Wet sociale werkvoorziening

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2003.
Geldend van 07-03-2002 t/m 18-02-2003

Wet van 11 september 1997, houdende nieuwe regeling inzake de sociale werkvoorziening (Wet sociale werkvoorziening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de sociale werkvoorziening, onder meer inzake de doelgroep, de indicatiestelling, voorzieningen voor begeleid werken, de rechtspositie van de werknemers en de bekostiging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. doelgroep: personen, die nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn;

    • b. arbeidshandicap: het vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen verminderd vermogen om arbeid te verrichten;

    • c. arbeidshandicapcategorie: een groep van tot de doelgroep behorende personen, die in dezelfde orde arbeidsgehandicapt is;

    • d. dienstbetrekking: een dienstbetrekking met de gemeente als bedoeld in hoofdstuk 2;

    • e. werknemer: degene die een dienstbetrekking heeft;

    • f. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g. Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • h. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet in de plaats van de betrokken gemeentebesturen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de bepaling van de doelgroep en de arbeidshandicapcategorieën.

Hoofdstuk 2. De gemeentelijke sociale werkvoorziening

Artikel 2

  • 1 De gemeente draagt er zorg voor dat zij aan zoveel mogelijk ingezetenen, die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren, een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aanbiedt voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Deze dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Het gemeentebestuur kan een rechtspersoon aanwijzen ten behoeve van de uitvoering van deze wet. Het gemeentebestuur regelt in het aanwijzingsbesluit de inhoud van de rechtsbetrekking tussen de gemeente en de betrokken rechtspersoon.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen, met het oog op een goede verdeling van de beschikbare dienstbetrekkingen over de ingezetenen die tot de doelgroep behoren, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de volgorde van aanbieding van een dienstbetrekking.

Artikel 3

  • 1 De arbeid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gericht op het behouden dan wel het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden.

  • 2 Bij de aanpassing van de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt rekening gehouden met het advies ter zake dat in de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking is opgenomen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de aanpassing van de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 4

  • 1 De gemeente, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Centrale organisatie werk en inkomen werken samen om de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen van de werknemers van wie de verwachting bestaat dat zij in staat zullen zijn om binnen een jaar arbeid te verrichten onder normale omstandigheden en bij de toepassing van artikel 7.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 5

De gemeente bedingt voor de door de werknemer verrichte arbeid dan wel voor ten gevolge van zijn arbeid geleverde goederen of diensten een vergoeding, die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord mag beïnvloeden.

Artikel 6

  • 1 De werknemer is verplicht mee te werken aan het behoud dan wel het bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid en aan het verkrijgen van arbeid onder normale omstandigheden, voor zover hij daartoe in staat wordt geacht.

  • 2 Onverminderd de bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de dienstbetrekking opgezegd, indien:

    • a. de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;

    • b. de werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep behoort, en wel zodra voor hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk beschikbaar is dan wel zodra hij een aanbod tot passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd;

    • c. de werknemer niet voldoet aan het eerste lid.

  • 3 Voordat de gemeente de dienstbetrekking opzegt wegens een andere reden dan genoemd in de onderdelen a en b van het tweede lid, vraagt zij advies van de commissie, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het advies, de werkwijze en de samenstelling van de commissie bij haar taak op grond van het derde lid.

Hoofdstuk 3. Subsidieverstrekking door de gemeente

Artikel 7

  • 1 De gemeente kan een subsidie verstrekken aan een werkgever, die met een ingezetene die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort, een arbeidsovereenkomst sluit, indien:

    • a. in de beschikking is aangegeven, dat die ingezetene in aanmerking komt voor toepassing van dit hoofdstuk; en

    • b. de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van de begeleiding op zijn werkplek, wordt verzorgd door personen, die verbonden zijn aan een rechtspersoon die tot doel heeft een dergelijke inpassing en begeleiding te verrichten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

  • 3 Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Hoofdstuk 4. Subsidie aan de gemeente

Artikel 8

  • 1 Het Rijk verstrekt aan de gemeente overeenkomstig dit hoofdstuk een subsidie voor de uitvoering van de hoofdstukken 2, 3 en 5.

  • 2 Onze Minister verleent vóór 1 oktober van ieder jaar de subsidie, waarop elke gemeente over het daaropvolgende jaar recht heeft.

  • 3 De hoogte van de subsidie wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels en na overleg met een representatieve vertegenwoordiging van de gemeenten, bepaald aan de hand van:

    • a. een door Onze Minister voor elke gemeente vast te stellen aantal dienstbetrekkingen op basis van een volledige werkweek dan wel arbeidsovereenkomsten op grond van artikel 7, onderscheiden naar arbeidshandicapcategorie, en rekening houdend met het aantal ingezetenen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de onderscheiden arbeidshandicapcategorieën binnen de doelgroep behoren;

    • b. een door Onze Minister jaarlijks vast te stellen bedrag per arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 en per dienstbetrekking als bedoeld in onderdeel a, dat voor elke arbeidshandicapcategorie verschillend kan worden vastgesteld, rekening houdend met de verwachte loonkostenontwikkelingen, uitvoeringskosten en opbrengsten voortvloeiend uit de dienstbetrekkingen;

    • c. de aan de gemeente verleende subsidie over het voorafgaande jaar.

  • 4 Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 5 Dienstbetrekkingen aangegaan na de inwerkingtreding van deze wet komen voor subsidie in aanmerking ter hoogte van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de subsidie die geldt voor een dienstbetrekking op basis van een volledige werkweek.

  • 6 Onze Minister kan de hoogte van de subsidie wijzigen voor zover dat verband houdt met een na de datum van de subsidieverlening getroffen maatregel op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, de sociale zekerheid of de belastingen, die voor alle gemeenten gelijk werkt.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van betaling van de subsidie.

Artikel 9

  • 1 Na afloop van het jaar stelt Onze Minister de subsidie vast. De vastgestelde subsidie kan van de verleende subsidie afwijken, voor zover:

    • a. de som van de produkten van het, op basis van een volledige werkweek berekende, aantal in dat jaar gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 in elke arbeidshandicapcategorie en het bij die arbeidshandicapcategorie behorende bedrag als bedoeld in artikel 8, derde lid, minder bedraagt dan de verleende subsidie;

    • b. de dienstbetrekking met een werknemer, nadat is vastgesteld dat hij niet langer tot de doelgroep behoort, in strijd met artikel 6, tweede lid, onderdeel b, langer wordt voortgezet dan de voor hem geldende opzegtermijn;

    • c. het gemeentebestuur niet handelt in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, of daarop niet dan wel onvoldoende toeziet, met uitzondering van de artikelen 2, eerste en derde lid, en 5;

    • d. de subsidie in het jaar na het jaar waarin hij is verleend anders is bestemd dan voor de uitvoering van deze wet of voor de inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces of binnen een redelijke termijn niet overeenkomstig die bestemming feitelijk is besteed.

  • 2 Verlies van ingezetenschap in de gemeente heeft geen invloed op de toepassing van onderdeel a van het eerste lid, zolang de dienstbetrekking of de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 7, voortduurt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de subsidievaststelling en de gevolgen daarvan voor de subsidieverlening voor de komende jaren.

Artikel 10

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een subsidie van het Rijk aan de gemeenten in verband met de inkoop door de gemeenten van diensten in het kader van arbeidsbemiddeling ten behoeve van de werknemers.

Hoofdstuk 5. De indicatie

Artikel 11

  • 1 Het gemeentebestuur stelt van personen, die voor indicatie zijn aangemeld dan wel die zich daartoe hebben aangemeld, gehoord de commissie, bedoeld in artikel 12, bij beschikking vast:

    • a. of deze behoren tot de doelgroep;

    • b. nadat is vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep behoort, de indeling van de persoon in één van de arbeidshandicapcategorieën, die bepaald worden door de zwaarte van de aanpassing van de omstandigheden en de produktiviteit;

    • c. welke aanpassing van omstandigheden nodig is bij het verrichten van arbeid door de betrokkene;

    • d. of de betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van hoofdstuk 3;

    • e. of de betrokkene in aanmerking komt voor een scholingstraject.

  • 3 Indicatie vindt slechts plaats met betrekking tot personen die als werkzoekende staan ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel personen, die reeds een dienstbetrekking hebben en die voor herindicatie in aanmerking komen.

  • 4 Het gemeentebestuur beheert een lijst van ingezetenen die tot de doelgroep behoren.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de krachtens dit artikel aan de gemeente opgedragen taken en de wijze van uitoefening daarvan.

  • 6 Een krachtens het vijfde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 12

  • 1 Het gemeentebestuur stelt een onafhankelijke commissie in dan wel wijst een onafhankelijke commissie aan, die haar, na het verrichten van een onderzoek, adviseert omtrent de indicatie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en de herindicatie, bedoeld in artikel 11, tweede lid.

  • 2 In de commissie hebben in elk geval zitting een arbeidskundige, een arbeidsmarktdeskundige, een arts en een psycholoog. Ambtenaren in dienst van de gemeente dan wel personen in dienst van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, maken geen deel uit van de commissie.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het advies en de werkwijze van de commissie.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de deskundigheid van de leden van de commissie, de verdere samenstelling van de commissie en de onverenigbaarheid van andere functies met het lidmaatschap van de commissie.

  • 5 Het gemeentebestuur draagt zorg voor de ondersteuning van de commissie, waarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan de kwaliteitszorg, zulks met in achtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels.

Hoofdstuk 6. Toezicht en informatie

Artikel 13

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van deze wet door het gemeentebestuur.

  • 3 Onze Minister kan een gemeentebestuur aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van deze wet door dat gemeentebestuur. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 4 Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, dient het gemeentebestuur jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een kostenopgave ten behoeve van de subsidievaststelling. Het verslag is voorzien van een verklaring van een deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens. Het verslag wordt kosteloos verstrekt.

  • 5 Het gemeentebestuur, de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon en de commissie, bedoeld in artikel 12, verstrekken ten behoeve van het toezicht desgevraagd aan Onze Minister kosteloos nadere of andere informatie en verlenen hem inzage in de administratie.

  • 6 De administratie moet zodanig worden ingericht en gevoerd, dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 57, datum inwerkingtreding 19-02-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 07-03-2002.

Werkt niet terug ten aanzien van de gemeenten Bemmel, Bergen, Dalfsen, Denekamp, Echt-Susteren, Hardenberg, Hof van Twente, Hulst, Kesteren, Olst-Wijhe, Oss, Overbetuwe, Raalte, Rijssen, Sittard-Geleen, Sluis, Steenwijk, Terneuzen, Venlo, Zwartewaterland en Zwijndrecht.

1 Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van deze wet door het gemeentebestuur.

2 Dit toezicht wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.

3 Onze Minister kan een gemeentebestuur aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van deze wet door dat gemeentebestuur. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

4 Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, dient het gemeentebestuur jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een kostenopgave ten behoeve van de subsidievaststelling. Het verslag is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens. Het verslag wordt kosteloos verstrekt.

5 Het gemeentebestuur, de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon en de commissie, bedoeld in artikel 12, verstrekken ten behoeve van het toezicht desgevraagd aan Onze Minister kosteloos nadere of andere informatie en verlenen hem inzage in de administratie.

6 De administratie moet zodanig worden ingericht en gevoerd, dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

7 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring.

Artikel 14

  • 1 Het gemeentebestuur, de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon en de commissie, bedoeld in artikel 12, verstrekken desgevraagd aan Onze Minister kosteloos alle inlichtingen, die hij nodig heeft voor de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inhoud, de wijze van verstrekken en het tijdstip van het verstrekken van de inlichtingen.

Artikel 15

  • 1 Andere gemeentebesturen, de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersonen, de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, kosteloos, aan het gemeentebestuur en de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 2 Het gemeentebestuur en de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek uit de administratie aangelegd voor de uitvoering van deze wet kosteloos aan bestuursorganen de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de bij of krachtens wet aan deze bestuursorganen opgedragen taken.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de toepassing van het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld.

  • 4 Een ieder verstrekt desgevraagd aan het gemeentebestuur, de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon en de commissie, bedoeld in artikel 12 kosteloos alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet ten opzichte van hemzelf, hem in wiens dienst dan wel ten behoeve van wie hij werkt of gewerkt heeft of hem die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of gewerkt heeft.

Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen

Artikel 16

  • 1 Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet worden de dienstbetrekkingen, die op de dag voorafgaande aan die datum bestaan krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum en die na die datum voortbestaan, aangemerkt als dienstbetrekking in de zin van deze wet.

  • 2 De rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit een tot die datum bestaande dienstbetrekking, blijven in stand totdat met de werknemer anders wordt overeengekomen dan wel met betrekking tot die dienstbetrekking een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing wordt.

  • 3 Tot de rechten en verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, behoren ook die betreffende de aanspraken op pensioen, uitkeringen in verband met aanvullende oudedagsvoorziening en uitkeringen in verband met vrijwillig vervroegde uittreding, vastgesteld door de stichtingen bedoeld in artikel 30a van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals deze luidde tot de datum van inwerkingtreding van deze wet; het ten aanzien van die stichtingen bepaalde, met uitzondering van de artikelen 30b, onderdeel d, en 30c, onderdeel b, blijft na de datum van inwerkingtreding van deze wet eveneens van toepassing, zolang de in dit lid geregelde aanspraken van de werknemers niet bij collectieve arbeidsovereenkomst zijn geregeld.

  • 4 Van rechtsvorderingen met betrekking tot de toepassing van dit artikel neemt de kantonrechter kennis.

  • 5 De gemeente verschaft aan de werknemers informatie omtrent de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden die voor hen gelden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 17

Het recht zoals dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet gold blijft van toepassing ten aanzien van:

  • a. de vergoeding van het Rijk aan de gemeenten over tijdvakken voorafgaande aan die datum alsmede ten aanzien van de uitvoering over die tijdvakken door de stichtingen, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum;

  • b. de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit dat is genomen op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum en dat voor die datum is bekendgemaakt;

  • c. de behandeling van bezwaar of beroep dat voor die datum is gemaakt onderscheidenlijk ingesteld tegen een besluit op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum.

Artikel 18

Voor de eerste toepassing van artikel 8 wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, rekening gehouden met het aantal dienstbetrekkingen, die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet bestaan krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum.

Artikel 19

Personen, die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet een dienstbetrekking hebben krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum, behoeven, zolang de dienstbetrekking voortduurt, niet overeenkomstig de hoofdstukken 2 en 5 te worden geïndiceerd; artikel 6, derde lid, is echter wel van toepassing.

Artikel 20

Uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet dienen voor ondernemingen waarvoor organen van overleg, ingesteld krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde tot die datum, functioneren, ondernemingsraden ten behoeve van werknemers in de zin van deze wet te zijn ingesteld. De bestaande organen van overleg houden op te bestaan op de datum waarop de ondernemer een ondernemingsraad ten behoeve van werknemers in de zin van deze wet heeft ingesteld voor het organisatieonderdeel waarvoor het orgaan van overleg is ingesteld of mede voor dat organisatieonderdeel, doch uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 21

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met het oog op een goede invoering van deze wet in geval een gemeentebestuur op de datum van inwerkingtreding van deze wet deelneemt aan meerdere gemeenschappelijke regelingen voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening.

Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 46

Onze Minister zendt na drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet.

Artikel 48

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 september 1997

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de zestiende oktober 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager