Wet wapens en munitie

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-02-2012 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 29-02-2012 t/m 30-04-2012

Wet van 5 juli 1997, houdende regels inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet wapens en munitie opnieuw vast te stellen in overeenstemming met richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1°. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  • 2°. de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993;

  • 3°. vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie;

  • 4°. munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen;

  • 5°. beheerder: degene die onmiddellijk leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf, waarin wapens en munitie worden vervaardigd, getransformeerd, uitgewisseld, verhuurd of anderszins ter beschikking gesteld, hersteld, beproefd of verhandeld;

  • 6°. bestemming: de onmiddellijke bestemming van de in een consentaanvraag omschreven wapens en munitie, aangevuld met de eindbestemming daarvan indien ten tijde van de consentaanvraag bekend is dat de wapens en munitie vanuit de onmiddellijke bestemming zullen worden doorgevoerd;

  • 7°. binnenkomen en uitgaan: het binnen het grondgebied van Nederland komen, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland met als bestemming een andere lidstaat van de Europese Unie;

  • 8°. doorvoer: binnenkomen gevolgd door uitgaan;

  • 9°. vervoer van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend; vervoer van munitie: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van munitie;

  • 10°. dragen van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder 9° bedoelde zin;

  • 11°. overdragen: het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht;

  • 12°. Europese vuurwapenpas: het document dat wordt afgegeven door de autoriteiten van de lid-staten van de Europese Gemeenschappen aan de wettige houder en gebruiker van een vuurwapen.

Artikel 2

  • 1 Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.

    Categorie I

    • 1°. stiletto's, valmessen en vlindermessen, een en ander indien het lemmet:

      • a. meer dan een snijkant heeft;

      • b. 7 cm of langer en 14 mm of smaller is;

      • c. 9 cm of langer is; of

      • d. van een stootplaat is voorzien;

    • 2°. andere opvouwbare messen, indien:

      • a. het lemmet meer dan een snijkant heeft; of

      • b. de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is;

    • 3°. boksbeugels, ploertendoders, wurgstokken, werpsterren, vilmessen, ballistische messen en geluiddempers voor vuurwapens;

    • 4°. blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;

    • 5°. pijlen en pijlpunten bestemd om door middel van een boog te worden afgeschoten, die zijn voorzien van snijdende delen met de kennelijke bedoeling daarmee ernstig letsel te kunnen veroorzaken;

    • 6°. katapulten;

    • 7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.

    Categorie II

    • 1°. vuurwapens die niet onder een van de andere categorieën vallen;

    • 2°. vuurwapens, geschikt om automatisch te vuren;

    • 3°. vuurwapens die zodanig zijn vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd;

    • 4°. vuurwapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;

    • 5°. voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, met uitzondering van medische hulpmiddelen;

    • 6°. voorwerpen, bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, met uitzondering van medische hulpmiddelen en van vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen, bestemd voor het afschieten van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof;

    • 7°. voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.

    Categorie III

    • 1°. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2°, 3° of 6°;

    • 2°. toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten;

    • 3°. werpmessen;

    • 4°. alarm- en startpistolen en -revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:

      • a. geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;

      • b. zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en

      • c. waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen.

    Categorie IV

    • 1°. blanke wapens waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft, voor zover zij niet vallen onder categorie I;

    • 2°. degens, zwaarden, sabels en bajonetten;

    • 3°. wapenstokken;

    • 4°. lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;

    • 5°. kruisbogen en harpoenen;

    • 6°. bij regeling van Onze Minister aangewezen voorwerpen die geschikt zijn om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen;

    • 7°. Voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vallen.

  • 2 Munitie in de zin van deze wet is, onderverdeeld in de volgende categorieën:

    Categorie I

    (Vervallen)

    Categorie II

    • 1°. munitie die uitsluitend geschikt voor vuurwapens van categorie II is;

    • 2°. munitie die een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof verspreidt, met uitzondering van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof, bestemd voor vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen;

    • 3°. munitie voorzien van een projectiel waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie voorzien van een projectiel met brandsas of met een explosieve lading, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen;

    • 4°. munitie voor geweren, revolvers en pistolen voorzien van expanderende projectielen, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen, behalve wanneer het voor de jacht of de schietsport bestemde munitie of projectielen betreft.

    Categorie III

    Alle overige munitie.

  • 3 Aanwijzingen door Onze Minister, als bedoeld in het eerste lid, geschieden bij regeling.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder categorie I, sub 7°, zijn geen wapens in de zin van deze wet voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen.

Artikel 3

  • 1 De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn.

  • 2 De bepalingen betreffende munitie zijn mede van toepassing op onderdelen van die munitie, voorzover geschikt om munitie van te maken.

Artikel 3a

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder krijgsmacht, politie en overige openbare dienst mede verstaan niet-Nederlandse krijgsmacht, politie of openbare dienst.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:

    • a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;

    • b. wapens die het karakter dragen van oudheden;

    • c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;

    • d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;

    • e. toestellen en voorwerpen voor beroepsdoeleinden;

    • f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;

    • g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.

  • 2 Onze Minister beslist binnen dertien weken op het verzoek tot ontheffing.

Artikel 5

Onze Minister kan bij regeling nadere omschrijvingen geven van de in artikel 2, eerste lid, vermelde en de overeenkomstig dat artikel aangewezen wapens, alsmede van de in artikel 4 bedoelde wapens.

Artikel 6

De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven, vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Voorts kunnen er voorschriften aan worden verbonden.

Artikel 7

  • 1 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, geweigerd indien:

    • a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;

    • b. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;

    • c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of

    • d. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

  • 2 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;

    • b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;

    • c. in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie;

    • d. indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;

    • e. bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift; of

    • f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

Artikel 8

  • 1 Hij die een wapen of munitie voorhanden heeft, zonder daartoe gerechtigd te zijn, is verplicht deze terstond bij de korpschef in bewaring te geven.

  • 2 Indien dringende, aan het algemeen belang ontleende, gronden daartoe aanleiding geven is de korpschef bevoegd bij besluit, gericht tot degene die een wapen of munitie voorhanden heeft, te gelasten deze binnen een in dat besluit gestelde termijn bij hem in bewaring te geven.

  • 3 Indien dringende, aan het algemeen belang ontleende, gronden daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister gelasten dat personen die een wapen of munitie voorhanden hebben, deze binnen een bepaalde termijn bij de korpschef in bewaring geven.

  • 4 Het in bewaring gegeven wapen en de munitie worden, voor zover de korpschef dat nodig acht, voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt.

  • 5 Over het in bewaring gegeven wapen en de munitie kan de rechthebbende beschikken met goedvinden van de korpschef.

  • 6 De eigendom van het in bewaring gegeven wapen en de munitie gaat nadat de bewaring vijf jaren heeft geduurd over op de Staat, tenzij de rechthebbende binnen drie maanden voor het verstrijken van die termijn heeft verklaard daartegen bedenkingen te hebben. Door een verklaring als hiervoor bedoeld vangt een nieuwe termijn van vijf jaren aan.

  • 7 Voor in bewaring gegeven wapens of munitie is een bewaarloon verschuldigd aan de korpschef, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven over een door de korpschef te verstrekken ontvangstbewijs en een door hem bij te houden register met betrekking tot in bewaring gegeven wapens of munitie.

§ 2. Erkenning

Artikel 9

  • 1 Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen.

  • 2 Bevoegd tot het verlenen en intrekken van een erkenning, alsmede het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, is de korpschef in de plaats waar de aanvrager is gevestigd. Een erkenning heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren en kan telkens met ten hoogste vijf jaren worden verlengd.

  • 3 Een erkenning heeft uitsluitend betrekking op de daarin genoemde handelingen, soorten wapens en munitie en bedrijfseenheden. Indien de handelingen worden verricht in de uitoefening van een bedrijf, strekt de werking van de erkenning zich mede uit tot de beheerder.

  • 4 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de korpschef die de erkenning verleent of heeft verleend bepalen dat de erkenning tevens inhoudt vergunning tot vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III.

  • 5 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot:

    • a. wapens van categorie IV;

    • b. het vervaardigen of transformeren van munitie door personen die bevoegd zijn een wapen of munitie voorhanden te hebben.

Artikel 10

  • 1 Een erkenning wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvrager of, indien deze een bedrijf uitoefent, de beheerder, niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen met betrekking tot leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid;

    • b. de ruimte waarin de handelingen worden verricht niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen van beveiliging; of

    • c. er reden is om te vrezen dat aan de beheerder het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.

  • 2 Voor de bij regeling van Onze Minister te onderscheiden categorieën van erkenningen kunnen verschillende eisen worden vastgesteld.

Artikel 12

Een erkenning kan worden ingetrokken:

  • a. bij niet inachtneming van de op grond van artikel 42 vastgestelde regels;

  • b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de beheerder het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd; of

  • c. indien de houder van de erkenning gedurende ten minste een jaar de handelingen waarop de erkenning betrekking heeft, niet heeft verricht.

§ 3. Bepalingen voor wapens van categorie I

Artikel 13

  • 1 Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.

  • 2 Onze Minister kan, onverminderd artikel 9, ontheffing verlenen van een of meer verboden genoemd in het eerste lid, met het oog op:

    • a. gebruik door de krijgsmacht;

    • b. onderwijs ten behoeve van de politie en de overige openbare dienst;

    • c. doorvoer van wapens of munitie.

§ 4. Binnenkomen en uitgaan van wapens en munitie van de categorieën II en III

Artikel 14

  • 1 Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.

  • 2 Een consent tot wijziging van de bij binnenkomst aangegeven bestemming staat gelijk aan een consent tot binnenkomen voor de gewijzigde bestemming.

  • 3 Een consent is uitsluitend geldig voor wapens en munitie die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 4 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot:

    • a. sportschutters en jagers;

    • b. doorvoer van wapens of munitie;

    • c. de uitrusting van vaartuigen en luchtvaartuigen, alsmede van de bemanning daarvan.

    Geen vrijstelling kan worden verleend ten aanzien van het, anders dan tijdelijk, doen uitgaan van wapens en munitie naar een lid-staat van de Europese Gemeenschappen.

  • 5 De houder van een in Nederland afgegeven consent of van een in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschappen afgegeven vergunning voor het doen binnenkomen, doorvoeren of doen uitgaan van wapens of munitie, is verplicht de wapens en munitie tot aan de bestemming, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland, te doen vergezellen van het consent of de vergunning.

Artikel 15

Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken, bepalen dat op grond van de Algemene douanewet afgegeven vergunningen tevens gelden als consent in de zin van artikel 14.

Artikel 16

  • 1 Voor zover het krachtens artikel 15 bepaalde niet van toepassing is, verleent Onze Minister van Defensie het consent tot binnenkomen ten behoeve van de krijgsmacht en Onze Minister dat ten behoeve van de overige openbare dienst.

  • 2 In alle overige gevallen wordt een consent verleend door de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer.

Artikel 20

  • 1 Een consent tot binnenkomen wordt geweigerd indien de aanvrager niet gerechtigd is de wapens of de munitie in Nederland voorhanden te hebben, tenzij deze zijn bestemd voor overbrenging en opslag onder douaneverband.

  • 2 Een consent tot uitgaan wordt geweigerd indien niet uit een door de aanvrager over te leggen bewijsstuk blijkt of niet uit anderen hoofde bekend is dat de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming geen bedenkingen hebben tegen de aanwezigheid van de wapens of munitie op hun grondgebied.

  • 3 Van een consent tot uitgaan wordt door de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer mededeling gedaan aan de lidstaat van de Europese Unie die het land van bestemming of van doorvoer is.

§ 5. Vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III

Artikel 22

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te vervoeren zonder vergunning tot vervoer, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, dan wel verlof tot vervoer, als bedoeld in artikel 24.

  • 2 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot sportschutters en jagers, die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van wapens of munitie.

Artikel 24

Een verlof tot vervoer wordt, uitsluitend voor wapens en munitie van categorie III, verleend door de korpschef in de plaats waar het vervoer een aanvang neemt of waar de aanvrager is gevestigd indien:

  • a. de aanvrager gerechtigd is het wapen of de munitie voorhanden te hebben;

  • b. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.

§ 6. Voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de categorieën II, III en IV

Artikel 26

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:

    • a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of

    • b. een jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.

  • 3 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens of munitie van categorie III verlenen met betrekking tot jagers en sportschutters, die hun vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland hebben.

  • 4 Onze Minister kan ten aanzien van de personen bedoeld in het tweede lid regels vaststellen met betrekking tot:

    • a. de medische geschiktheid en vaardigheid in het omgaan met wapens;

    • b. de vereiste kennis op het terrein van wapens; en

    • c. het aantal wapens dat zij ten hoogste voorhanden mogen hebben.

  • 5 Het is personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt verboden een wapen van categorie IV voorhanden te hebben.

  • 6 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het vijfde lid verlenen in het kader van in verenigingsverband beoefende sporten.

Artikel 27

  • 1 Het is verboden een wapen van de categorieën II, III en IV te dragen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die:

    • a. houder zijn van een verlof als bedoeld in artikel 29, voor zover dit verlof reikt; of

    • b. op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben, voor wat betreft het terrein waar zij tot de jacht en beheer en schadebestrijding gerechtigd zijn.

  • 3 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van de categorieën III en IV verlenen met betrekking tot:

    • a. optochten; en

    • b. studenten-weerbaarheidsverenigingen.

  • 4 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van categorie IV verlenen met betrekking tot:

    • a. ceremoniële wapens;

    • b. kermissen; en

    • c. sportbeoefening.

Artikel 28

  • 1 Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager.

  • 2 Een verlof wordt verleend indien:

    • a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;

    • b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;

    • c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.

  • 3 Het belang met het oog waarop het verlof is verleend, wordt in het verlof omschreven.

  • 4 Een verlof heeft een geldigheid van ten hoogste een jaar en kan worden verlengd, indien aan de vereisten voor de verlening daarvan nog wordt voldaan.

  • 5 Indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, doet Onze Minister mededeling aan die lid-staat van de verlening van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens of munitie ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen.

Artikel 28a

  • 1 Aan personen die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt desverzocht een Europese vuurwapenpas uitgereikt.

  • 2 Op de Europese vuurwapenpas worden aangetekend de vuurwapens die de houder gerechtigd is voorhanden te hebben, alsmede andere bij regeling van Onze Minister vast te stellen gegevens.

  • 3 De Europese vuurwapenpas wordt afgegeven door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager en heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 29

  • 1 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de instantie die een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen van categorie III verleent of heeft verleend, bepalen dat dit verlof ook betrekking heeft op het dragen van dit wapen.

  • 2 Wanneer aan het eerste lid toepassing is gegeven, wordt dit in het verlof vermeld.

  • 3 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de in artikel 28, eerste lid, bedoelde instantie verlof verlenen tot het dragen van een wapen van categorie IV.

§ 7. Overdracht en verkrijging van wapens en munitie van de categorieën II, III en IV

Artikel 31

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het overdragen aan personen die gerechtigd zijn het wapen of de munitie voorhanden te hebben.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden een wapen van categorie III over te dragen zonder inontvangstneming van het in artikel 32 bedoelde verlof tot verkrijging.

  • 4 Het is verboden een wapen van categorie IV over te dragen aan een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kan vrijstelling van het verbod van het vierde lid worden verleend in het kader van in verenigingsverband beoefende sporten.

Artikel 32

  • 1 Verlof tot verkrijging van wapens van categorie III wordt verleend aan personen die een verlof tot voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 bezitten, dan wel op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben, door de korpschef van hun woon- of verblijfplaats.

  • 2 indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, wordt:

    • a. geen verlof als bedoeld in het eerste lid verleend zonder voorafgaande toestemming van die lid-staat, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen;

    • b. door Onze Minister mededeling gedaan aan die lid-staat van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een aangifte is onderworpen.

§ 7a. Markering van vuurwapens en munitie

Artikel 32a

  • 1 Een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, in samenhang met bijlage I, van richtlijn nr. 91/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256), dat wordt vervaardigd of op de markt gebracht, is voorzien van een unieke markering of is voor gebruik als zodanig ongeschikt gemaakt.

  • 2 De markering bevat:

    • a. een unieke markering met:

      • de naam van de fabrikant;

      • het land of de plaats van vervaardiging;

      • het serienummer en het jaar van vervaardiging, indien het jaar van vervaardiging niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer; of

    • b. enige andere unieke en gebruikersvriendelijke markering met een nummer of alfanumerieke code aan de hand waarvan het land van vervaardiging eenvoudig kan worden vastgesteld.

  • 3 De markering is aangebracht op een wezenlijk onderdeel van het vuurwapen dat van dien aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van dit onderdeel onbruikbaar zou worden.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de te markeren onderdelen en de aan te brengen gegevens.

  • 5 Een wijziging van artikel 1, eerste lid, of bijlage I van de in het eerste lid genoemde richtlijn gaat voor de toepassing van het bij en krachtens deze paragraaf bepaalde gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 32b

  • 1 Bij munitie voor een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, in samenhang met bijlage I, van richtlijn nr. 91/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256), bevat de kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie:

    • a. de naam van de fabrikant;

    • b. het identificatienummer van de batch;

    • c. het kaliber;

    • d. het type munitie.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen over de aan te brengen gegevens.

§ 8. Veiligheidseisen

Artikel 33

  • 1 Onverminderd artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, kan Onze Minister, ten behoeve van de beveiliging, eisen vaststellen, waaraan ruimten en vervoermiddelen, waarin wapens of munitie van de categorieën II en III worden bewaard of vervoerd, moeten voldoen. Worden zulke eisen vastgesteld voor ruimten en vervoermiddelen, in gebruik bij de krijgsmacht, dan geschiedt dit door Onze Minister van Defensie.

  • 2 Onze Minister kan, ten behoeve van de veiligheid, technische eisen vaststellen, waaraan wapens en munitie van categorie III bij overdracht aan personen die een verlof tot verkrijging als bedoeld in artikel 32 hebben, moeten voldoen.

§ 9. Beroep

Artikel 34

  • 1 Tegen beschikkingen van de korpschef en de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer genomen krachtens deze wet staat administratief beroep open bij Onze Minister.

  • 2 Het beroep kan worden ingesteld:

    • a. tegen beschikkingen op grond van artikel 8: door de bewaargever en door de rechthebbende;

    • b. in de overige gevallen door de aanvrager, dan wel de houder van de erkenning, het consent, de vergunning of het verlof.

§ 10. Bepalingen over de uitvoering van de wet

Artikel 38

  • 1 Onze Minister kan regels vaststellen over de door de korpschefs bij de uitvoering van deze wet te voeren administratie.

  • 2 Bij de uitvoering van deze wet volgen de korpschefs en de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer de aanwijzingen van Onze Minister.

  • 3 Beleidsregels gericht tot de korpschef worden verstrekt door tussenkomst van de korpsbeheerder.

Artikel 39

Onze Minister kan modellen vaststellen van het bewijs van erkenning, de consenten, de vergunningen, de verloven, alsmede van andere ter uitvoering van de wet te gebruiken bescheiden. Deze modellen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 40

Onze Minister kan regels geven over combinatie van verschillende krachtens deze wet vereiste consenten, vergunningen en verloven, alsmede van andere ter uitvoering van de wet te gebruiken bescheiden.

Artikel 41

Onze Minister geeft regels met betrekking tot het bedrag dat is verschuldigd bij de aanvraag op grond van deze wet van een erkenning, een ontheffing, een consent, een vergunning, een verlof en een Europese vuurwapenpas. Het bedrag is verschuldigd aan het Rijk indien de aanvraag wordt ingediend bij Onze Minister of Onze Minister van Defensie, of aan de betrokken politieregio indien de aanvraag bij de korpschef wordt ingediend.

Artikel 42

  • 1 Onze Minister geeft regels betreffende een door de erkende te houden register waarin alle door deze onder enige titel verkregen of overgedragen wapens en munitie worden aangetekend.

  • 2 Onze Minister geeft regels betreffende een door de erkende te verstrekken ontvangstbewijs bij verkrijging van wapens van categorie III van personen die een verlof tot het voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 bezitten, dan wel op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben.

§ 11. Toezicht op de naleving

Artikel 45

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 11a. Opsporing

Artikel 49

De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.

Artikel 50

  • 1 De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.

  • 3 In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

Artikel 51

  • 1 De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.

  • 3 In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.

Artikel 52

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 3 In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 De bedoelde ambtenaren alsmede andere daartoe door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een bij regeling van Onze Minister aangewezen luchthaven, te allen tijde aan zijn kleding en de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, alsmede diens vervoermiddel, te onderzoeken.

  • 5 Onze Minister wijst een luchthaven met toepassing van het vierde lid slechts aan indien dat naar zijn oordeel met het oog op de veiligheid nodig is.

§ 12. Strafbepalingen

Artikel 54

Met geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met een krachtens de artikelen 6, 8, tweede of derde lid, 33 of 42 vastgesteld voorschrift, dan wel in strijd met de artikelen 8, eerste lid, 14, vijfde lid, 26, vijfde lid, 27, eerste lid, of 31, derde of vierde lid.

Artikel 55

  • 2 Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met artikel 14, eerste lid.

  • 4 Met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft: hij die handelt in strijd met de artikelen 9, eerste lid, 13, eerste lid, 14, eerste lid, 26, eerste lid, of 31, eerste lid, en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte maakt.

Artikel 56

De in artikel 54 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in artikel 55 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

§ 13. Slotbepalingen

Artikel 57

Na de inwerkingtreding van deze wet berusten de krachtens de Wet wapens en munitie (Stb. 1995, 580) vastgestelde regels en andere besluiten op deze wet.

Artikel 59

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tiende juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager