Mededingingswet

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2006.
Geldend van 01-10-2006 t/m 31-12-2006

Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter vervanging van de Wet economische mededinging nieuwe regels vast te stellen omtrent mededingingsafspraken en economische machtsposities, alsmede om regels te stellen omtrent toezicht op concentraties van ondernemingen, en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels betreffende de mededinging krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. mededingingsautoriteit: de Nederlandse Mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • c. raad: de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit;

  • d. Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • e. overeenkomst: een overeenkomst in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;

  • f. onderneming: een onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;

  • g. ondernemersvereniging: een ondernemersvereniging in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;

  • h. onderling afgestemde feitelijke gedragingen: onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;

  • i. economische machtspositie: positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of de eindgebruikers te gedragen;

  • j. overtreding: een handeling die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet;

  • k. onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan;

  • l. boete: de bestuurlijke sanctie bestaande in de verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen;

  • m. verordening 1/2003: verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1);

  • n. verordening 139/2004: verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG L 24);

  • o. mededingingsverordening: verordening genoemd in de onderdelen m en n.

Hoofdstuk 2. De Nederlandse Mededingingsautoriteit

§ 1. Algemeen

Artikel 2

  • 1 Er is een Nederlandse Mededingingsautoriteit.

  • 2 De raad van bestuur vormt het bestuur van de mededingingsautoriteit.

Artikel 3

  • 1 De raad bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 2 Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschieden op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit. Benoeming vindt plaats op grond van deskundigheid op het gebied van de taken waarmee de raad is belast.

  • 3 De voorzitter wordt benoemd voor een periode van ten hoogste zes jaar en de overige leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 4 Een lid van de raad kan op eigen verzoek worden ontslagen. Hij kan voorts worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen.

Artikel 4

  • 1 Een lid van de raad vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 Een lid van de raad meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.

  • 3 Nevenfuncties van een lid van de raad, anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de mededingingsautoriteit en bij Onze Minister.

  • 4 Een lid van de raad heeft geen financiële of andere belangen bij ondernemingen waardoor zijn onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 4a

Onze Minister stelt de bezoldiging en de overige regels ten aanzien van de rechtspositie van de leden van de raad vast.

Artikel 4b

  • 1 De raad stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen. In het reglement worden tevens regels opgenomen over de verdeling van de werkzaamheden bij de voorbereiding van de besluiten van de raad.

  • 2 Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de raad kan belemmeren.

  • 3 Het bestuursreglement wordt na de goedkeuring van Onze Minister bekend gemaakt in de Staatscourant.

§ 2. Taken en bevoegdheden

Artikel 5

De raad is belast met taken ter uitvoering van deze wet, alsmede ter uitvoering van andere wetten, voor zover dat in de desbetreffende wet is bepaald.

Artikel 5a

  • 1 Onze Minister stelt ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 5 bedoelde taken personeel ter beschikking van de raad.

  • 2 Het personeel staat onder gezag van de raad en legt over werkzaamheden uitsluitend aan hem verantwoording af.

  • 3 De raad stelt een mandaatregeling op ten aanzien van de bevoegdheden van het personeel.

  • 4 In de mandaatregeling worden regels gesteld omtrent het verlenen van een algemeen mandaat met betrekking tot de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en kunnen regels worden gesteld in het kader van de uitvoering van andere wetten.

  • 5 De raad voorziet in een specifieke organisatorische eenheid die wordt belast met uitvoering en toezicht op de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

  • 6 De in het derde lid bedoelde regeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring indien naar zijn oordeel de mandaatregeling een goede taakuitoefening door de raad kan belemmeren. De regeling wordt na goedkeuring door de raad bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 7 Indien Onze Minister van oordeel is dat de mandaatregeling een goede taakuitoefening belemmert, kan hij de raad verzoeken de mandaatregeling te wijzigen.

  • 8 Indien de raad binnen drie maanden geen gevolg heeft gegeven aan een verzoek als bedoeld in het zevende lid kan Onze Minister de raad opdragen de mandaatregeling op een door hem gewenste wijze aan te passen.

Artikel 5b

  • 1 Onze Minister kan de raad opdragen werkzaamheden te verrichten in het kader van de uitvoering van regelgeving op het gebied van de mededinging op grond van het Verdrag, voor zover daarin niet reeds bij of krachtens de wet is voorzien, alsmede werkzaamheden op het gebied van de mededinging in verband met andere verdragen of internationale afspraken.

  • 2 Onze Minister kan de raad instructies geven met betrekking tot het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden, alsmede met betrekking tot het door de raad in te nemen standpunt in een adviescomité als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening 1/2003 en artikel 19, vierde lid, van verordening 139/2004, met dien verstande dat een instructie inzake een standpunt in een adviescomité geen betrekking heeft op de mededingingsaspecten van een individueel geval.

Artikel 5c

  • 1 Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van een van Onze andere Ministers, de raad opdragen een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of van een voorgenomen of een geldend besluit.

  • 2 De raad kan een in het eerste lid bedoelde rapportage ook uit eigen beweging uitbrengen.

  • 3 Het uitbrengen van een rapportage aan een van Onze andere Ministers geschiedt door tussenkomst van Onze Minister.

  • 4 Op verzoek van een of beide Kamers van de Staten-Generaal brengt de raad met tussenkomst van Onze Minister een rapportage uit aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Onze Minister zendt de rapportage onverwijld naar de beide Kamers der Staten-Generaal. Onze Minister kan de rapportage doen vergezellen van zijn bevindingen.

§ 3. Informatievoorziening, sturing en toezicht

Artikel 5d

  • 1 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de uitoefening van de aan de raad toegekende bevoegdheden.

  • 2 Beleidsregels met betrekking tot de uitoefening van de in deze wet aan de raad toegekende bevoegdheden kunnen betrekking hebben of mede betrekking hebben op de wijze waarop de raad bij toepassing van artikel 6, derde lid, andere belangen dan economische belangen in zijn afweging moet betrekken.

  • 3 De bekendmaking van de beleidsregels geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5e

  • 1 De raad verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Onze Minister kan, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te maken, nadere regels vaststellen met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen Onze Minister en de raad.

Artikel 5f

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de raad bij de uitoefening van zijn taak ernstig in gebreke blijft, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde taakverwaarlozing betrekking heeft op werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van een andere wet als bedoeld in artikel 5, treft Onze Minister de voorzieningen na overleg met Onze andere Minister wie het aangaat.

  • 4 Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5g

  • 1 De raad stelt jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag op. Het jaarverslag heeft betrekking op de uitvoering van deze wet en op de uitvoering van andere wetten als bedoeld in artikel 5 voor zover in die wet niet is voorzien in een afzonderlijke verplichting tot het opstellen van een verslag.

  • 2 Het verslag wordt gezonden aan Onze Minister en in voorkomend geval mede aan Onze andere Minister wie het aangaat en wordt algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 Onze Minister brengt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen daaromtrent alsmede van de bevindingen van Onze andere Minister, bedoeld in het tweede lid, voor 1 september ter kennis van de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 5h

  • 1 Onze Minister zendt elke vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de raad.

  • 2 Voor zover het verslag betrekking heeft op de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van een andere wet als bedoeld in artikel 5, stelt Onze Minister het verslag op na overleg met Onze andere Minister wie het aangaat.

Artikel 5i

  • 1 De raad zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister de ontwerp-begroting voor het daaropvolgende jaar.

  • 2 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de raad daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 5j

De raad draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van de gegevens bij de mededingingsautoriteit tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking van die gegevens.

Artikel 5k

De raad verschaft aan Onze Minister periodiek informatie over de geleverde en te leveren prestaties.

Artikel 5l

De raad kan uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van de aan hem opgedragen taken. Van de uitvoeringsregels doet de raad mededeling in de Staatscourant.

Hoofdstuk 3. Mededingingsafspraken

§ 1. Verbod van mededingingsafspraken

Artikel 6

  • 1 Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

  • 2 De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig.

  • 3 Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

    • a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of

    • b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.

Artikel 7

  • 1 Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel indien:

    • a. bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, dan wel bij de desbetreffende ondernemersvereniging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, en

    • b. de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar van de bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen dan wel de gezamenlijke omzet van de bij de desbetreffende ondernemersvereniging betrokken ondernemingen niet hoger is dan:

      • 1°. € 4 540 000, indien daarbij uitsluitend ondernemingen zijn betrokken wier activiteiten zich in hoofdzaak richten op het leveren van goederen;

      • 2°. € 908 000, in alle andere gevallen.

  • 2 In geval van afzonderlijke overeenkomsten tussen een onderneming of een ondernemersvereniging en twee of meer andere ondernemingen, die dezelfde strekking hebben, worden voor de toepassing van het eerste lid die overeenkomsten tezamen beschouwd als één overeenkomst.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is op in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten of gedragingen als bedoeld in dat artikel, die in het algemeen vanuit een oogpunt van mededinging van duidelijk ondergeschikte betekenis zijn.

  • 4 Het in het eerste lid, onder a, genoemde aantal en de in het eerste lid, onder b, genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 8

  • 2 Indien een onderneming behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de berekening van de omzet van die onderneming de omzetten van alle tot die groep behorende ondernemingen opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Voor de berekening van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, worden de transacties tussen die ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 9

  • 1 De raad kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens artikel 7, eerste of derde lid, artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien die overeenkomst, dat besluit of die gedraging gezien de marktverhoudingen op de relevante markt in aanzienlijke mate afbreuk doet aan de mededinging.

Artikel 10

Artikel 6 geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel die rechtstreeks verbonden zijn aan een concentratie als bedoeld in artikel 27, en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de desbetreffende concentratie.

§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken

Artikel 11

Voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, waarbij ten minste een onderneming of ondernemersvereniging betrokken is die bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, geldt artikel 6, eerste lid, voor zover de toepassing van dat artikel de vervulling van de aan die onderneming of ondernemersvereniging toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.

§ 3. Vrijstellingen

Artikel 12

Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor krachtens een verordening van de Raad van de Europese Unie of een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen artikel 81, eerste lid, van het Verdrag buiten toepassing is verklaard.

Artikel 13

  • 1 Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die de handel tussen de lid-staten van de Europese Gemeenschappen niet ongunstig kunnen beïnvloeden of waardoor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt verhinderd, beperkt of vervalst doch die, indien dat wel het geval zou zijn, zouden zijn vrijgesteld krachtens een verordening als bedoeld in artikel 12.

  • 2 De raad kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens het eerste lid artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien zich omstandigheden voordoen als die welke krachtens de desbetreffende verordening kunnen leiden tot de buitentoepassingverklaring van die verordening.

Artikel 14

Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor een op grond van artikel 81, derde lid, van het Verdrag verleende ontheffing geldt.

Artikel 15

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet geldt voor in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel, die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

    • a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of

    • b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.

  • 2 In een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de raad op een overeenkomst, besluit of gedraging waarvoor krachtens die maatregel artikel 6, eerste lid, niet geldt, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing kan verklaren, indien wordt voldaan aan de in die algemene maatregel van bestuur genoemde vereisten.

Hoofdstuk 4. Economische machtsposities

§ 1. Verbod van misbruik van economische machtsposities

Artikel 24

  • 1 Het is ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.

  • 2 Het tot stand brengen van een concentratie als omschreven in artikel 27 wordt niet aangemerkt als het misbruik maken van een economische machtspositie.

§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken

Artikel 25

  • 1 Voor zover de toepassing van artikel 24, eerste lid, de vervulling van bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan aan een onderneming opgedragen beheer van een dienst van algemeen economisch belang verhindert, kan de raad op aanvraag verklaren dat artikel 24, eerste lid, niet van toepassing is op een daarbij aangewezen gedraging.

  • 2 Een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden gegeven; aan een beschikking kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 4a. Financiële transparantie binnen bepaalde ondernemingen

Artikel 25a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. richtlijn: richtlijn nr. 2000/52/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 2000 (PbEG L 193) tot wijziging van Richtlijn nr. 80/723/EEG betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven;

  • b. uitsluitend recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een onderneming wordt verleend, waarbij voor die onderneming het recht wordt voorbehouden om binnen een bepaald geografisch gebied een dienst te verrichten of een activiteit uit te oefenen;

  • c. bijzonder recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een beperkt aantal ondernemingen wordt verleend en waarbij binnen een bepaald geografisch gebied:

    • 1°. het aantal van deze ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt,

    • 2°. verscheidene concurrerende ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens deze criteria worden aangewezen, of

    • 3°. aan een of meer ondernemingen op een andere wijze dan volgens deze criteria voordelen worden toegekend waardoor enige andere onderneming aanzienlijk wordt belemmerd in de mogelijkheid om dezelfde activiteiten binnen hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige voorwaarden uit te oefenen;

  • d. verschillende activiteiten: enerzijds producten of diensten met betrekking tot welke aan een onderneming een bijzonder of uitsluitend recht is verleend, of alle diensten van algemeen economisch belang waarmee een onderneming is belast en, anderzijds, elk ander afzonderlijk product met betrekking tot hetwelk of elke andere afzonderlijke dienst met betrekking tot welke de onderneming werkzaam is.

Artikel 25b

  • 1 Ondernemingen waaraan overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag een bijzonder of uitsluitend recht is verleend of die overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang zijn belast en met betrekking tot deze dienst in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, overheidssteun ontvangen, en die verschillende activiteiten uitvoeren, houden een zodanige administratie bij dat:

    • a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;

    • b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;

    • c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

  • 2 De onderneming bewaart de in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 25c

Artikel 25b, eerste lid, is niet van toepassing op activiteiten die onder de toepassing vallen van specifieke door de Europese Gemeenschap vastgestelde bepalingen inzake een gescheiden administratie, andere dan die van de richtlijn.

Artikel 25d

  • 1 Artikel 25b, eerste lid, is voorts niet van toepassing op:

    • a. ondernemingen die diensten verrichten welke de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden;

    • b. ondernemingen waarvan de totale nettojaaromzet minder dan € 40 miljoen heeft bedragen gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de onderneming een bijzonder of uitsluitend recht heeft genoten dat overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag is verleend of waarin zij is belast met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag;

    • c. ondernemingen die voor een redelijke periode met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang belast zijn overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag, indien de overheidssteun in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, die zij ontvangen, was vastgesteld ingevolge een open, doorzichtige en niet-discriminerende procedure.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt ten aanzien van openbare kredietinstellingen de nettojaaromzet vervangen door een balanstotaal van minder dan € 800 miljoen.

  • 3 Het in het eerste lid, onderdeel b, en het in het tweede lid genoemde bedrag kunnen bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd indien de wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25e

Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt om terbeschikkingstelling van gegevens als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, verstrekt de onderneming die dit aangaat, de raad op diens verzoek binnen de door hem gestelde termijn de desbetreffende gegevens. De raad doet de gegevens toekomen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25f

Indien de goede uitvoering van de richtlijn dat vereist, kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Concentraties

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 26

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder zeggenschap verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming.

Artikel 27

Onder een concentratie wordt verstaan:

  • a. het fuseren van twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke ondernemingen;

  • b. het direct of indirect verkrijgen van zeggenschap door

    • 1°. een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die reeds zeggenschap over ten minste een onderneming hebben, of

    • 2°. een of meer ondernemingen over een of meer andere ondernemingen of delen daarvan door middel van de verwerving van participaties in het kapitaal of van vermogensbestanddelen, uit hoofde van een overeenkomst of op enige andere wijze;

  • c. de totstandbrenging van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, en die er niet toe leidt dat de oprichtende ondernemingen hun marktgedrag coördineren.

Artikel 28

  • 2 De in het eerste lid, onder a, genoemde termijn kan op verzoek door de raad worden verlengd wanneer de desbetreffende instellingen of verzekeraars aantonen dat de verkoop binnen de gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk was.

§ 2. Toepassingsbereik concentratietoezicht

Artikel 29

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op concentraties waarbij de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 113 450 000, waarvan door ten minste twee van de betrokken ondernemingen ieder ten minste € 30 000 000 in Nederland is behaald.

  • 2 De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het eerste lid bedoelde bedragen voor een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen categorie van ondernemingen voor een periode van ten hoogste vijf jaar worden verlaagd. Deze periode kan telkens bij algemene maatregel van bestuur worden verlengd.

Artikel 30

  • 2 Wanneer de concentratie tot stand wordt gebracht door middel van de verwerving van de zeggenschap over delen van een of meer ondernemingen, welke delen al dan niet eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, wordt bij de berekening van de omzet, bedoeld in artikel 29, eerste lid, ten aanzien van de vervreemder of de vervreemders uitsluitend rekening gehouden met de omzet van de te vervreemden delen die voorwerp zijn van de transactie.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden voor de berekening van de omzet van een betrokken onderneming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, de omzetten van de volgende ondernemingen opgeteld:

    • a. de betrokken onderneming;

    • b. de ondernemingen waarin de betrokken onderneming rechtstreeks of middellijk:

      • 1°. meer dan de helft van het kapitaal of de bedrijfsactiva bezit, dan wel

      • 2°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, dan wel

      • 3°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht of van bestuur, of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, dan wel

      • 4°. het recht heeft de onderneming te leiden;

    • c. ondernemingen die in een betrokken onderneming over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

    • d. ondernemingen waarin een in onderdeel c bedoelde onderneming over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

    • e. ondernemingen waarbij ten minste twee ondernemingen als bedoeld in de onderdelen a tot en met d gezamenlijk over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikken.

  • 4 Indien bij de concentratie betrokken ondernemingen gezamenlijk beschikken over de in het derde lid, onderdeel b, genoemde rechten of bevoegdheden, wordt voor de berekening van de omzet van de betrokken ondernemingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid:

    • a. geen rekening gehouden met de omzet, die het resultaat is van de verkoop van produkten en het leveren van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en elk van de betrokken ondernemingen of van enige andere met de betrokken onderneming verbonden onderneming als bedoeld in het derde lid, onderdelen b tot en met e;

    • b. rekening gehouden met de omzet die het resultaat is van de verkoop van produkten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en derde ondernemingen. Deze omzet wordt aan de ondernemingen toegerekend in verhouding tot hun deelnemingen in de gemeenschappelijke onderneming.

  • 5 Voor de berekening van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, worden transacties tussen de in het derde lid bedoelde ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 31

§ 3. Melding

Artikel 34

Het is verboden een concentratie tot stand te brengen voordat het voornemen daartoe aan de raad is gemeld en vervolgens vier weken zijn verstreken.

Artikel 35

  • 2 Indien niet is voldaan aan het eerste lid of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van een melding, kan de raad van degene die de melding heeft gedaan, aanvulling van de melding verlangen.

  • 3 Door een onderneming bij de melding verstrekte gegevens die door die onderneming als vertrouwelijk zijn aangemerkt, worden niet eerder openbaar gemaakt dan nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking van de raad.

Artikel 36

Van een ontvangen melding wordt door de raad zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 37

  • 1 De raad deelt binnen vier weken na het ontvangen van een melding mede of voor het tot stand brengen van de concentratie, waarop die melding betrekking heeft, een vergunning is vereist.

  • 2 De raad kan bepalen dat voor een concentratie een vergunning is vereist, indien hij reden heeft om aan te nemen dat als gevolg van die concentratie een economische machtspositie kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

  • 3 Indien niet binnen vier weken toepassing is gegeven aan het eerste lid is voor de concentratie geen vergunning vereist. De in de vorige volzin bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerstvolgende dag na ontvangst van de melding die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is in de zin van de Algemene termijnenwet.

  • 4 Door de mededeling van de raad dat voor een concentratie geen vergunning is vereist, houdt het in artikel 34 vervatte verbod met betrekking tot die concentratie op te gelden.

  • 5 Van een mededeling van de raad als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 38

De in de artikelen 34 en 37, eerste en derde lid, genoemde termijn van vier weken wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de raad op grond van artikel 35, tweede lid, aanvulling van de melding verlangt tot de dag waarop die aanvulling is gegeven.

Artikel 39

  • 1 Artikel 34 geldt niet in geval van een openbaar overname of ruilaanbod gericht op het verkrijgen van een deelname in het kapitaal van een onderneming, mits daarvan onverwijld aan de raad melding wordt gedaan, en de verkrijger de aan de deelname in het kapitaal verbonden stemrechten niet uitoefent.

  • 2 Indien de raad ter zake van een melding als bedoeld in het eerste lid mededeelt dat op grond van artikel 37, eerste lid, een vergunning is vereist, dient de concentratie:

    • a. indien niet binnen vier weken na die mededeling een vergunning is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt;

    • b. indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, binnen dertien weken na de verlening daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

  • 3 De raad kan, op verzoek van degene die een melding heeft gedaan als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat, in afwijking van het eerste lid, de in dat lid bedoelde stemrechten mogen worden uitgeoefend om de volle waarde van diens belegging te handhaven.

Artikel 40

  • 1 De raad kan om gewichtige redenen op verzoek van degene die een melding heeft gedaan, ontheffing verlenen van het in artikel 34 gestelde verbod.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Indien de raad na het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid ter zake van de betrokken melding mededeelt dat op grond van artikel 37, eerste lid, een vergunning is vereist, en de concentratie tot stand is gebracht voor de mededeling daarvan, dient de concentratie:

    • a. indien niet binnen vier weken na die mededeling een vergunning is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt;

    • b. indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, binnen dertien weken na de verlening daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

§ 4. Vergunningen

Artikel 41

  • 1 Het is verboden zonder vergunning een concentratie tot stand te brengen, waarop een mededeling op grond van artikel 37, eerste lid, dat een vergunning is vereist, betrekking heeft.

  • 2 Een vergunning wordt geweigerd, indien als gevolg van de voorgenomen concentratie een economische machtspositie zal ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

  • 3 Indien ten minste een van de bij een concentratie betrokken ondernemingen bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, kan een vergunning slechts worden geweigerd indien de weigering van die vergunning de vervulling van de hun toevertrouwde taak niet verhindert.

  • 4 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend; aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 42

  • 1 Een aanvraag om vergunning wordt ingediend bij de raad.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een aanvraag dienen te worden verstrekt.

  • 3 Door een onderneming bij de aanvraag verstrekte gegevens die door die onderneming als vertrouwelijk zijn aangemerkt, worden niet eerder openbaar gemaakt dan nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking van de raad.

  • 5 Van een ontvangen aanvraag wordt door de raad zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 43

Een onderneming verstrekt desgevraagd aan de raad de inlichtingen omtrent bedrijfsgegevens van die onderneming, die voor de beoordeling van een aanvraag om een vergunning redelijkerwijs nodig zijn.

Artikel 44

  • 1 De raad geeft zijn beschikking op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van die aanvraag. Het niet binnen dertien weken geven van een beschikking wordt gelijkgesteld met het verlenen van een vergunning.

  • 2 Indien een aanvraag is ingediend voordat blijkens een mededeling van de raad voor de desbetreffende concentratie een vergunning is vereist, wordt deze niet in behandeling genomen alvorens die mededeling is bekendgemaakt. De in het eerste lid genoemde termijn vangt aan op het moment van die bekendmaking.

  • 3 De beschikking wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

  • 4 Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 45

De raad kan een vergunning intrekken indien de verstrekte gegevens zodanig onjuist waren dat op de aanvraag anders zou zijn beslist als de juiste gegevens wel bekend zouden zijn geweest.

Artikel 46

  • 1 De raad kan om gewichtige redenen op verzoek van degene die een vergunning heeft aangevraagd, ontheffing verlenen van het in artikel 41, eerste lid, gestelde verbod tot op die aanvraag onherroepelijk is beslist.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Indien nadat een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, dient de concentratie, voor zover deze dan reeds is tot stand gebracht, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt.

  • 4 Indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, dient de concentratie, voor zover deze dan reeds is tot stand gebracht, binnen dertien weken daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

Artikel 47

  • 1 Onze Minister kan, nadat de raad een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie heeft geweigerd, op een daartoe strekkende aanvraag besluiten die vergunning te verlenen indien naar zijn oordeel gewichtige redenen van algemeen belang die zwaarder wegen dan de te verwachten belemmering van de mededinging, daartoe nopen.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan worden gedaan tot vier weken nadat de beschikking van de raad om een vergunning te weigeren onherroepelijk is geworden.

  • 3 Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is gedaan wordt de behandeling van beroepschriften inzake de beschikking van de raad opgeschort, totdat op die aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 48

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een tot Onze Minister gerichte aanvraag om een vergunning dienen te worden verstrekt.

Artikel 49

  • 1 Onze Minister geeft zijn beschikking op een aanvraag, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, binnen acht weken na ontvangst van die aanvraag.

Hoofdstuk 6. Toezicht en onderzoek

§ 1. Toezicht

Artikel 50

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van de raad aangewezen ambtenaren van de mededingingsautoriteit.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 51

Artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op geschriften met betrekking tot de toepassing van mededingingsregels, gewisseld tussen een onderneming en een advocaat die is toegelaten tot de balie, die zich bij de onderneming bevinden, doch waarop, indien zij zich zouden bevinden bij die advocaat, artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zou zijn.

§ 2. Onderzoek

Artikel 52

  • 2 Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in deze paragraaf gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 50, eerste lid.

Artikel 53

Indien de in artikel 52, eerste lid, bedoelde ambtenaren een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde onderneming of ondernemersvereniging een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die onderneming of ondernemersvereniging ter zake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling ter zake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 54

De in artikel 52, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen gedurende de tijd gelegen tussen 18.00 en 8.00 uur, voor zover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 54a

De werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 60, 61, 62, 78 en 79 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 59, eerste lid, onderscheidenlijk 77, eerste lid, bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 7. Overtredingen verbod van mededingingsafspraken en verbod van misbruik van een economische machtspositie

§ 1. Bestuurlijke boete en last onder dwangsom

Artikel 56

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 6, eerste lid, of van artikel 24, eerste lid, kan de raad de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:

    • a. een boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

  • 3 De raad legt geen boete op indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 4 Een bestuurder van een rechtspersoon wordt niet beschouwd als een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 57

  • 1 De in artikel 56, eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de daarvan deel uitmakende ondernemingen, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

  • 2 Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt de raad in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.

Artikel 58

  • 1 Een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de raad.

  • 2 Een last geldt voor een door de raad te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

§ 2. Procedure

Artikel 59

  • 1 Indien de raad na afloop van het onderzoek een redelijk vermoeden heeft dat een overtreding als bedoeld in artikel 56, eerste lid, is begaan en dat daarvoor een boete of een last onder dwangsom dient te worden opgelegd, doet hij een rapport opmaken.

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de onder a bedoelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan;

    • c. de onderneming of ondernemersvereniging die de overtreding heeft begaan;

    • d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overtreding kan worden toegerekend;

    • e. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in het tweede lid, onder c, bedoelde onderneming of ondernemersvereniging.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de raad er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 60

  • 2 Het rapport en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken worden gedurende een periode van ten minste vier weken voor belanghebbenden ter inzage gelegd. Bij de in het eerste lid bedoelde oproeping wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

  • 4 Indien een onderneming of ondernemersvereniging als bedoeld in artikel 59, tweede lid, onder c, haar zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de raad er op verzoek van degene die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de betrokkene bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 61

  • 1 Belanghebbenden worden zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 2 Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

§ 3. Beschikkingen

Artikel 62

  • 1 De raad beslist bij beschikking omtrent het opleggen van een boete of een last onder dwangsom.

  • 2 In de beschikking waarbij een boete of een last onder dwangsom wordt opgelegd, worden in ieder geval vermeld:

    • a. indien een boete wordt opgelegd: de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan, met inachtneming van artikel 57, tweede lid;

    • b. indien een last wordt opgelegd: de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    • c. de overtreding ter zake waarvan de boete of last wordt opgelegd, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;

    • d. de in artikel 59, tweede lid, bedoelde gegevens.

  • 3 Op verzoek van degene tot wie de beschikking is gericht, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de raad er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 63

  • 1 De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor zover in de beschikking een last onder dwangsom is opgelegd, en de raad zulks in de beschikking uitdrukkelijk heeft bepaald.

Artikel 64

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 56, eerste lid, vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 65

  • 1 Een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit.

§ 4. Wijziging of intrekking van de last onder dwangsom

Artikel 66

  • 1 De raad kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken.

§ 5. Invordering van de boete

Artikel 67

  • 1 Een boete wordt betaald binnen dertien weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 68

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 67, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan de raad de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 67, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Hoofdstuk 8. Overige overtredingen

§ 1. Overtredingen medewerkingsplicht

Artikel 69

  • 2 De raad legt geen boete op indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 70

  • 2 Een boete als bedoeld in artikel 69, eerste lid, en een last als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kunnen te zamen worden opgelegd.

§ 1a. Overtreding verplichtingen inzake financiële transparantie

Artikel 70a

  • 1 De raad kan ingeval van overtreding van artikel 25b, eerste, tweede of derde lid, of van artikel 25e, eerste volzin, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:

    • a. een boete opleggen van ten hoogste € 22 500;

    • b. een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen tezamen worden opgelegd.

  • 3 De raad legt geen boete op indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

§ 2. Overtredingen concentratietoezicht

Artikel 71

Indien op grond van artikel 40, tweede lid, of van artikel 46, tweede lid, aan een ontheffing als in het desbetreffende artikel bedoeld verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de raad de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie die overtreding kan worden toegerekend, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.

Artikel 72

De raad kan degene, die in strijd handelt met artikel 43, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.

Artikel 73

De raad kan degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt bij een melding van een concentratie op grond van artikel 34 of bij een aanvraag om een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, een boete opleggen van ten hoogste € 22 500.

Artikel 74

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

Artikel 75

  • 1 Indien op grond van artikel 41, vierde lid, aan een vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de raad de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie deze overtreding kan worden toegerekend,

    • a. een boete opleggen van ten hoogste € 22 500;

    • b. een last onder dwangsom opleggen die ertoe strekt alsnog de desbetreffende voorschriften te doen naleven.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

Artikel 76

Een boete op grond van artikel 71, 72, 73, 74, eerste lid, of 75, eerste lid, wordt niet opgelegd indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

§ 3. Procedure

Artikel 77

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de onder a bedoelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan;

    • c. degene die de overtreding heeft begaan;

    • d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overtreding kan worden toegerekend;

    • e. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in het tweede lid, onder c, bedoelde persoon.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de raad er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 78

  • 2 Indien de raad voornemens is een last onder dwangsom op te leggen, stelt hij belanghebbenden tevens in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken over de voorgenomen last.

  • 3 Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de raad er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 79

  • 2 In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

    • a. indien een boete wordt opgelegd: de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

    • b. indien een last wordt opgelegd: de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    • c. de in artikel 77, tweede lid, bedoelde gegevens.

  • 3 Op verzoek van degene tot wie de beschikking is gericht, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de raad er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 De beschikking dient te worden gegeven binnen dertien weken nadat een rapport als bedoeld in artikel 77, eerste lid, is opgemaakt.

Artikel 80

  • 1 De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 79, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voorzover in de beschikking een last onder dwangsom is opgelegd, en de raad zulks in de beschikking uitdrukkelijk heeft bepaald.

Artikel 82

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 69, eerste lid, 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, en 75, eerste lid, onder a, vervalt twee jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 82a

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 70a, eerste lid, vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Hoofdstuk 9. Voorlopige last onder dwangsom

Artikel 83

  • 1 De raad kan een voorlopige last onder dwangsom opleggen, indien naar zijn voorlopig oordeel aannemelijk is dat artikel 6, eerste lid, of artikel 24, eerste lid, is overtreden, en onverwijlde spoed, gelet op de belangen van de door de overtreding getroffen ondernemingen of het belang van instandhouding van een daadwerkelijke mededinging, dat vereist.

  • 2 Een voorlopige last verplicht de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie de overtreding voorshands kan worden toegerekend, tot het verrichten of nalaten van in die last omschreven feitelijke gedragingen of rechtshandelingen.

Artikel 84

  • 1 De raad deelt zijn voornemen een voorlopige last op te leggen schriftelijk en met redenen omkleed mee aan de belanghebbenden.

Artikel 85

  • 1 De raad beslist zo spoedig mogelijk bij beschikking omtrent het opleggen van een voorlopige last.

  • 2 Indien een voorlopige last wordt opgelegd, kan de raad in zijn beschikking bepalen wanneer deze vervalt.

  • 3 De voorlopige last vervalt in ieder geval:

    • a. indien niet binnen zes maanden nadat de beschikking is gegeven een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, is opgemaakt, op het tijdstip waarop die zes maanden zijn verstreken;

    • b. indien binnen de onder a bedoelde termijn het daar bedoelde rapport is opgemaakt, zodra een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, is gegeven.

Artikel 86

Op een beschikking omtrent een voorlopige last is artikel 65 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87

  • 1 De raad kan een voorlopige last opheffen of wijzigen.

Hoofdstuk 10. Toepassing van de EG-mededingingsregels

Artikel 88

De raad wordt aangemerkt als de mededingingsautoriteit voor Nederland in de zin van verordening 1/2003 en als bevoegde autoriteit in de zin van verordening 139/2004 en oefent de krachtens de verordeningen op grond van artikel 83 van het Verdrag bestaande bevoegdheid uit om de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen, alsmede de krachtens artikel 84 van het Verdrag bestaande bevoegdheid om te beslissen over de toelaatbaarheid van mededingingsafspraken en over het misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt.

Artikel 89

Ter zake van de uitoefening van de in artikel 88 bedoelde bevoegdheden zijn de hoofdstukken 6, 7 en 9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 89a

Artikel 89b

  • 1 Met het verlenen van bijstand bij een inspectie op grond van een mededingingsverordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, zijn belast de krachtens artikel 50, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

  • 3 Bij verzet tegen een inspectie door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, verlenen de aangewezen ambtenaren de nodige bijstand om de Commissie van de Europese Gemeenschappen in staat te stellen de inspectie te verrichten, zo nodig met behulp van de sterke arm.

Artikel 89c

  • 1 Voor het verlenen van de nodige bijstand indien een onderneming of ondernemersvereniging zich verzet tegen een inspectie op grond van een mededingingsverordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is voor zover de inspectie een doorzoeking omvat, een voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank te Rotterdam. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

  • 2 De rechter-commissaris gaat bij de toetsing van het verzoek tot machtiging na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn of onevenredig zijn in verhouding tot het voorwerp van de inspectie, zoals is bepaald in de mededingingsverordeningen en het gemeenschapsrecht. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen.

  • 3 De rechter-commissaris kan bij de inspectie aanwezig zijn.

Artikel 89d

  • 1 Voor het uitvoeren van een inspectie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van verordening 1/2003 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen in andere gebouwen, terreinen en vervoermiddelen dan die van ondernemingen en ondernemersverenigingen, waaronder de woningen van directeuren, bestuurders en andere personeelsleden, is een voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank te Rotterdam. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

  • 2 De rechter-commissaris toetst het verzoek tot machtiging overeenkomstig artikel 21, derde lid, van de verordening. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen.

  • 3 De rechter-commissaris kan bij de inspectie aanwezig zijn.

Artikel 89e

  • 1 Een machtiging als bedoeld in artikel 89c, eerste lid, of artikel 89d, eerste lid, is met redenen omkleed en ondertekend en vermeldt:

    • a. de naam van de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven;

    • b. de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven;

    • c. de beschikking waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen de inspectie heeft gelast;

    • d. de dagtekening.

  • 2 De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven.

Artikel 89f

  • 1 De ambtenaar die bijstand heeft verleend bij een inspectie in een woning of bij een doorzoeking van een andere plaats dan een woning, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent de inspectie.

  • 2 In het verslag vermeldt hij:

    • a. zijn naam of nummer en zijn hoedanigheid;

    • b. de dagtekening van de machtiging en de naam van de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven;

    • c. de beschikking waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen de inspectie heeft gelast;

    • d. de plaats van de inspectie en de naam van degene bij wie de inspectie is verricht;

    • e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop de inspectie is begonnen en is beëindigd;

    • f. hetgeen tijdens de inspectie is verricht en overigens is voorgevallen;

    • g. de namen of nummers en de hoedanigheid van de overige personen die aan de inspectie hebben deelgenomen.

  • 3 Het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop de inspectie is beëindigd, toegezonden aan de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven.

  • 4 Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop de inspectie is beëindigd, aan degene bij wie de inspectie is verricht, uitgereikt of toegezonden. Indien het doel van de inspectie daartoe noodzaakt, kan deze uitreiking of toezending worden uitgesteld.

    Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel het toestaat. Indien het niet mogelijk is het afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt de rechter-commissaris of de ambtenaar die de bijstand heeft verleend, het afschrift gedurende zes maanden beschikbaar voor degene bij wie de inspectie is verricht.

Artikel 89g

  • 1 Met het verrichten van een inspectie op grond van een mededingingsverordening door de mededingingsautoriteit op verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, zijn belast de krachtens artikel 50, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

  • 2 De aangewezen ambtenaren beschikken voor het verrichten van de inspectie over de bevoegdheden die hun ingevolge hoofdstuk 6 zijn toegekend ter uitoefening van toezicht en onderzoek.

Artikel 89h

  • 1 De raad of de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan, niet optredende als partij, bij de behandeling van een beroep bij de administratieve rechter schriftelijke opmerkingen maken ingevolge artikel 15, derde lid, eerste alinea, van verordening 1/2003, indien de raad of de Commissie van de Europese Gemeenschappen de wens daartoe te kennen heeft gegeven. De rechter kan daarvoor een termijn bepalen. Met toestemming van de rechter kunnen zij ter zitting ook mondelinge opmerkingen maken.

  • 2 Op een verzoek ingevolge artikel 15, derde lid, tweede alinea, van verordening 1/2003 verstrekt de rechter aan de raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen alle in die bepaling bedoelde stukken. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun mening geven over de te verstrekken stukken.

  • 3 Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn reageren op de opmerkingen van de raad of de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De rechter kan partijen in staat stellen op elkaars opmerkingen te reageren.

Artikel 89i

  • 1 Indien de administratieve rechter inlichtingen of advies wil vragen ingevolge artikel 15, eerste lid, van verordening 1/2003, doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.

  • 2 Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.

  • 3 De griffier zendt een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen of van het advies aan partijen.

Artikel 89j

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van verordening 1/2003 verstrekt de griffier onverwijld een afschrift van de uitspraak van de administratieve rechter met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De verstrekking geschiedt, behalve wanneer het arresten of beschikkingen van de Hoge Raad of uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreft, door tussenkomst van de Raad voor de rechtspraak. Wanneer naar het oordeel van de administratieve rechter de bescherming van zwaarwegende belangen van partijen of van derden daartoe aanleiding geeft, kan de griffier volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift van de uitspraak.

Hoofdstuk 11. Gebruik van gegevens

Artikel 90

Gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, met uitzondering van inlichtingen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van verordening 1/2003 en artikel 17, eerste lid, van verordening 139/2004, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet, de mededingingsverordeningen, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden gebruikt.

Artikel 91

In afwijking van artikel 90 is de raad bevoegd gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitoefening van de hem in deze wet opgedragen taken, te verstrekken aan:

  • 1°. een buitenlandse instelling, die op grond van nationale wettelijke regels is belast met de toepassing van mededingingsregels, voor zover die gegevens of inlichtingen van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de taak van die instelling en de verstrekking ervan naar het oordeel van de raad in het belang is van de Nederlandse economie,

  • 2°. een bestuursorgaan dat op grond van een andere wettelijke regeling dan deze wet is belast met taken die de toepassing of mede de toepassing van bepalingen omtrent mededinging betreffen, voor zover die gegevens of inlichtingen van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de genoemde taken van dat bestuursorgaan,

mits

  • a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en

  • b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Hoofdstuk 12. Rechtsbescherming

Artikel 92

  • 2 De leden van de in het eerste lid bedoelde adviescommissie zijn niet werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of bij de mededingingsautoriteit. Een lid van de raad kan evenmin deel uitmaken van een dergelijke adviescommissie.

Artikel 93

Hoofdstuk 12a. Bijdragen

Artikel 93a

  • 1 Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een vergoeding verschuldigd voor het geven van een beschikking als bedoeld in de artikelen 25, 37, 40, 44, 46 en 47 voor ten hoogste de kosten die gemoeid zijn met het geven van die beschikkingen.

  • 2 Een vergoeding als bedoeld in het eerste lid is verschuldigd door de aanvrager, dan wel, indien sprake is van een beschikking op grond van de artikelen 37 of 40, door degene die de melding heeft gedaan.

  • 3 Indien een ingevolge het eerste lid verschuldigd bedrag niet is betaald binnen de termijn, gesteld bij algemene maatregel van bestuur, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

  • 4 Indien niet is betaald binnen de termijn bedoeld in het derde lid, wordt degene die het bedrag is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten voor de aanmaning, te betalen.

Artikel 93b

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 93a, vierde lid, gestelde termijn kan het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de op de aanmaning betrekking hebbende kosten, worden ingevorderd bij dwangbevel.

Hoofdstuk 14. Overgangsbepalingen

Artikel 100

  • 1 Voor de toepassing van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG 1990, L 257) ingevolge artikel 26, tweede lid, van verordening 139/2004, is artikel 88 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 12, eerste lid, of artikel 13, vijfde en zesde lid, van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG 1990, L 257) ingevolge artikel 26, tweede lid, van verordening 139/2004, zijn onderscheidenlijk artikel 89g of de artikelen 89b, 89c, 89e en 89f van overeenkomstige toepassing.

Artikel 104

  • 1 Een op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, van de Wet economische mededinging genomen beschikking wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 aangemerkt als een last als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, met dien verstande dat artikel 58, tweede lid, niet van toepassing is. De directeur-generaal beslist binnen zes weken na het genoemde tijdstip omtrent de dwangsom die aan die last wordt verbonden.

  • 2 Een op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging genomen beschikking wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 aangemerkt als een voorlopige last als bedoeld in artikel 83, eerste lid, met dien verstande dat die last, in afwijking van de in artikel 85, derde lid, onderdeel a, genoemde termijn, vervalt indien niet binnen drie maanden na het genoemde tijdstip een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, is opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 24, eerste lid, op het tijdstip waarop die drie maanden zijn verstreken. De directeur-generaal beslist binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 omtrent de dwangsom die aan die voorlopige last wordt verbonden.

Artikel 105

  • 1 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 ter zake van een beschikking, genomen op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, of artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging, de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift nog niet is verstreken en voorts nog geen bezwaar is gemaakt, geldt voor de toepassing van artikel 6:7 het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 als tijdstip van bekendmaking van de beschikking. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de directeur-generaal en behandeld met toepassing van het recht zoals het geldt na het genoemde tijdstip.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 is gemaakt onderscheidenlijk ingesteld met betrekking tot een beschikking, genomen op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, of artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van het instellen van beroep tegen een op grond van het tweede lid gegeven beschikking op bezwaar en ten aanzien van de behandeling van het beroep, blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 van toepassing.

Artikel 106

De straffen en maatregelen, gesteld op overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet economische mededinging, die een economisch delict opleveren en die zijn begaan voor het tijdstip waarop artikel 94 in werking treedt, blijven van toepassing.

Hoofdstuk 15. Slotbepalingen

Artikel 107

  • 1 De hoofdstukken van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Artikel 32 vervalt twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 mei 1997

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager