Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer

Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2010 en zichtdatum 17-12-2024.
Geldend van 01-02-2009 t/m 07-02-2012

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • b. raad van toezicht: raad van toezicht, bedoeld in artikel 4;

  • c. raad van advies: raad van advies, bedoeld in artikel 9;

  • d. directeur: directeur, bedoeld in artikel 13;

  • e. object: terrein, gebouw, complex van gebouwen, of water, dan wel een combinatie van één of meer terreinen, gebouwen, complexen van gebouwen of één of meer waters, met bestaande dan wel potentieel aanwezige natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke, recreatieve, archeologische, aardkundige of cultuurhistorische waarden, dan wel met die waarden verband houdende bestaande of potentieel aanwezige educatieve waarden.

Artikel 2

  • 1 Er is een Staatsbosbeheer, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

  • 2 Staatsbosbeheer bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, op voordracht van de raad van toezicht, een andere gemeente aanwijzen waar Staatsbosbeheer is gevestigd.

HOOFDSTUK II. TAKEN EN DOELSTELLING VAN STAATSBOSBEHEER

Artikel 3

  • 1 Staatsbosbeheer is belast met het beheer van de bij deze dienst krachtens eigendom of enig ander zakelijk dan wel enig persoonlijk recht berustende objecten en het verkrijgen van objecten, met als doelstelling bestaande, onderscheidenlijk potentiële, natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke, recreatieve, archeologische, aardkundige of cultuurhistorische waarden, dan wel de met die waarden verband houdende bestaande of potentieel aanwezige educatieve waarden, in het algemeen belang duurzaam in stand te houden, onderscheidenlijk met het oog daarop te ontwikkelen, een en ander in overeenstemming met het ten aanzien van de instandhouding en ontwikkeling van de voornoemde waarden door Onze Minister geformuleerd beleid. Onder beheer wordt mede verstaan de bevoegdheid tot vervreemding.

  • 2 Staatsbosbeheer is voorts belast met andere door Onze Minister opgedragen taken.

  • 3 Ten behoeve van de uitvoering van zijn taken is Staatsbosbeheer bevoegd goederen te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn. Tot het verrichten van handelingen behoort ook het desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken van inlichtingen aan Onze Minister omtrent de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en vastgesteld beleid, voor zover betrekking hebbend op onderwerpen die verband houden met deze wet.

  • 4 Vervreemding van objecten behoeft de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister, tenzij het betreft een object dat is verkregen met het oog op een doelmatig beheer van een ander object en voor dat beheer niet meer noodzakelijk is.

  • 5 Onverminderd het vierde lid, behoeft vervreemding van objecten en andere onroerende zaken de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister van Financiën.

  • 6 Staatsbosbeheer kan andere werkzaamheden uitvoeren, dan die welke rechtstreeks voortvloeien uit de in het eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, bedoelde taken, mits die werkzaamheden:

    • a. samenhangen met de bij het eerste respectievelijk krachtens het tweede lid aan Staatsbosbeheer opgedragen taken;

    • b. niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en

    • c. tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht.

HOOFDSTUK III. DE ORGANEN

Paragraaf 1. De raad van toezicht

Artikel 4

  • 1 Staatsbosbeheer heeft een raad van toezicht.

  • 2 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directeur en staat hem met raad en daad terzijde.

  • 3 Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van toezicht zich naar het belang van de behoorlijke vervulling van de taken, bedoeld in artikel 3.

Artikel 5

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier andere leden.

  • 2 De leden van de raad van toezicht wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 3 De leden hebben op persoonlijke titel zitting in de raad van toezicht en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

Artikel 6

  • 1 De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2 Het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 13, vierde lid, kan aan Onze Minister personen voor plaatsing op de voordracht aanbevelen. Onze Minister deelt hem daartoe tijdig mede wanneer en ten gevolge waarvan in de raad van toezicht een plaats moet worden vervuld.

  • 3 Onze Minister geeft aan het medezeggenschapsorgaan kennis van een voorgenomen voordracht. Binnen acht weken na verzending van deze kennisgeving kan het medezeggenschapsorgaan bezwaar maken tegen benoeming van de voor te dragen persoon op grond van de verwachting dat die persoon ongeschikt zal zijn voor de vervulling van de taak van lid van de raad van toezicht, of dat de raad bij benoeming van die persoon niet naar behoren zal zijn samengesteld.

  • 4 Indien het medezeggenschapsorgaan binnen de in het derde lid genoemde termijn geen bezwaar maakt, draagt Onze Minister de betrokken persoon voor. Onze Minister draagt een persoon, tegen de benoeming waarvan het medezeggenschapsorgaan bezwaar heeft gemaakt, niet voor dan nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met het medezeggenschapsorgaan.

  • 5 De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij kunnen ten hoogste twee malen worden herbenoemd.

  • 6 Aan de leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 7 Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad, met de bevoegdheid van de voltallige raad.

  • 8 Degene die wordt benoemd in de plaats van een lid wiens zittingsperiode van vier jaren nog niet is verstreken, wordt benoemd tot het einde van die periode.

Artikel 7

Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van Staatsbosbeheer, een vergoeding toekennen volgens door hem vast te stellen regelen.

Artikel 8

  • 1 De raad van toezicht stelt een reglement vast betreffende zijn werkwijze, de werkwijze van de raad van advies en de taakverdeling tussen de raad van toezicht en de directeur. Daarin wordt tevens bepaald welke besluiten van de directeur de goedkeuring van de raad van toezicht behoeven en in welke gevallen de directeur in ieder geval advies vraagt aan de raad van advies.

  • 2 Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval:

    • a. het reglement, bedoeld in artikel 15;

    • b. het jaarplan en de begroting;

    • c. het doen van investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • d. het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid;

    • e. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor Staatsbosbeheer;

    • f. het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen in dan wel ontbinden van een vennootschap.

  • 3 De raad van toezicht verleent geen goedkeuring aan besluiten als bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en f, dan na een verkregen verklaring van geen bezwaar van Onze Minister.

  • 4 Het reglement, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen in dat reglement worden door de directeur bekendgemaakt in de Staatscourant.

Paragraaf 2. De raad van advies

Artikel 9

  • 1 Staatsbosbeheer heeft een raad van advies.

  • 2 De raad van advies adviseert de directeur desgevraagd of uit eigen beweging teneinde de taakuitvoering door Staatsbosbeheer, binnen de in artikel 3 gestelde grenzen, aan te doen sluiten bij de wensen en inzichten van de gebruikers van door Staatsbosbeheer beheerde objecten ten aanzien van het te voeren beheer.

Artikel 10

  • 1 De raad van advies bestaat uit een voorzitter en een zodanig aantal andere leden dat:

    • a. de verschillende belangen van de gebruikers van de door Staatsbosbeheer beheerde objecten daarin op evenwichtige wijze zijn vertegenwoordigd, en

    • b. recht gedaan wordt aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde waarden.

  • 2 De leden van de raad van advies wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

Artikel 11

  • 1 De voorzitter en andere leden van de raad van advies worden door de raad van toezicht benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2 De leden van de raad van advies worden benoemd voor een periode van twee jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.

Artikel 12

De raad van toezicht kan aan de leden van de raad van advies, ten laste van Staatsbosbeheer, een vergoeding toekennen volgens door hem vast te stellen regelen.

Paragraaf 3. De directeur

Artikel 13

  • 1 Staatsbosbeheer heeft een directeur.

  • 2 De directeur is belast met de dagelijkse leiding van Staatsbosbeheer en is verantwoording schuldig aan de raad van toezicht. Hij draagt zorg voor de goede uitvoering van artikel 3.

  • 3 De directeur vertegenwoordigt Staatsbosbeheer in en buiten rechte.

  • 4 De directeur stelt een medezeggenschapsorgaan dat de bevoegdheden uitoefent, daaraan in artikel 6 toegekend, in.

Artikel 14

De directeur wordt op voordracht van de raad van toezicht benoemd, geschorst of ontslagen door Onze Minister.

HOOFDSTUK V. PERSONEEL VAN DE ORGANISATIE

Artikel 16

  • 1 Onverminderd artikel 14 is de rechtspositie van de directeur en de overige personeelsleden van Staatsbosbeheer overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de directeur.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan zo nodig worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde regels.

HOOFDSTUK VI. PRESTATIE-AFSPRAKEN

Artikel 17

  • 1 Onze Minister en Staatsbosbeheer voeren tenminste jaarlijks overleg omtrent de door Staatsbosbeheer, ter uitvoering van zijn in artikel 3, eerste lid bedoelde taakopdracht, te bereiken resultaten en de daarvoor door Onze Minister, ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, jaarlijks ter beschikking te stellen geldmiddelen.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde overleg heeft mede betrekking op het door Staatsbosbeheer verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording over de mate waarin die prestaties worden geleverd.

  • 3 De omvang van de in het eerste lid bedoelde geldmiddelen is gebaseerd op de door Onze Minister vast te stellen normkosten.

  • 4 Onze Minister voegt de resultaten van het in het eerste lid bedoelde overleg, alsmede de jaarrapportage van Staatsbosbeheer betreffende de realisatie van de in dat overleg afgesproken prestaties ter gelegenheid van de aanbieding van de rijksbegroting aan de Staten-Generaal ter kennisneming bij.

HOOFDSTUK VII. FINANCIERING

Artikel 18

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks aan Staatsbosbeheer ten laste van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geldmiddelen ter beschikking. Hij baseert zich hierbij op het in artikel 17 bedoelde overleg.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, verwerft Staatsbosbeheer geldmiddelen door het aanvaarden van geldmiddelen van derden, door het aanvaarden van schenkingen, erfstellingen en legaten, door inkomsten uit eigen beheer, en uit andere hoofde.

  • 3 Staatsbosbeheer gebruikt de geldmiddelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, uitsluitend ter vervulling van de taken, voortvloeiend uit artikel 3.

  • 4 Staatsbosbeheer is bevoegd financiële reserves te vormen, met dien verstande dat Onze Minister kan besluiten dat Staatsbosbeheer slechts financiële reserves kan vormen tot een door hem vast te stellen maximum bedrag.

  • 5 Staatsbosbeheer trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de vorige volzin is het Staatsbosbeheer toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.

HOOFDSTUK VIII. PLANNING EN VERSLAGLEGGING

Artikel 19

  • 1 De directeur stelt eenmaal in de vier jaar voor een door de raad van toezicht vast te stellen tijdstip een ondernemingsplan op. Het ondernemingsplan wordt, Onze Minister gehoord, vastgesteld door de raad van toezicht.

  • 2 Het ondernemingsplan bevat een meerjarige visie op de bedrijfsontwikkelling van Staatsbosbeheer.

Artikel 20

  • 1 De directeur stelt tijdig voor afloop van een kalenderjaar een jaarplan en een begroting voor het volgende kalenderjaar vast.

  • 2 Het jaarplan bevat ten minste op hoofdlijnen een uitwerking van het ondernemingsplan voor het volgende kalenderjaar.

  • 3 De directeur legt het jaarplan en de begroting uiterlijk voor een door Onze Minister vast te stellen datum ter kennisname over aan Onze Minister.

Artikel 21

  • 1 De directeur stelt jaarlijks voor een door Onze Minister vast te stellen datum een verslag op van de werkzaamheden van Staatsbosbeheer, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar, alsmede een financieel verslag.

  • 2 De raad van toezicht stelt de stukken, bedoeld in het eerste lid, vast.

  • 3 Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 4 De stukken, bedoeld in het eerste lid, worden aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 5 Onverminderd het eerste lid, zijn de artikelen 361 tot en met 391 en 405 tot en met 414 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het in aandelen verdeeld zijn van het kapitaal van een vennootschap.

  • 6 Onze Minister kan regels stellen over het te voeren financieel beheer en de verantwoording daarover. Zo nodig kan hij goedkeuring verlangen van de begroting van Staatsbosbeheer.

Artikel 22

  • 1 Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en een beoordeling van de rechtmatigheid, afgegeven door een door Onze Minister aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 De raad van toezicht verleent opdracht tot onderzoek van het financieel verslag aan de accountant, bedoeld in het vorige lid.

  • 3 Artikel 393, derde tot en met zevende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn op het in te stellen onderzoek van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien Onze Minister op grond van het eerste lid een accountant, niet zijnde een departementale accountantsdienst, aanwijst, kan hij de accountantsdienst van zijn ministerie belasten met een onderzoek naar de controlewerkzaamheden van die accountant. Onze Minister kan die accountantsdienst tevens belasten met een onderzoek naar de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het beleid van Staatsbosbeheer. Aan de accountantsdienst wordt desgevraagd inzage gegeven in de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt die hij voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.

  • 5 Onze Minister kan regels stellen omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

HOOFDSTUK IX. INLICHTINGEN

Artikel 23

  • 1 Staatsbosbeheer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat Staatsbosbeheer daarbij aangegeven inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, aan hem verstrekt in de vorm van een periodieke rapportage.

HOOFDSTUK X. VOORZIENING BIJ NALATIGHEID

Artikel 24

Indien Staatsbosbeheer zijn taken, voortvloeiend uit artikel 3, eerste en tweede lid, naar het oordeel van Onze Minister verwaarloost, kan deze al die maatregelen nemen die hij met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden of beperking van de schade noodzakelijk acht. Onze Minister doet hiervan terstond mededeling aan de Staten-Generaal.

HOOFDSTUK XII. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

In afwijking van artikel 14 geschiedt de eerste benoeming van de directeur door Onze Minister, zonder dat de raad van toezicht een voordracht daartoe doet.

Artikel 28

  • 1 De ambtenaren die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet behoren tot het personeel van het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van Staatsbosbeheer in dezelfde functie welke zij bekleedden bij voornoemd dienstonderdeel.

  • 2 De aanspraken die een ambtenaar op wie het eerste lid van toepassing is, toekomen krachtens artikel 24 van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 29

  • 1 De archiefbescheiden van het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gaan met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet over naar Staatsbosbeheer, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats.

  • 2 De overbrenging, ingevolge de Archiefwet 1995, van archiefbescheiden met betrekking tot op het in het eerste lid bedoelde tijdstip afgedane zaken geschiedt als had geen overdracht plaatsgevonden.

  • 3 Van de overgang, bedoeld in het eerste lid, maken degene onder wie de archiefbescheiden tot de overgang hebben berust en de directeur een verklaring op, die tenminste inhoudt een specificatie van deze archiefbescheiden. Zij bewaren elk een door beiden ondertekend exemplaar van deze verklaring.

Artikel 30

  • 1 Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden toegerekend, worden toebedeeld aan Staatsbosbeheer.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel om niet over op Staatsbosbeheer.

  • 3 Ingeval krachtens het tweede lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek plaatsvinden. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

  • 4 Ter zake van de verkrijging door Staatsbosbeheer van vermogensbestanddelen, bedoeld in het tweede lid, blijft de heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

  • 5 Indien deze wet wordt ingetrokken, gaan op het tijdstip van intrekking van deze wet de vermogensbestanddelen van Staatsbosbeheer onder algemene titel om niet over op de Staat.

Artikel 31

  • 1 In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is betrokken, treedt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet Staatsbosbeheer in de plaats van de Staat, onderscheidenlijk Onze Minister.

  • 2 In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, treedt Staatsbosbeheer op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.

Artikel 32

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van Staatsbosbeheer.

Artikel 33

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.