[Regeling vervallen per 01-04-2007]
Artikel
|
Soort aandacht
|
|
|
artikel 2.2
|
speciale aandacht
|
artikel 2.3
|
speciale aandacht
|
artikel 2.4
|
speciale aandacht
|
artikel 2.6
|
speciale aandacht
|
artikel 4.2, eerste lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
artikel 4.2, tweede lid, onderdeel b
|
speciale aandacht
|
artikel 4.3
|
speciale aandacht
|
artikel 5.2, eerste lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
artikel 5.2, tweede lid
|
speciale aandacht
|
artikel 5.3
|
speciale aandacht
|
artikel 6.1, eerste lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
artikel 6.1, tweede lid, onderdeel b
|
speciale aandacht
|
artikel 6.1, tweede lid, onderdeel c
|
speciale aandacht
|
artikel 6.2, eerste lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.6, vierde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.6, vijfde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.7, tweede lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.7, derde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.9, tweede lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.9, derde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.11 tweede lid
|
speciale aandacht
|
artikel 6.11, derde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 7.2, tweede lid
|
normale aandacht
|
artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b
|
speciale aandacht
|
artikel 8.1, eerste lid, onderdeel c en d
|
speciale aandacht
|
artikel 8.1, tweede lid
|
speciale aandacht
|
artikel 8.1, vierde lid
|
speciale aandacht
|
artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a
|
speciale aandacht
|
Toelichting
Artikel 2.2 vaststellen:
-
bij een investeringsproject in de sector melkproductie, dat door de realisatie van
het investeringsproject de toegewezen referentiehoeveelheid niet wordt overschreden
en het aantal melkkoeien niet stijgt tot meer dan 50 per volle arbeidskracht en tot
meer dan 80 per bedrijf of, indien het bedrijf over meer dan 1,6 volle arbeidskracht
beschikt, het aantal melkkoeien niet meer dan 15% stijgt;
-
bij een investeringsproject in de varkenshouderij, dat door de realisatie van het
investeringsproject het aantal varkensplaatsen niet stijgt;
-
bij een investeringsproject in de rundvleessector, dat door de realisatie van het
investeringsproject zoals bedoeld in artikel 2.1, onderdelen a tot en met e, niet meer dan 2,0 of, indien het totaal aantal grootvee-eenheden op het landbouwbedrijf
niet groter is dan 15, niet meer dan 3,0 grootvee-eenheden aan vleesrunderen per hectare
voederareaal aanwezig zijn en dat bij investeringen zoals bedoeld in artikel 2.1 , onderdelen f tot en met h, geen sprake is van vergroting van de productiecapaciteit, gerekend in grootvee-eenheden,
van de productierichting rundvlees;
-
bij een investeringsproject in de sector pluimvee en eieren, dat door de realisatie
van het investeringsproject, geen sprake is van een vergroting van de productiecapaciteit,
uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden zoals die gelden op het moment van het
indienen van de aanvraag, van de productierichting pluimvee en eieren;
-
bij een investeringsproject in de varkenshouderij dat geen sprake is na afloop van
het investeringsproject van het aanwezig zijn van meer dan 40 varkenseenheden;
-
bij een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f tot en met h, waarbij de subsidie is aangevraagd door een landbouwbedrijf waarvan het arbeidsinkomen
per volle arbeidskracht 120 % of meer bedraagt van het overeenkomstig artikel 6.5, tweede lid vastgestelde referentie-inkomen, dat door de realisatie van het investeringsproject
geen sprake is van verhoging van de productiecapaciteit.
Artikel 2.3: vaststellen dat, indien de subsidie is verleend aan een natuurlijk persoon, deze
als bedrijfshoofd voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf exploiteert, zijn
arbeidsduur voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van
zijn totale arbeidsduur uitmaakt en zijn onzuiver inkomen gemiddeld over de drie kalenderjaren
voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor ten minste de helft
afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend; vaststellen
dat de aanvrager een boekhouding voert die voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 2.3, lid 1, onderdeel e; vaststellen dat, indien op het landbouwbedrijf van de aanvrager, op het tijdstip
van het indienen van de aanvraag, minder dan drie jaar landbouwactiviteiten zijn verricht,
hij voldoet aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid.
Artikel 2.4: vaststellen, dat, indien de subsidie is verleend aan een rechtspersoon, deze blijkens
de statuten de exploitatie van een landbouwbedrijf ten doel heeft, de arbeidsduur
van het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd voor werkzaamheden binnen het
landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt en zijn winst
gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen
van de aanvraag voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor
de aanvraag wordt ingediend; vaststellen dat de aanvrager een boekhouding voert die
voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 2.4, lid 1, onderdeel e.
Artikel 4.2, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een investeringsproject gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten
deze geen betrekking heeft op de detailhandelfase.
Artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a: vaststellen dat, behoudens het geval waarin het investeringsproject is gericht op
de behandeling, verwerking of afzet van afval van visserijproducten, het investeringsproject
niet uitsluitend is gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten bestemd
om voor andere doeleinden dan menselijke consumptie te worden gebruikt of verwerkt.
Artikel 4.2, tweede lid, onderdeel b: vaststellen dat het investeringsproject niet wordt uitgevoerd in een regio met doelstelling
1, als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van de Europese Unie van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen
met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening
onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten
(PbEG 1988, L185).
Artikel 4.3: vaststellen dat:
- -
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, deze voor eigen rekening
en risico een onderneming drijft die uitsluitend of ondermeer is gericht op de verwerking
of afzet van visserijproducten.
- -
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een samenwerkingsverband deze uitsluitend bestaat uit natuurlijke
of rechtspersonen die voor eigen rekening en risico een onderneming drijven die uitsluitend
of ondermeer gericht is op de verwerking of afzet van visserijproducten.
Artikel 5.2, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan
een investeringsproject gericht op de verwerking of afzet van bosbouwproducten deze
geen betrekking heeft op de detailhandelfase.
Artikel 5.2, tweede lid: vaststellen:
- -
dat aan de aanvrager in de vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen
van de aanvraag tot subsidieverlening geen subsidie is verleend waarna het investeringsproject
zonder gegronde reden niet is uitgevoerd of waarbij onregelmatigheden zijn ontdekt
die tot intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling hebben geleid.
- -
dat het investeringsproject niet uitsluitend is bestemd voor de verwerking of afzet
van bosbouwproducten uit derde landen.
Artikel 5.3: vaststellen dat:
- -
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, deze voor eigen rekening
en risico een onderneming drijft die uitsluitend of onder meer is gericht op de verwerking
of afzet van bosbouwproducten;
- -
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan een samenwerkingsverband deze uitsluitend bestaat uit natuurlijke
of rechtspersonen die voor eigen rekening en risico een onderneming drijven die uitsluitend
of onder meer gericht is op de verwerking of afzet van bosbouwproducten.
Artikel 6.1, eerste lid: vaststellen dat de aanvrager de eerste gebruiker is van de productiemiddelen waarvoor
de subsidie wordt verstrekt, dat deze geheel of nagenoeg geheel op het bedrijf van
de aanvrager, of op de landbouwbedrijven van de aan een samenwerkingsverband deelnemende
personen worden benut en op het moment van het indien van de aanvraag tot subsidievaststelling
eigendom zijn van de aanvrager.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a: vaststellen dat geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van het project voordat
de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk is bevestigd.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel b: vaststellen dat de subsidieontvanger geen onderneming is gericht op onderzoek, scholing,
opleiding, voorlichting, advies of begeleiding.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel c: vaststellen dat niet wordt geïnvesteerd in productiemiddelen die dienen ter vervanging
van productiemiddelen die reeds eigendom zijn van de aanvrager.
Artikel 6.3, vierde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.1 geen cumulatie plaatsvindt met andere subsidie van overheidswege boven het maximum
van 35 % van de subsidiabele kosten voor onroerende zaken en van 20 % voor overige
zaken.
Artikel 6.6, derde lid: vaststellen, bij een investeringsproject in primaire landbouw, of de aanvrager op
het tijdstip van het indienen van de aanvraag jonger is dan 35 jaar, zich minder dan
vijf jaar voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag heeft gevestigd op het
landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend en niet eerder een landbouwbedrijf
heeft geëxploiteerd.
Artikel 6.6, vijfde lid: vaststellen of er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.4, eerste of tweede lid, en of elke aan het samenwerkingsverband deelnemende natuurlijk persoon of elke bedrijfshoofd
van de aan het samenwerkingsverband deelnemende rechtspersonen aan de in het derde
lid, onderdeel a en c, gestelde voorwaarden voldoet en zij gezamenlijk voldoen aan
de voorwaarde genoemd in het derde lid, onderdeel b.
Artikel 6.7, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum
van 75% van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd
in de provincie Flevoland en boven het maximum van 55% voor overige investeringsprojecten.
Artikel 6.7, derde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1 geen
cumulatie plaatsvindt met subsidies van Rijksoverheidswege boven het maximum van 30%
van de subsidiabele kosten.
Artikel 6.9, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum
van 75% van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd
in de provincie Flevoland en boven het maximum van 55% voor overige investeringsprojecten.
Artikel 6.9, derde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidies van rijksoverheidswege boven het maximum
van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel 6.11, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject zoals bedoeld in artikel 4.1 geen cumulatie
plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum van 50% van de
subsidiabele kosten
Artikel 6.11, derde lid: vaststellen dat voor een investeringsproject zoals bedoeld in artikel 4.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidies van Rijksoverheidswege boven het maximum
van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat de subsidieontvanger het investeringsproject overeenkomstig het
investeringsprojectplan heeft uitgevoerd, behoudens door de minister goedgekeurde
wijzigingen van het project.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b: vaststellen dat het investeringsproject in Nederland is uitgevoerd, behoudens toestemming
van de minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel c en d: vaststellen dat de uitvoering van het investeringsproject in ieder geval is uitgevoerd
binnen achttien maanden, voorzover het gaat om investeringsprojecten als bedoeld in
artikel 2.1, en binnen drie jaar, voorzover het gaat om investeringsprojecten als bedoeld in
artikel 3.1, 4.1 en 5.1 of, in voorkomend geval, binnen de verkorte termijnen die de minister met toepassing
van artikel 8.1, vijfde lid dienaangaande heeft vastgesteld.
Artikel 8.1, tweede lid: vaststellen dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de datum van de beschikking
tot subsidieverlening een aanvang met de uitvoering van het investeringsproject, zoals
bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1, heeft gemaakt of, in voorkomend geval, binnen de verkorte termijn die de minister
met toepassing van artikel 8.1, vijfde lid dienaangaande heeft vastgesteld.
Artikel 8.1, vierde lid: vaststellen dat de subsidieontvanger een zodanig ingerichte administratie voert
dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle investeringsprojectkosten
kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 6.2 onderscheiden kostensoorten.
Artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a: vaststellen of de financiële verantwoording van het investeringsproject voldoet
aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.
Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met een diepgang die gebruikelijk
is voor het afgeven van een accountantsverklaring bij een verantwoording.
Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij nadrukkelijk wordt bezien
of de desbetreffende voorschriften zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden
gegaan dan normaal bij een controle van een verantwoording.
Aan de niet genoemde artikelen behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed,
met dien verstande dat, teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed
te kunnen verrichten, kennisneming van deze overige artikelen noodzakelijk is.
De minister behoudt zich het recht voor om de Auditdienst van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit een review te laten uitvoeren op de door de accountant
van de aanvrager, aan wie de subsidie ingevolge deze regeling is verleend, verrichte
werkzaamheden.