klaagschriften dit noodzakelijk maken. Deze wordt bijgestaan door een secretaris.

  • 2 Indien de beklagcommissie zitting houdt treedt bij voorkeur als voorzitter op een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht.

Artikel 16

  • 1 De commissie van toezicht brengt jaarlijks vóór 1 maart aan Onze Minister en aan de sectie terbeschikkingstelling en, voor zover het een justitiële particuliere inrichting betreft, tevens aan het bestuur, verslag uit over haar werkzaamheden in het voorgaande jaar.

  • 2 Zij schenkt in haar verslag in het bijzonder aandacht zowel aan de door haar ingevolge artikel 55 van de wet verrichte bemiddeling en de uitkomsten daarvan als aan de werkzaamheden van de beklagcommissie, onder meer door een overzicht van de klaagschriften en de daarop genomen beslissingen. Onze Minister kan een model vaststellen omtrent de inrichting van het verslag.

Artikel 17

  • 1 De kosten van de commissie van toezicht worden door de Staat gedragen.

  • 2 De leden van de commissie van toezicht genieten vergoeding van reis- en verblijfskosten en een vacatiegeld met betrekking tot hun werkzaamheden overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren zijn vastgesteld.

  • 3 Voor zover de secretaris of de plaatsvervangend secretaris geen ambtenaar is geniet deze tevens de in het tweede lid bedoelde vergoeding.

HOOFDSTUK 6. Plaatsing en overplaatsing

Artikel 18

Van een uitspraak waarbij door de rechter ten aanzien van een ter beschikking gestelde met toepassing van artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven, doet het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk mededeling aan Onze Minister, onder bijvoeging van het dossier van de zaak.

Artikel 19

De beslissing van Onze Minister omtrent de plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden die strekt tot tenuitvoerlegging van het bevel tot verpleging van overheidswege wordt door hem zo spoedig mogelijk medegedeeld aan het hoofd van de betreffende inrichting en aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in de eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, alsmede het openbaar ministerie binnen wiens arrondissement de betrokkene wordt geplaatst.

Artikel 20

  • 1 Met inachtneming van artikel 11, tweede lid, van de wet kan, indien de omstandigheden zulks wenselijk maken, Onze Minister ambtshalve of op schriftelijk verzoek van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden waarin de ter beschikking gestelde verblijft, beslissen dat de ter beschikking gestelde naar een andere inrichting zal worden overgeplaatst.

  • 2 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt in dit geval een eindverslag op van de verpleging in diens inrichting. Hij voegt dit toe aan het verpleegdedossier.

Artikel 21

  • 1 De beslissing van Onze Minister tot overplaatsing, bedoeld in artikel 20, wordt zo spoedig mogelijk medegedeeld aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden waarin de ter beschikking gestelde verblijft en aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden waarheen de ter beschikking gestelde zal worden overgeplaatst. De beslissing van Onze Minister, bedoeld in artikel 13 en 14, eerste lid, van de wet wordt zo spoedig mogelijk medegedeeld aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden waarin de ter beschikking gestelde verblijft en aan de inrichting tot klinische observatie bestemd onderscheidenlijk aan het psychiatrisch ziekenhuis waarheen de ter beschikking gestelde zal worden overgeplaatst. De voorgaande beslissingen worden tevens gemeld aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, het openbaar ministerie van het arrondissement waarin de verpleging geschiedt, en het openbaar ministerie van het arrondissement waarin de verpleging zal worden voortgezet.

  • 2 Ingeval het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de wet voorlopig beslist tot overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis deelt hij dit onverwijld mede aan Onze Minister. Indien Onze Minister de beslissing bekrachtigt is het eerste lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

  • 1 Overbrenging van een ter beschikking gestelde met het oog op de aanvang van de tenuitvoerlegging van het bevel tot verpleging van overheidswege geschiedt op last van het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.

  • 2 Overbrenging van een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde naar een psychiatrisch ziekenhuis met machtiging van de rechter geschiedt op last van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen heeft verleend.

  • 3 Indien artikel 14, tweede lid, van de wet is toegepast, indien het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden het proefverlof heeft beëindigd of in geval van ongeoorloofde afwezigheid, geschiedt de overbrenging krachtens beslissing van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Deze kan ter uitvoering van zijn beslissing de hulp inroepen van het openbaar ministerie van het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde verblijft.

  • 4 In de andere gevallen geschiedt de overbrenging bij beslissing van Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan omtrent overbrenging, bedoeld in dit artikel, nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 7. ONGEOORLOOFDE AFWEZIGHEID EN ANDERE BIJZONDERE VOORVALLEN

Artikel 23

  • 1 Ongeoorloofde afwezigheid vangt aan op de dag dat de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde zich aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft onttrokken.

  • 2 Ongeoorloofde afwezigheid eindigt op de dag dat de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde zich meldt, hij wordt aangehouden, of door intrekking van het verzoek om signalering. Deze dag wordt niet meegerekend in de duur van de ongeoorloofde afwezigheid, bedoeld in artikel 38f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verzoekt de politie de ongeoorloofd afwezig ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde te signaleren. Onze Minister kan aanwijzingen geven ten aanzien van dit verzoek alsmede de intrekking daarvan.

  • 4 Van het verzoek om signalering en van de intrekking van een verzoek om signalering wordt aantekening gehouden in een daartoe bestemd register dat volgens een door Onze Minister vastgesteld model is ingericht.

  • 5 Onze Minister wordt onverwijld in kennis gesteld van elk verzoek om signalering of een intrekking van een verzoek om signalering.

Artikel 24

Het hoofd van de inrichting meldt onverwijld andere bijzondere voorvallen aan Onze Minister. Hij verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.

HOOFDSTUK 8. VERPLEGINGS- EN BEHANDELINGSPLAN EN EVALUATIE

Artikel 25

In het verplegings- en behandelingsplan worden ten minste opgenomen:

  • a. de diagnose van de stoornis van de verpleegde;

  • b. de therapeutische middelen die zullen worden toegepast, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn;

  • c. de vrijheden die de verpleegde zijn toegekend boven de hem bij of krachtens de wet toekomende rechten, alsmede de voorwaarden die daaraan verbonden zijn en de consequenties van het niet opvolgen van die voorwaarden.

Artikel 26

  • 1 Het verplegings- en behandelingsplan bestrijkt ten minste een periode van één jaar.

  • 2 Gedurende de verpleging kan het verplegings- en behandelingsplan worden gewijzigd. Bij een wijziging wordt het evaluatieverslag betrokken.

  • 3 Een wijziging in het verplegings- en behandelingsplan wordt, zoveel mogelijk in overleg met de verpleegde, vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan medegedeeld.

Artikel 27

  • 1 Het hoofd van de inrichting geeft in het evaluatieverslag zijn visie op de persoon van de verpleegde weer en besteedt daarbij in elk geval aandacht aan de volgende aspecten:

    • a. het verblijf op de afdeling;

    • b. de vraag, het aanbod en het gebruik dat gemaakt wordt van de behandeling;

    • c. de veranderingen in het psychische toestandsbeeld van de verpleegde in het kader van de verpleging en behandeling;

    • d. de bewegingsvrijheid binnen en buiten de inrichting;

    • e. incidenten waarbij de verpleegde betrokken is geweest;

    • f. toegepaste individuele beperkingen;

    • g. de mening van de verpleegde.

  • 2 Het verslag bevat voornemens die van belang zijn voor de verpleging en behandeling.

  • 3 Het verslag komt tot stand in samenwerking met de bij de verpleging en behandeling meest betrokken personeelsleden of medewerkers.

Artikel 28

  • 1 Indien de verpleegde gedurende de verslagperiode heeft verbleven in een andere inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of in een psychiatrisch ziekenhuis, dan wel in een huis van bewaring, verschaft het hoofd van die inrichting, de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis onderscheidenlijk de directeur van dat huis van bewaring, de nodige gegevens aan hem die met de vaststelling van het verslag is belast.

  • 2 Dezelfde verplichting geldt voor de instelling, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet, die gedurende de verslagperiode belast is geweest met het verlenen van hulp en steun aan de verpleegde in het kader van proefverlof.

HOOFDSTUK 9. HET VERPLEEGDEDOSSIER

Artikel 29

Het verpleegdedossier wordt op zorgvuldige wijze, volgens een vaste standaardindeling opgebouwd. In ieder geval worden hierin onderscheiden:

  • a. persoons- en identificatiegegevens;

  • b. justitiële gegevens;

  • c. behandelgegegevens;

  • d. gegevens omtrent het verblijf.

Artikel 30

Naast de in artikel 19, eerste lid, van de wet genoemde gegevens, worden in het verpleegdedossier opgenomen:

  • a. een afschrift van de mededelingen, bedoeld in artikel 54 van de wet;

  • b. de uitspraken van de beklagcommissie en de beroepscommissie alsmede de verslagen bedoeld in artikel 55, zesde lid, van de wet;

  • c. de ontvangen afschriften van rechterlijke beslissingen betreffende de terbeschikkingstelling;

  • d. machtigingen van Onze Minister, bedoeld in de artikelen 50, eerste lid, en 51, eerste lid, van de wet;

  • e. gegevens met betrekking tot de toepassing van artikel 26 van de wet;

  • f. overige gegevens omtrent de gezondheid van de verpleegde en te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover de opname van deze gegevens voor een goede verpleging en behandeling aan hem noodzakelijk is.

Artikel 31

  • 1 Gedurende het verblijf van een verpleegde in een inrichting wordt het verpleegdedossier in een afsluitbare ruimte in de inrichting bewaard.

  • 2 Het hoofd van de inrichting zendt het verpleegdedossier gelijktijdig met de overplaatsing van de verpleegde, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de wet, aan het hoofd van de inrichting waar de verpleegde verder zal worden verpleegd. Bij overplaatsing van en naar een particuliere inrichting, niet zijnde een justitiële particuliere inrichting, wordt het verpleegdedossier onderscheidenlijk het dossier, bedoeld in het Besluit patiëntendossier Bopz, gelijktijdig met de formele overplaatsing meegezonden.

Artikel 32

  • 1 Het hoofd van de inrichting bewaart het verpleegdedossier gedurende een termijn van tien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip dat de terbeschikkingstelling eindigde.

  • 2 Na de in het eerste lid genoemde termijn worden de bescheiden, opgenomen in het verpleegdedossier, vernietigd, ofwel zodanig bewerkt dat deze niet meer tot de verpleegde kunnen worden herleid, tenzij dit in strijd is met een aanmerkelijk belang van een ander dan de verpleegde.

  • 3 Indien de verpleegde vóór de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn opnieuw ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege vervalt de bewaartermijn en vangt deze aan op het tijdstip dat de nieuwe terbeschikkingstelling eindigt.

HOOFDSTUK 10. GEDWONGEN GENEESKUNDIGE HANDELINGEN

Artikel 33

  • 1 Voordat het hoofd van de inrichting beslist dat een door de arts noodzakelijk geachte geneeskundige handeling onder dwang zal worden toegepast, pleegt het hoofd van de inrichting overleg met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft. Indien de handeling door een andere arts wordt verricht, wordt bovendien met hem overlegd.

  • 2 Indien de toepassing van een geneeskundige handeling onder dwang noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde, pleegt het hoofd van de inrichting bovendien overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater.

  • 3 In het in het eerste en tweede lid bedoelde overleg wordt nagegaan of het ernstige gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen niet op een andere wijze kan worden afgewend. Bij de keuze voor een bepaalde geneeskundige handeling wordt steeds gekozen voor de voor de verpleegde minst ingrijpende handeling.

  • 4 In de situatie, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de wet, pleegt het afdelingshoofd het in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde overleg. Het overleg van het hoofd van de inrichting met de in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde personen vindt zo spoedig mogelijk na de geneeskundige handeling plaats.

  • 5 De verantwoordelijke arts draagt zorg dat de melding van de toepassing van artikel 26 van de wet wordt opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 en in het verpleegdedossier en dat de resultaten van het overleg alsmede de afspraken die daarbij zijn gemaakt worden opgenomen in het verplegings- en behandelingsplan.

Artikel 34

  • 1 De gedwongen geneeskundige handeling wordt toegepast in een daartoe geschikte ruimte, onder verantwoordelijkheid van de arts.

  • 2 Van de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling wordt onverwijld melding gedaan aan Onze Minister en de commissie van toezicht. Indien de geneeskundige handeling wordt toegepast ter afwending van ernstig gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde wordt tevens onverwijld melding gedaan aan de bevoegde regionale inspecteur voor de gezondheidszorg.

  • 3 De verpleegde wordt gedurende de periode die volgt op de gedwongen geneeskundige handeling zo vaak als nodig is bezocht door een arts of in diens opdracht door een verpleegkundige. Het verslag van zijn bevindingen wordt opgenomen in het verpleegdedossier.

Artikel 35

  • 1 Zo spoedig mogelijk na de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling wordt door of onder verantwoordelijkheid van een arts een plan opgesteld gericht op een zodanige verbetering van de toestand van de verpleegde dat de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling kan worden beëindigd. Dit plan wordt opgenomen in het verplegings- en behandelingsplan.

  • 2 Indien de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 33, tweede lid, de duur van twee weken te boven gaat wordt door het hoofd van de inrichting een commissie samengesteld bestaande uit ten minste een afdelingshoofd, een arts of een psychiater en een psycholoog.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde commissie brengt binnen twee dagen na de in het tweede lid bedoelde termijn en, indien de gedwongen geneeskundige handeling langer wordt voortgezet, om de twee weken, advies uit aan het hoofd van de inrichting over de voortzetting van de gedwongen geneeskundige handeling.

HOOFDSTUK 11. GEESTELIJKE VERZORGING

Artikel 36

Aan een inrichting zijn geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot het humanistisch verbond.

Artikel 37

  • 1 Bij het Ministerie van Justitie zijn een hoofdpredikant, een hoofdaalmoezenier en een hoofd humanistisch geestelijke verzorging aangesteld. Zij treden op als vertegenwoordiging van de zendende instanties en dienen Onze Minister gevraagd en ongevraagd van advies omtrent de geestelijke verzorging in de inrichtingen.

  • 2 De hoofden, genoemd in het eerste lid, zijn in ieder geval belast met het doen van voordrachten voor aanstelling van geestelijke verzorgers bij de rijksinrichtingen behorende tot hun gezindte of levensovertuiging.

Artikel 38

  • 1 De aanstelling van een geestelijke verzorger van protestantse of rooms-katholieke gezindte of een geestelijke verzorger behorend tot het humanistisch verbond bij een rijksinrichting geschiedt door of vanwege Onze Minister op voordracht van de betrokken hoofdgeestelijke, genoemd in artikel 37, eerste lid.

  • 2 De aanstelling van een geestelijke verzorger van protestantse of rooms-katholieke gezindte of een geestelijke verzorger behorend tot het humanistisch verbond bij een justitiële particuliere inrichting geschiedt door of vanwege het bestuur van de inrichting gehoord de betrokken hoofdgeestelijke, genoemd in artikel 37, eerste lid.

Artikel 39

  • 1 Een geestelijke verzorger van een andere dan de in artikel 36 genoemde gezindte of levensovertuiging kan door het hoofd van de rijksinrichting aan diens inrichting worden verbonden anders dan bij wijze van een aanstelling. Het hoofd van de rijksinrichting neemt deze beslissing niet dan na overleg met de reeds aan de inrichting verbonden geestelijke verzorgers.

  • 2 Onze Minister kan functievereisten vaststellen ten aanzien van geestelijk verzorgers zoals bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

  • 3 Een geestelijke verzorger die aan een rijksinrichting is verbonden anders dan bij wijze van aanstelling, ontvangt een bij regeling van Onze Minister vast te stellen vergoeding voor zijn werkzaamheden en de door hem gemaakte kosten.

HOOFDSTUK 12. EIGEN GELD EN ARBEIDSLOON

Artikel 40

  • 1 Onder eigen geld wordt verstaan:

    • a. het geld dat de verpleegde bij binnenkomst in de inrichting in zijn bezit heeft;

    • b. het geld dat tijdens zijn verblijf in de inrichting te zijnen gunste wordt ontvangen;

    • c. de vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden en het arbeidsloon, bedoeld in artikel 46, tweede lid, van de wet.

  • 2 Het beheer van het eigen geld van de verpleegde berust bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald.

  • 3 Wanneer de verpleegde geen beheer over zijn eigen geld heeft, heeft hij de beschikking over een rekening-courant bij de inrichting.

Artikel 41

De ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde die geen inkomen heeft, ontvangt vanwege Onze Minister een door deze vast te stellen zak- en kleedgeld.

HOOFDSTUK 13. MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 42

  • 2 De leden worden gekozen bij meerderheid van stemmen.

  • 3 Het lidmaatschap van de verpleegdenraad eindigt na verloop van een termijn van twee jaar of zoveel eerder als de verpleging van het betreffende lid in de inrichting eindigt, aan hem proefverlof is verleend, dan wel zodra deze schriftelijk voor het lidmaatschap heeft bedankt.

Artikel 43

Het hoofd van de inrichting biedt de verpleegdenraad ten minste eenmaal per maand de gelegenheid tot het voeren van het overleg, bedoeld in artikel 70, tweede lid, van de wet, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten.

Artikel 44

  • 1 Het hoofd van de inrichting verschaft de verpleegdenraad de informatie, de tijd en de materiële middelen die voor zijn functioneren nodig zijn en biedt de verpleegdenraad eenmaal per maand gedurende twee uren de gelegenheid zich intern te beraden en daartoe te vergaderen.

  • 2 De leden van de verpleegdenraad hebben het recht aan het overleg, bedoeld in artikel 70, tweede lid, van de wet, alsmede aan het in het eerste lid genoemde intern beraad deel te nemen.

  • 3 Het intern beraad, bedoeld in het eerste lid, vindt zonder toezicht plaats.

  • 4 Het hoofd van de inrichting kan op grond van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting van het bepaalde in het tweede en derde lid afwijken.

Artikel 45

Geschillen tussen de verpleegdenraad en het hoofd van de inrichting kunnen door elk van beide partijen ter bemiddeling worden voorgelegd aan de commissie van toezicht.

HOOFDSTUK 14. VERLENGING VAN DE TERBESCHIKKINGSTELLING

Artikel 46

  • 1 Indien drie maanden voor het tijdstip waarop de termijn van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal zijn verstreken, de verpleging nog niet is beëindigd, maakt het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden binnen een maand te rekenen vanaf voornoemd tijdstip een advies, bedoeld in artikel 509o, tweede lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafvordering, op en zendt dit aan Onze Minister. Het advies betreft:

    • a. de wenselijkheid van de verlenging van de terbeschikkingstelling;

    • b. de termijn, waarover naar zijn mening, de verlenging zich zou moeten uitstrekken.

  • 2 Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is de verpleging onder voorwaarden te beëindigen, doet het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden bij het advies, bedoeld in het eerste lid, een daartoe strekkend schriftelijk voorstel.

  • 4 Indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, de ter beschikking gestelde op grond van proefverlof buiten de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verblijft en in zijn proefverlof door de reclassering wordt begeleid, voegt het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden bij zijn advies de beschouwingen van de reclassering inzake de wenselijkheid van verlenging van de terbeschikkingstelling of de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.

  • 5 Onze Minister zendt het advies met de bijlagen aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.

Artikel 47

Indien de verlenging van de terbeschikkingstelling er toe zou kunnen leiden dat de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar te boven gaat, zendt het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden zes maanden voor het tijdstip waarop de termijn van de terbeschikkingstelling zal zijn verstreken, een voorlopig advies betreffende de wenselijkheid van de verlenging van de terbeschikkingstelling aan Onze Minister. Artikel 46, vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 48

  • 1 Indien de verpleging voorwaardelijk is beëindigd of aan de terbeschikkingstelling voorwaarden zijn verbonden, zendt de reclassering die de ter beschikking gestelde hulp en steun verleent, indien verlenging van de terbeschikkingstelling wettelijk mogelijk is, drie maanden voor het tijdstip waarop de termijn van de terbeschikkingstelling zal zijn verstreken, advies inzake de wenselijkheid van die verlenging aan Onze Minister. Dit advies gaat vergezeld van een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een psychiater die zelf de ter beschikking gestelde heeft onderzocht.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde stukken worden twee maanden voor het tijdstip waarop de termijn van de terbeschikkingstelling zal zijn verstreken door tussenkomst van Onze Minister toegezonden aan het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 46, vijfde lid.

Artikel 49

  • 1 Indien het openbaar ministerie naar aanleiding van het voorlopig advies, bedoeld in artikel 47, voornemens is een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling in te dienen waardoor de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar te boven gaat, doet het daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan Onze Minister.

Artikel 50

Indien het openbaar ministerie daarom verzoekt, wordt terstond een nieuw advies als bedoeld in artikel 46, eerste lid, of 48, eerste lid, aan Onze Minister gezonden. Artikel 46, vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 51

  • 1 Het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 46, vijfde lid, doet Onze Minister zo spoedig mogelijk mededeling:

    • a. van zijn beslissing geen vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling in te dienen;

    • b. van zijn vordering tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege overeenkomstig artikel 38g, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c. indien een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is ingediend of een vordering als bedoeld onder b is ingediend, van de beslissing van de rechtbank op deze vordering en, indien deze niet onherroepelijk is geworden, van het instellen van beroep bij de bijzondere kamer van het gerechtshof te Arnhem, van een voorlopige beëindiging van de verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 509w, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en van de beslissing op het beroep.

  • 2 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden waarin de betrokkene wordt verpleegd en de reclassering die de betrokkene tijdens proefverlof hulp en steun verleent, worden door Onze Minister op de hoogte gesteld van een beslissing van de rechter als bedoeld in het eerste lid, tenzij andere wettelijke bepalingen reeds op andere wijze in die kennisgeving voorzien.

HOOFDSTUK 15. BIJWONEN GERECHTELIJKE PROCEDURE

Artikel 52

  • 1 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde in de gelegenheid de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:

    • a. indien hij krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;

    • b. indien hij ter zake van een misdrijf moet terecht staan;

    • c. indien hij bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.

  • 2 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden kan bepalen dat gedurende het verblijf buiten de inrichting toezicht wordt uitgeoefend.

HOOFDSTUK 16. VERLOF EN PROEFVERLOF

Artikel 53

  • 1 Verlof als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet, wordt in de navolgende vormen onderscheiden:

    • a. begeleid verlof;

    • b. semi-begeleid verlof;

    • c. groepsverlof;

    • d. onbegeleid verlof zonder overnachting;

    • e. onbegeleid verlof met een of twee overnachtingen;

    • f. onbegeleid verlof met meer dan twee overnachtingen.

  • 2 Voordat het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden overgaat tot het verlenen van een vorm van verlof, bedoeld in het eerste lid, verzoekt deze Onze Minister schriftelijk een machtiging. De machtiging van Onze Minister kan mede omvatten het meermalen verlenen van de in het eerste lid onderscheiden verlofsoort.

  • 3 Het verzoek van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden komt tot stand na multidisciplinair overleg binnen diens inrichting.

  • 4 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt in de huisregels een nadere procedure vast die voorafgaat aan het verlenen van verlof. In de huisregels wordt tevens een procedure opgenomen betreffende de wijze en de frequentie van controle op het verlof.

  • 5 Bij aanvang van het verlof ontvangt de ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde een verlofpas. Hierop staat in ieder geval het tijdstip van aanvang en einde van het verlof aangegeven.

Artikel 54

  • 1 De machtiging tot het verlenen van proefverlof van Onze Minister, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet, wordt schriftelijk door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden aangevraagd.

  • 2 Bij dit verzoek wordt overgelegd een proefverlofplan, opgemaakt naar aanleiding van een desbetreffend advies van de reclassering, zo mogelijk van die van het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde tijdens dit proefverlof zal zijn gehuisvest.

  • 3 Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek. Deze beslissing wordt schriftelijk medegedeeld aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.

  • 4 Onze Minister brengt een machtiging als bedoeld in het eerste lid schriftelijk ter kennis van het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, het openbaar ministerie in het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde zich op grond van het proefverlofplan zal vestigen en van de reclassering die aan de ter beschikking gestelde hulp en steun zal verlenen.

Artikel 55

Bij aanvang van het proefverlof ontvangt de ter beschikking gestelde van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden een schriftelijke verklaring waarin de voorwaarden zijn vermeld die aan het proefverlof zijn verbonden, benevens de gronden waarop het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden overeenkomstig artikel 50, derde lid, van de wet, het proefverlof kan intrekken.

Artikel 56

De ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde ontvangt zo nodig vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is voorzien.

Artikel 57

  • 1 Indien Onze Minister de machtiging voor proefverlof intrekt, geeft hij daarvan terstond kennis aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, die daarop het proefverlof intrekt. Deze kennisgeving wordt onder vermelding van de datum van ingang van de beslissing schriftelijk bevestigd.

  • 2 Indien het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden het proefverlof intrekt, geeft hij daarvan terstond kennis aan Onze Minister. De tweede volzin van het eerste lid is van toepassing.

  • 3 Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking gestelde zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de beslissing tot intrekking van het proefverlof.

  • 4 Het hoofd van de inrichting geeft van de beslissing tot intrekking van het proefverlof schriftelijk bericht aan de instanties genoemd in artikel 54, vierde lid.

Artikel 58

Bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet, strekkende tot het verkrijgen van hulp en steun worden door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden ter kennis gebracht van de reclassering die de ter beschikking gestelde hulp en steun verleent. Hetzelfde geldt met betrekking tot beslissingen die strekken tot wijziging, aanvulling of opheffing van de voorwaarden waarop de verlening van hulp en steun betrekking heeft.

Artikel 59

  • 1 De reclassering, bedoeld in artikel 58, stelt zich zo spoedig mogelijk nadat zij is belast met het verlenen van hulp en steun in verbinding met met [tekstcorrectie :“met met” moet zijn “met.”] het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden dat aan de ter beschikking gestelde proefverlof heeft verleend.

  • 2 De reclassering draagt er zorg voor dat het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden in kennis wordt gesteld van alle bijzondere voorvallen welke de ter beschikking gestelde betreffen.

Artikel 60

  • 1 De reclassering rapporteert regelmatig aan het hoofd van de inrichting dat proefverlof heeft verleend, met dien verstande dat de eerste rapportage plaatsvindt nadat een maand van het proefverlof is verstreken en dat vervolgens telkens wordt gerapporteerd over een periode van twee maanden.

  • 2 Indien de ter beschikking gestelde de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar brengt of dreigt te brengen dan wel de bij het proefverlof opgelegde verplichtingen niet nakomt, wordt daarover tussentijds gerapporteerd.

  • 3 In de loop van de eerste helft van de derde maand voor het tijdstip waarop de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal zijn verstreken, zendt de reclassering aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden haar beschouwingen inzake de wenselijkheid van verlenging van de terbeschikkingstelling. Deze beschouwingen gaan zo mogelijk vergezeld van het advies van de aan de reclassering verbonden psychiater die bemoeienis heeft gehad met de ter beschikking gestelde.

Artikel 61

  • 1 De reclassering kan uit eigen beweging aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden een voorstel doen tot wijziging of opheffing van de voorwaarden, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet.

  • 2 De reclassering kan uit eigen beweging door tussenkomst van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en Onze Minister aan het openbaar ministerie een voorstel doen tot het vorderen van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.

  • 3 De reclassering dient desgevraagd het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en Onze Minister van advies.

HOOFDSTUK 17. VOORWAARDELIJKE BEËINDIGING VAN HET BEVEL TOT VERPLEGING EN TER BESCHIKKING GESTELDEN MET VOORWAARDEN

Artikel 62

Van de uitspraak waarbij de rechter aan de reclassering opdracht geeft de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, bedoeld in artikel 38, eerste lid, of 38g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, doet het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk mededeling aan Onze Minister en aan de reclassering in het arrondissement waar de voorwaarden ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 63

Het algemeen toezicht op ter beschikking gestelden die niet van overheidswege worden verpleegd, berust bij Onze Minister.

Artikel 64

  • 1 Bij beëindiging van het verblijf in de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden ontvangt de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar zijn woon- of verblijfplaats binnen Nederland.

  • 2 Indien de omstandigheden daartoe grond opleveren, kan Onze Minister beslissen dat de betrokkene onder geleide naar de plaats van zijn bestemming wordt overgebracht.

Artikel 65

  • 1 Onze Minister ontvangt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in artikel 63, zo spoedig mogelijk mededeling van elke op een niet van overheidswege verpleegde ter beschikking gestelde betrekking hebbende:

    • a. onherroepelijk geworden uitspraak waarbij terbeschikkingstelling met voorwaarden is gelast, als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • b. rechterlijke beslissing inzake een vordering op grond van artikel 38b, 38c, 38i of 38k van het Wetboek van Strafrecht;

    • c. beslissing tot vrijheidsontneming door het bevoegd gezag;

    • d. onherroepelijk geworden uitspraak van een burgerlijk of militair gerecht waarbij ten aanzien van de ter beschikking gestelde opnieuw is beslist dat hij zich aan een misdrijf heeft schuldig gemaakt.

  • 2 De in het eerste lid genoemde feiten worden aan Onze Minister medegedeeld door de ambtenaren met de tenuitvoerlegging van de in dat lid bedoelde rechterlijke beslissingen belast, onderscheidenlijk elke ambtenaar van het openbaar ministerie die van de in het eerste lid, onder c, bedoelde beslissing tot vrijheidsontneming kennis krijgt.

Artikel 66

  • 1 Onze Minister doet de hem overeenkomstig artikel 65 alsmede overige met betrekking tot de ter beschikking gestelde die niet van overheidswege wordt verpleegd, verschafte gegevens, voor zover hem dit wenselijk voorkomt, opnemen in een algemeen op zijn departement gehouden register.

  • 2 Indien met betrekking tot een ter beschikking gestelde die niet van overheidswege wordt verpleegd, de kennisneming van de gegevens uit het algemeen register naar het oordeel van Onze Minister van belang kan zijn voor het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, doet Onze Minister dit openbaar ministerie die gegevens toekomen, al dan niet onder bijvoeging van zijn beschouwingen.

Artikel 67

  • 2 Het openbaar ministerie, bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover nodig, door Onze Minister in kennis gesteld van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, en van een verstrekte opdracht tot het verlenen van hulp en steun. Een op een later tijdstip gegeven rechterlijke beslissing met betrekking tot voorwaarden, opdracht tot het verlenen van hulp en steun of verlenging van de terbeschikkingstelling wordt eveneens, voor zover nodig, ter kennis van dit openbaar ministerie gebracht. Het openbaar ministerie doet zo nodig de nieuwe of gewijzigde voorwaarden op de ontslagbrief aantekenen.

Artikel 68

De reclassering, bedoeld in artikel 62, stelt zich zo spoedig mogelijk nadat zij is belast met het verlenen van hulp en steun in verbinding met het openbaar ministerie dat op grond van artikel 67, eerste lid, het toezicht op de ter beschikking gestelde uitoefent. Zij draagt er zorg voor dat deze instantie in kennis wordt gesteld van misdrijven en andere bijzondere voorvallen welke de ter beschikking gestelde betreffen.

Artikel 69

Met betrekking tot de voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, en 38g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, rapporteert de reclassering ten minste eenmaal per drie maanden aan Onze Minister en aan het openbaar ministerie dat op grond van artikel 67, eerste lid, het toezicht op de ter beschikking gestelde uitoefent.

Artikel 70

De reclassering kan een voorstel doen aan het openbaar ministerie tot wijziging, aanvulling of opheffing van de voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, en artikel 38g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het voorstel wordt door tussenkomst van Onze Minister aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, gezonden.

Artikel 71

  • 1 Indien de ter beschikking gestelde de voorwaarden overtreedt, of anderzins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan de reclassering een voorstel tot het geven van een bevel tot verpleging door tussenkomst van Onze Minister zenden aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.

  • 2 De reclassering dient desgevraagd Onze Minister en het openbaar ministerie, bedoeld in het eerste lid, van advies.

HOOFDSTUK 18. VEREISTEN AAN INRICHTINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 38A, TWEEDE LID, WETBOEK VAN STRAFRECHT

Artikel 73

De directeur van een inrichting als bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, verleent de door Onze Minister aangewezen ambtenaren te allen tijde toegang tot de plaatsen waar ter beschikking gestelden verblijven. De ambtenaren zijn, voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op deze personen betrekking hebbende stukken in te zien.

Artikel 74

De directeur van een inrichting als bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, houdt van de in deze inrichting opgenomen ter beschikking gestelden aantekeningen als bedoeld in artikel 5. Het tweede en derde lid van artikel 5 zijn van toepassing. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de melding tevens wordt gedaan aan het openbaar ministerie dat op grond van artikel 67, eerste lid, het toezicht op de ter beschikking gestelde uitoefent alsmede aan de reclassering, bedoeld in artikel 62.

Artikel 75

De directeur van een inrichting als bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschaft de reclassering die is belast met de hulp en steun van een ter beschikking gestelde die in zijn inrichting verblijft de informatie die nodig is met het oog op de verlening van hulp en steun en de opstelling van de adviezen die de reclassering opstelt met betrekking tot de ter beschikking gestelde.

HOOFDSTUK 19. BELONING EN VERGOEDING TOLK EN PERSONEN IN HET KADER VAN EEN BEKLAG- OF BEROEPSZAAK

Artikel 76

  • 2 De secretaris van de beklag- of beroepscommissie stelt op basis van de in het eerste lid genoemde bepalingen de hoogte van de beloning en vergoeding vast. Met de uitbetaling is het hoofd van de inrichting belast.

Artikel 77

De vergoeding van de door een persoon als bedoeld in artikel 61, vierde lid, van de wet gemaakte kosten geschiedt volgens de Wet tarieven in strafzaken. Artikel 76, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 20. KOSTEN

Artikel 78

Bij overlijden van een ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde komen de kosten van begrafenis of crematie voor zover die redelijkerwijs noodzakelijk kunnen worden geacht, ten laste van de Staat.

Artikel 79

  • 1 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten komen ten laste van de Staat:

    • a. de kosten van verpleging en behandeling van de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde die voortvloeien uit hulpverlening door gedragsdeskundigen in verband met de geestesstoornis van de betrokkene;

    • b. andere kosten van geneeskundige verzorging van de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd, voor zover die verpleegde niet als verplicht verzekerde aanspraak geldend kan maken op verstrekkingen krachtens de bepalingen van de Ziekenfondswet;

    • c. de kosten van overbrenging van een ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde naar enige voor hem in het kader van de verpleging bestemde plaats.

  • 2 De noodzakelijke kosten van bestaan tijdens proefverlof komen niet ten laste van de Staat.

HOOFDSTUK 21. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 80

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de wet en dit besluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 87

[Red: Wijzigt de Besluit voorrang hebbende regelingen ziekenfondsverzekering.]

Artikel 88

Het Reglement tenuitvoerlegging terbeschikkingstelling van 6 juni 1988 (Stb. 1988, 282) en de Tijdelijke regeling van de rechtspositie van ter beschikking gestelden van 29 januari 1987 (Stb. 1987, 55) worden ingetrokken.

Artikel 89

Indien een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden op het moment van inwerkingtreding van dit besluit is aangewezen op grond van artikel 26, eerste lid, Reglement tenuitvoerlegging terbeschikkingstelling, geldt deze aanwijzing als aanwijzing op grond van artikel 2 van het onderhavige besluit.

Artikel 90

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 91

Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement verpleging ter beschikking gestelden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 mei 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de vijfde juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager